ECLI:NL:RBNNE:2015:2171

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
18.202181-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met voorbedachte raad en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zware mishandeling met voorbedachte raad. De verdachte heeft op 31 oktober 2013 in [pleegplaats] samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer], zwaar mishandeld, wat resulteerde in een bekkenbreuk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, aangezien hij voorafgaand aan de mishandeling een boksbeugel heeft meegenomen en het slachtoffer opzocht met de intentie hem aan te pakken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en deelname aan een leefstijltraining. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de materiële schade en een deel van de immateriële schade voldoende aannemelijk waren gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag van € 12.997,07 te betalen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/202181-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.L. van Onna, advocaat te Franeker.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2013, te [pleegplaats], tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten
[slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel (bekkenbreuk), heeft toegebracht, door deze
opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk meermalen,
althans eenmaal, tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2013, te [pleegplaats], tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2013, te [pleegplaats], tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten
rade althans opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, (met een boksbeugel) tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen
en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam heeft
geschopt en/of getrapt, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel
(bekkenbreuk), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2013, te [pleegplaats], tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een
laptop, een mobiele telefoon (merk Samsung, type S-3), glaswerk, een
koelkast, een schoenenrek, een kattenbak, kleding en/of beddengoed, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling voor het onder 1 primair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een leefstijltraining;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 17.997,07;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 17.997,07;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering.

Beoordeling van het bewijs

Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van goederen. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Feit 1
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, in alle varianten, bepleit. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet betrokken is geweest bij het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De verklaringen waarin verdachte als dader wordt genoemd zijn in de visie van de verdediging ongeloofwaardig en onbetrouwbaar, nu zij in strijd zijn met door de verdediging zelf ingebrachte schriftelijke bescheiden en onderling op diverse punten tegenstrijdigheden bevatten. Verdachte heeft voorts aangevoerd dat door aangever, [getuige] en [medeverdachte] kennelijk een complot is gesmeed om hem – ten onrechte – als dader van de mishandeling te noemen.
Oordeel rechtbank
Betrokkenheid verdachte
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de aanval op aangever, overweegt de rechtbank het volgende. Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat bij de mishandeling twee mannen betrokken waren. Hierbij heeft aangever een uitgebreid signalement gegeven. Tevens heeft aangever verklaard dat een kennis van hem hem heeft verteld dat deze personen mogelijk verdachte en [medeverdachte] waren, waarbij deze kennis aangever een link heeft gestuurd naar de Facebookpagina’s van voornoemde personen. Aangever heeft deze personen vervolgens aan de hand van die pagina’s herkend als de personen die op 31 oktober 2013 bij hem in de woning zijn geweest. Eén van beiden heeft aangever herkend als de man die hem met een boksbeugel in het gezicht heeft geslagen. Enige tijd later heeft [getuige] de verklaring van aangever bij de politie bevestigd en voorts heeft voornoemde getuige aangegeven dat hij die avond telefonisch contact heeft gehad met verdachte en met [persoon 1], die telefonisch aangaf dat ze zich in de auto bevond met [verdachte] en ene [voornaam]. In het telefonische contact dat [getuige] met verdachte had, heeft verdachte hem gezegd dat ze naar [slachtoffer] toe zouden gaan om hem aan te pakken. Daarnaast heeft [medeverdachte] over verdachte verklaard. In zijn eerste verhoor heeft hij reeds aangegeven op de betreffende avond met verdachte naar [pleegplaats] te zijn gereisd. In deze verklaring heeft hij niet willen verklaren over de bijdrage van verdachte. Pas in zijn tweede verhoor is door de medeverdachte aangegeven dat verdachte aangever vuistslagen in het gezicht heeft gegeven en hem hierna meermalen geschopt heeft toen aangever op de grond lag. Aldus zijn er verschillende bronnen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de mishandeling kan worden afgeleid.
Ten aanzien van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen, overweegt de rechtbank dat de verklaringen op essentiële onderdelen, waaronder de aanleiding en de omstandigheden na afloop van het feit, met elkaar overeenstemmen. Dat op ondergeschikte punten tegenstrijdigheden voorkomen, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen niet af. De door de verdediging overgelegde schriftelijke bescheiden maken het oordeel van de rechtbank evenmin anders. Voor wat betreft de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] geldt dat het schriftelijke verklaringen betreft en dat de verdediging niet heeft verzocht deze personen te horen. De brief van [getuige 2] gaat bovendien over een andere avond dan de avond van 31 oktober 2013, waarop de mishandeling van aangever heeft plaatsgevonden. Weliswaar heeft de vader van [persoon 1] schriftelijk verklaard dat [persoon 1] de gehele avond van 31 oktober 2013 bij hem thuis was, maar die verklaring is strijdig met de verklaringen van [getuige] en [medeverdachte], die beiden hebben verklaard dat [persoon 1] zich die avond in het gezelschap van verdachte en [medeverdachte] bevond. Dat verdachte niet gebeld zou hebben met aangever, zoals aangever heeft verklaard en door [medeverdachte] is bevestigd, kan niet worden afgeleid uit de telefoongegevens die door de verdediging zijn ingebracht.
Voorts acht de rechtbank geenszins aannemelijk geworden dat aangever, [getuige] en [medeverdachte] met elkaar zouden hebben samengespannen om verdachte onterecht als dader te noemen, zoals verdachte ter terechtzitting heeft gesteld en door [getuige] schriftelijk zou zijn verklaard. Te meer niet nu niet valt in te zien waarom [medeverdachte] in een dergelijk complot zou moeten worden betrokken en deze pas in zijn tweede verklaring over de bijdrage van verdachte spreekt. Nu vaststaat dat aangever letsel heeft bekomen, zou een onterechte beschuldiging van verdachte bovendien impliceren dat aangever de daadwerkelijke dader vrijuit zou laten gaan. Dat acht de rechtbank hoogst onaannemelijk. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de betreffende verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar zijn en acht op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die aangever letsel heeft toegebracht.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Ten aanzien van de vraag of sprake is van opzet op zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank het volgende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In de onderhavige zaak bestaat het op het slachtoffer toegepaste geweld onder meer uit het meermalen hard schoppen tegen het lichaam van het door toedoen van verdachte tegen de grond gewerkte slachtoffer. Het slachtoffer lag ten tijde van deze schoppen in een zogenaamde foetushouding en was gedurende enige tijd buiten bewustzijn. Gelet op de verklaring van aangever en het opgetreden letsel zijn de schoppen onder meer ter hoogte van de rug en heup terechtgekomen. Het gebied rond de heup en de buik/onderrug is een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam. In dat gebied bevinden zich belangrijke organen zoals de milt en de lever. Het meermalen met kracht schoppen tegen dat deel van het lichaam van het op de grond liggende slachtoffer dat bovendien niet steeds bij bewustzijn was, kan naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank acht derhalve het voorwaardelijk opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
Aangever heeft door het op hem toegepaste geweld onder meer een bekkenbreuk opgelopen, die operatief ingrijpen noodzakelijk heeft gemaakt en waarvan hij langdurig moet revalideren. De rechtbank is van oordeel dat het toegebrachte letsel, gelet op de aard en de ernst van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en de duur van het herstel, naar het gewone spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt.
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend. Verdachte is samen met een vriend en een vriendin met een auto van [plaats] naar [pleegplaats] gereden om aangever aan te pakken. Dat dit de bedoeling was, volgt uit het telefoongesprek dat [getuige] met verdachte en [persoon 1] heeft gehad en eveneens uit de omstandigheid dat verdachte hiertoe een boksbeugel heeft meegenomen, die hij ook heeft gebruikt. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had het slachtoffer zwaar te mishandelen. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02HH-2013124226, gesloten op 21 januari 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02HH-2013124226-1, d.d. 26 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [slachtoffer] (p. 23 e.v.):
Ik ben in de avond van donderdag 31 oktober 2013 in mijn woning in [pleegplaats] mishandeld. Ik ben die avond op Facebook aan het chatten geweest met [persoon 1]. Na mijn laatste bericht aan [persoon 1] ging op een gegeven moment de deurbel. Ik zag twee jongens staan. Ik heb deze jongens mijn woning binnengelaten. Ik zag dat de jongen welke aan de linkerkant stond met zijn rechterhand een slaande beweging naar mijn hoofd maakte. Ik zag dat deze jongen daarbij een boksbeugel in zijn hand had. Ik voelde dat ik op mijn linkeroog geraakt werd. Direct na deze klap kreeg ik nog een klap in mijn gezicht. En na die klap nog een derde klap. Na deze drie klappen ben ik op de grond gevallen. Ik ben toen op mijn rechterzijde gerold. Ik ben in foetushouding gaan liggen. Ik voelde dat ik meerdere schoppen kreeg. Ik weet dat ik een schop op mijn rug ter hoogte van mijn schouderblad heb gekregen, op mijn linker heup en op mijn linker bovenbeen. Ik denk dat ik tóen mijn bewustzijn heb verloren. De volgende ochtend deed mijn hele linkerzijkant van mijn lichaam pijn. Een kennis heeft mij via Facebook twee internetlinken met pagina’s van [verdachte] en [medeverdachte] gestuurd. Ik herkende aan de hand van hun profielfoto de beide daders hierin.
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02HH-2013124226-8, d.d. 10 december 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn bevindingen (p. 33 e.v.):
Op 10 december 2013 bezocht ik verbalisant, aangever [slachtoffer] in het [revalidatiecentrum]. [slachtoffer] gaf aan na de mishandeling eerst in het [ziekenhuis] te [plaats 2] te zijn behandeld en daarna ter revalidatie te zijn overgeplaatst naar [revalidatiecentrum], alwaar hij nog steeds verblijft. [slachtoffer] gaf aan dat de verwachting was dat hij daar nog wel enkele weken moest verblijven ter revalidatie. [slachtoffer] verklaarde onder andere een gebroken bekken aan de mishandeling te hebben overgehouden. [slachtoffer] verklaarde dat de in aangifte genoemde persoon die hem had gewezen op de mogelijke verdachten genaamd was [getuige]. [slachtoffer] verklaarde dat de persoon genaamd [verdachte] degene was die hem eerst had geslagen met een boksbeugel.
1.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02HH-2013124226-9, d.d. 22 december 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige] (p. 39 e.v.):
Ik ben hier op uw verzoek om een getuigenverklaring af te leggen over een mishandeling die is gepleegd op donderdag 31 oktober 2013 te [pleegplaats]. Op die donderdagavond werd ik gebeld door [persoon 1]. Zij vertelde mij dat ze in de auto onderweg was naar [slachtoffer] met [verdachte] en ene [voornaam]. Ik heb [verdachte] ook nog aan de telefoon gehad toen hij blijkbaar met [persoon 1] in de auto zat. [verdachte] zei tegen mij dat ze naar [slachtoffer] toe zouden gaan om hem aan te pakken. Hij vertelde mij dat ook hij woorden met [slachtoffer] had gehad over de telefoon. Ik heb een tijdje na dit voorval een link van Facebook naar [slachtoffer] gestuurd. Op deze link waren [verdachte] en [medeverdachte] te zien. Een paar dagen na dit incident sprak ik met [persoon 1]. Zij vertelde mij dat [slachtoffer] met een boksbeugel was geslagen door [verdachte].
1.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02HH-2013124226-13, d.d. 14 januari 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte] (p. 42 e.v.):
V: Als wij het goed begrijpen ben jij op 31 oktober 2013 samen met [verdachte] in jouw auto van [plaats] naar [pleegplaats] gereden. Is dat juist?
A: Ja.
1.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02HH-2013124226-19, d.d. 15 januari 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte] (p. 49 e.v.):
V: Je hebt verklaard, dat jullie, jij en [verdachte] op donderdagavond 31 oktober 2013 in de woning zijn geweest van [slachtoffer]. Is dat juist?
A: Ja, dat klopt.
V: Heb jij wel eens een boksbeugel bij [verdachte] gezien?
A: Ik heb wel eens een boksbeugel bij [verdachte] gezien.
A: Ik heb gezien, dat [verdachte] die man heeft geslagen.
V: Hoeveel of hoe vaak is er geslagen?
A: Meerdere keren. Ik heb gezien dat hij op een gegeven moment de grond lag. Ik wil u nog verklaren dat ik heb gezien dat [verdachte] die man meerdere keren heeft geschopt toen hij op de grond lag. [verdachte] heeft die man meer dan een paar keer geschopt en ook op verschillende plekken op het lichaam. Dat ging mij ook echt te ver.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op 31 oktober 2013 te [pleegplaats] aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een bekkenbreuk, heeft toegebracht door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, meermalen tegen het lichaam te schoppen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair: zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad. Met een ander heeft hij het slachtoffer opgezocht in zijn woning met het doel het slachtoffer te pakken te nemen. Daartoe heeft verdachte een boksbeugel meegenomen. De aanleiding van de confrontatie lijkt te zijn gelegen in onenigheid over het uitlaten van een hond van een ander. Door het op hem toegepaste geweld heeft het slachtoffer ernstig letsel opgelopen, te weten onder andere een gebroken bekken. Ook thans ondervindt het slachtoffer nog de gevolgen van de zware mishandeling. Verdachte heeft door zijn handelen in forse mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie volgt dat verdachte eerder voor strafbare feiten, doch niet voor een vergelijkbare feit, is veroordeeld.
Daarnaast volgt uit het over hem opgemaakte reclasseringsrapport dat verdachte na een relatiebreuk in financiële problemen raakte en dat hij momenteel in een schuldsaneringstraject zit. Verdachte krijgt ondersteuning van de GKB, een bewindvoerder en van Stichting ZIENN. Verdachte beschikt over een huurwoning en heeft een baan. Ook is er sprake van een steunend sociaal netwerk. In het verleden gebruikte verdachte in de weekenden harddrugs, maar hij geeft aan hiermee gestopt te zijn. Ook is hij gestopt met het gebruik van alcohol, omdat dat drugsgebruik in de hand werkt. Omdat het middelengebruik van verdachte een aandachtspunt is, zou het in de visie van de reclassering wenselijk zijn dat verdachte een leefstijltraining voor justitiabelen gaat volgen. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig. Geadviseerd wordt de oplegging van een voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering en het volgen van een leefstijltraining. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt niet wenselijk geacht, aangezien verdachte dan zijn woning en baan zal verliezen
.
Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, te weten dat het slachtoffer welbewust thuis is opgezocht, en de omstandigheid dat sprake is van voorbedachte raad, is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats is, ondanks de nadelige gevolgen die dit op het leven van verdachte zal hebben. De proceshouding van verdachte, die meebrengt dat hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt, werkt bovendien niet in zijn voordeel. Nu de rechtbank van oordeel is dat de geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde, een en ander zoals hiervoor overwogen, zal zij een hogere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. Aan verdachte zal een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. Hieraan zullen de bijzondere voorwaarden bestaande uit een meldplicht en deelname aan de leefstijltraining worden verbonden.

Benadeelde partij

De heer [slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De gevorderde schade bestaat uit vergoeding voor materiële schade bestaande uit betaald eigen risico aan de zorgverzekering, reis- en verblijfskosten en studievertraging en immateriële schadevergoeding bestaande uit smartengeld.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade voor vergoeding van betaald eigen risico in de jaren 2013 en 2014 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Uit de door de benadeelde partij bijgevoegde uitdraai van zorgkosten volgt dat in 2013 enkel voor de ziekenhuiskosten gedateerd na het strafbare feit het eigen risico verschuldigd is geworden. Ten aanzien van de eigen bijdrage van 2014 is gelet op de omschrijving en datering in de zorgkostenspecificatie eveneens voldoende aannemelijk geworden dat deze kosten verband houden met het gepleegde strafbare feit. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve in zoverre gegrond en voor toewijzing vatbaar, inclusief de gevorderde wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voor reis- en verblijfkosten eveneens voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve in zoverre eveneens gegrond en voor toewijzing vatbaar, inclusief de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade bestaande uit studievertraging te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan wat dit onderdeel betreft slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van het gevorderde smartengeld overweegt de rechtbank dat de gestelde schade tot een bedrag van € 10.000,-- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, derhalve tot voornoemd bedrag gegrond en voor toewijzing vatbaar, inclusief de gevorderde wettelijke rente.
Voor zover de vordering voornoemd bedrag te boven gaat, overweegt de rechtbank dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan wat dit gedeelte betreft slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen, ter hoogte van de hiervoor toegewezen schade, nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), Oostergoweg 6, 8932 PG te Leeuwarden, en zich blijft melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zal deelnemen aan de gedragsinterventie de GI-GGZ Leefstijltraining.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 12.997,07 (zegge: twaalfduizend negenhonderdzevenennegentig euro en zeven cent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2013.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 12.997,07 (zegge: twaalfduizend negenhonderdzevenennegentig euro en zeven cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 99 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 2.997,07 aan materiële schade en € 10.000 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2013.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. M. Jansen en
mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 april 2015.
w.g.
Brinksma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Vlietstra
locatie Leeuwarden,
Dijkstra