ECLI:NL:RBNNE:2015:2141

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
3992450 VV EXPL 15-50
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-concurrentiebeding werknemer Hornbach

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 30 april 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [A], een werknemer van Hornbach, en de besloten vennootschap Hornbach Bouwmarkt (Nederland) BV. [A] heeft gevorderd dat het non-concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst met Hornbach zou worden vernietigd, geschorst of gematigd. Hij stelde dat hij onbillijk benadeeld werd door dit beding, vooral omdat hij een nieuwe baan aangeboden had gekregen bij Bauhaus, een concurrent van Hornbach. Hornbach heeft echter verweer gevoerd en stelde dat [A] niet onbillijk benadeeld werd en dat het non-concurrentiebeding in stand moest blijven.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [A] sinds 1 april 2010 als bedrijfsleider bij Hornbach werkt en dat hij op 16 januari 2015 ziek is gemeld. Tijdens zijn ziekte heeft hij een aanbod voor een nieuwe functie bij Bauhaus ontvangen. Hornbach heeft geweigerd om het non-concurrentiebeding te laten vervallen. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat Hornbach een zwaarwegend belang heeft bij het handhaven van het non-concurrentiebeding, omdat [A] toegang heeft tot gevoelige bedrijfsinformatie.

De kantonrechter heeft de vordering van [A] tot vernietiging, schorsing of matiging van het non-concurrentiebeding afgewezen. Wel heeft de rechter geoordeeld dat Hornbach onterecht een bedrag van € 276,68 op het loon van [A] had ingehouden en heeft deze vordering toegewezen. De rechter heeft ook de dwangsommen die Hornbach had gevorderd toegewezen, maar deze zijn gekoppeld aan de indiensttreding van [A] bij Bauhaus. De kosten van het geding zijn voor rekening van [A].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 3992450 VV EXPL 15-50
Vonnis van de kantonrechter van 30 april 2015
inzake
[A],
wonende te [woonplaats 1],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna [A] te noemen,
gemachtigde mr. M.C.J. Swart, advocaat te Eindhoven (postbus 7180, 5606 JD),
tegen
de besloten vennootschap Hornbach Bouwmarkt (Nederland) BV,
statutair gevestigd te Driebergen-Rijssenburg en kantoorhoudende te Nieuwegein,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna Hornbach te noemen,
gemachtigde mr. B. Doull, advocaat te Amsterdam (Cornelis Krusemanstraat 19 hs,
1075 NC).
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [A] (zakelijk weergegeven) gevorderd dat de kantonrechter, bij wijze van voorlopige voorziening:
primair
het non-concurrentiebeding zoals opgenomen in artikel 18 van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2015, althans een nader door de kantonrechter te bepalen datum (i) geheel, althans gedeeltelijk vernietigt, dan wel (ii) geheel, althans gedeeltelijk schorst, dan wel (iii) geheel, althans gedeeltelijk matigt in tijd en (in hoogte) te verbeuren dwangsom of anderszins, op een zodanige wijze dat [A] binnen 2 maanden, althans op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, bij Bauhaus in dienst mag treden en zonder enige dwangsom te verbeuren ongestoord daar werkzaamheden kan verrichten;
Hornbach veroordeelt om aan [A] tegen bewijs van kwijting te betalen het brutosalaris van € 276,68 te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van het netto-equivalent van € 276,68 bruto alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de som van deze bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiair
indien en voor zover het non-concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk in stand blijft Hornbach op de voet van artikel 7:653 lid 4 BW veroordeelt tot een voorschot op de maandelijkse schadevergoeding van € 200,00 bruto, zijnde het verschil tussen zijn huidige salaris en het bij een concurrent te verdienen hoger salaris, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, totdat de beperkingen uit hoofde van het non-concurrentiebeding door Hornbach ten laste van [A] zijn opgeheven;
Hornbach veroordeelt om aan [A] tegen bewijs van kwijting te betalen het brutosalaris van € 276,68 te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van het netto-equivalent van € 276,68 bruto alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de som van deze bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
primair en subsidiair
Hornbach veroordeelt in de kosten van deze procedure.
Hornbach heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter, bij wijze van voorlopige voorziening:
I. [A] veroordeelt om binnen 24 uur na dagtekening van dit vonnis het door [A] met Hornbach overeengekomen non-concurrentiebeding na te leven zolang de arbeidsovereenkomst tussen [A] en Hornbach voortduurt alsmede gedurende 1 jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, te betalen aan Hornbach, ter hoogte van € 5.000,00 per overtreding en van € 200,00 per dag zolang de overtreding voortduurt, zulks met een maximum van € 50.000,00, althans een zodanige voorziening treft als door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen;
II. [A] veroordeelt om binnen 24 uur na dagtekening van dit vonnis tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten conform redelijk en gebruikelijk tarief berekend over te gaan;
III. datgene doet dat de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
IV. [A] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Partijen (Hornbach vertegenwoordigd door [B], [C], [D] en [E]) en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van de door hun gemachtigden opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Nadat partijen er niet in waren geslaagd een minnelijke schikking te bereiken is de behandeling gesloten en uitspraak bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De feiten

1.1
Het volgende staat tussen partijen vast en acht de kantonrechter van belang.
1.2
[A] vervult sinds 1 april 2010 de functie van bedrijfsleider voor de vestiging van Hornbach te Groningen. Artikel 18 van de in dat kader opgestelde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd luidt als volgt:
“Het is de meerderjarige werknemer verboden om, zowel gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst als gedurende 1 jaar na beëindiging daarvan, direct of op enigerlei wijze indirect rond 30 kilometer van uw vestiging, hetzij voor, door of met anderen een onderneming te drijven of op enigerlei wijze werkzaam, behulpzaam of betrokken te zijn, hetzij financieel of anderszins belang te hebben bij een bestaande of nog te stichten onderneming met soortgelijke bedrijfsactiviteiten als van de werkgever waarmee deze arbeidsovereenkomst is gesloten.
Overtreding van het in dit artikel gestelde wordt gestraft met een boete van 5.000,- (zegge vijfduizend) euro per overtreding en een boete van 200,- (zegge tweehonderd) euro per dag dat de overtreding begaan wordt. Naast deze boete heeft de werkgever het recht volledige schadevergoeding te vorderen.
De werknemer is door de enkele overtreding of niet nakoming van het bovenstaande van rechtswege in gebreke. Werkgever kan op een daartoe strekkend verzoek van de werknemer ontheffing verlenen van het in dit artikel bepaalde.
1.3
Op 16 januari 2015 heeft [A] zich, bij afwezigheid van de vestigingsmanager, ziek gemeld bij een collega bedrijfsleider. De aard van de ziekte is bekend geworden op de werkvloer. Dit heeft er toe geleid dat [A] zich op 30 januari 2015 opnieuw ziek heeft gemeld wegens spanningsklachten.
1.4
De bedrijfsarts heeft [A] op 4 februari 2015 geconsulteerd en heeft geadviseerd mediation in te zetten en – ervan uitgaand dat partijen tot elkaar zullen komen – [A] vervolgens hersteld te melden. Vervolgens is een mediationtraject in gang gezet.
1.5
Op 16 maart 2015 is [A] voor halve dagen aan het werk gegaan. De bedrijfsarts heeft op 18 maart 2015 geconstateerd dat [A] op 23 maart 2015 volledig arbeidsgeschikt is te achten. [A] heeft op 23 maart 2015 zijn werkzaamheden volledig hervat.
1.6
Tijdens zijn ziekte heeft [A] op 11 maart 2015 een baan als plaatsvervangend vestigingsmanager bij een nieuw te openen vestiging van Bauhaus Nederland C.V. te Groningen aangeboden gekregen.
1.7
[A] heeft Hornbach verzocht hem te ontheffen van het bepaalde in artikel 18 van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst (hierna: het non-concurrentiebeding). Hornbach heeft dit verzoek niet ingewilligd.
1.8
Hornbach heeft op het loon van [A] over de maand maart 2015 een bedrag van € 276,78 bruto ingehouden omdat hij volgens Hornbach 12,75 uur ongeoorloofd afwezig is geweest.

2.Het geschil

2.1
[A] stelt zich op het standpunt dat zijn belang om niet te worden gehouden aan het non-concurrentiebeding zwaarder moet wegen dan het belang van Hornbach om hem aan dat beding te houden. Daarnaast moet Hornbach het bedrag van € 276,68 bruto dat is ingehouden op zijn loon alsnog aan hem uitbetalen. Zijn vorderingen moeten daarom worden toegewezen en de tegenvorderingen van Hornbach moeten worden afgewezen.
2.2
Hornbach heeft gemotiveerd verweer gevoerd, ertoe strekkende dat de vorderingen van [A] moeten worden afgewezen en dat haar tegenvorderingen moeten worden toegewezen.

3.De beoordeling

3.1
Gelet op de onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk worden behandeld. Waar nodig zal daarbij nader worden ingegaan op hetgeen partijen ter onderbouwing van hun stellingen hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd.
3.2
Naar het oordeel van de kantonrechter hebben partijen over en weer voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
3.3
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing nu al gerechtvaardigd is. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
3.4
De meest verstrekkende stelling van [A] is dat het non-concurrentiebeding nietig is omdat daarin is opgenomen dat Hornbach bij overtreding van dat beding naast een boete ook een schadevergoeding kan vorderen. De kantonrechter stelt echter vast dat Hornbach in deze procedure geen schadevergoeding heeft gevorderd. Deze stelling zal de kantonrechter daarom passeren.
3.5
Tussen partijen is niet in geschil dat Hornbach en Bauhaus concurrenten van elkaar zijn en dat de vestiging van Bauhaus zich bevindt binnen 30 kilometer van de vestiging van Hornbach waar [A] werkzaam is. Indien [A] bij Bauhaus in dienst treedt, schendt hij dus het non-concurrentiebeding dat hij met Hornbach is overeengekomen.
3.6
In deze procedure ligt de vraag voor of [A] onverkort aan dat beding kan worden gehouden. Bij de beantwoording van deze vraag dienen de belangen die [A] heeft bij vernietiging, schorsing of matiging van dat beding te worden afgewogen tegen de belangen die Hornbach heeft bij nakoming van dat beding.
3.7
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechter een non-concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk kan vernietigen indien, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
3.8
Volgens [A] wordt hij onbillijk benadeeld door het non-concurrentiebeding. Hij heeft in dat verband onder meer aangevoerd dat Hornbach een drietal, met naam en toenaam genoemde, collega’s niet heeft gehouden aan het non-concurrentiebeding en hen heeft toegestaan bij de vestiging van Bauhaus in Groningen in dienst te treden. Ter zitting heeft Hornbach echter onweersproken gesteld dat twee van die collega’s afkomstig zijn van vestigingen van Hornbach die zich bevinden op meer dan 30 kilometer van de vestiging van Bauhaus in Groningen, en dat Hornbach het vertrek van de derde collega niet betreurde en diens contract door middel van een vaststellingsovereenkomst is beëindigd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Hornbach daarmee vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat de situatie van [A] niet vergelijkbaar is met de situatie waarin de drie collega’s verkeerden waarnaar hij heeft verwezen. Hij kan zich daarom in dit kort geding niet met succes beroepen op de aan die collega’s gedane toezeggingen.
3.9
De kantonrechter is voorts van oordeel dat Hornbach vooralsnog voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [A] als lid van het managementteam toegang heeft tot concurrentiegevoelige informatie en dat zij er een zwaarwegend belang bij heeft te voorkomen dat [A] deze kennis zal delen met Bauhaus, nu hij in een soortgelijke functie bij Bauhaus in dienst wil treden. Zo is bijvoorbeeld voldoende aannemelijk geworden dat [A] bij Hornbach toegang heeft tot de personeelsgegevens en –planning, het professionele klantenbestand, schappenplannen, de gevolgde en te volgen strategieën, het prijsmodel en geldstromen. De stelling van [A] dat hij van die toegang geen gebruik maakt omdat hij geen belangstelling heeft voor die informatie, doet daaraan voorshands niet af. Daar komt nog bij dat hij intern door Hornbach is opgeleid tot bedrijfsleider.
3.1
De stelling van [A] dat hem de kans op promotie en een hoger salaris wordt onthouden indien hij niet bij Bauhaus in dienst kan treden, zal de kantonrechter eveneens passeren, omdat Hornbach hem dezelfde kansen en hetzelfde salaris heeft geboden.
3.11
Daarmee resteert de stelling van [A] dat hij geen vertrouwen meer heeft in Hornbach als werkgever, vanwege de opstelling van Hornbach tijdens en na zijn ziekte. Hornbach heeft excuses aangeboden voor de wijze waarop zij met de ziekmelding van [A] is omgegaan. Dat deze excuses in de ogen van [A] onvoldoende zijn maakt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter nog niet dat zijn belangen zwaarder moeten wegen dan die van Hornbach.
3.12
Alles bij elkaar genomen is de kantonrechter van oordeel dat in dit kort geding de belangenafweging in het nadeel van [A] dient uit te vallen; [A] wordt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet onbillijk benadeeld door het non-concurrentiebeding. De vordering tot vernietiging, schorsing of matiging van het non-concurrentiebeding zal daarom worden afgewezen. Ook de vordering tot het betalen van een (voorschot op een) schadevergoeding zal worden afgewezen, aangezien in deze procedure niet, althans onvoldoende, is komen vast te staan dat [A] deze schade zal leiden.
3.13
De vordering tot betaling van het door Hornbach over de maand maart 2015 ingehouden loon wordt toegewezen. Naar de kantonrechter begrijpt ziet deze inhouding op de periode 16 tot 18 maart 2015 en is deze inhouding gebaseerd op de stelling dat [A] gedurende die periode volledig arbeidsgeschikt was. Anders dan door Hornbach bepleit vindt deze stelling geen steun in de adviezen van de bedrijfsarts. Die heeft immers op 18 maart 2015 geconcludeerd dat [A] eerst per 23 maart 2015 volledig arbeidsgeschikt is te achten en een advies van de bedrijfsarts waaruit blijkt dat [A] op 16 en 17 maart 2015 ook volledig arbeidsgeschikt zou zijn geweest ontbreekt.
3.14
Gelet op de vurige wens van [A] om bij Bauhaus aan de slag te gaan ziet de kantonrechter aanleiding om de in reconventie gevorderde dwangsommen toe te wijzen, met dien verstande dat deze zullen worden gekoppeld aan een indiensttreding bij Bauhaus.
3.15
De tegenvordering van Hornbach met betrekking tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ontbeert een deugdelijke onderbouwing en zal daarom worden afgewezen.
3.16
[A] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Gelet op de samenhang met de vorderingen in conventie zal daarbij in reconventie geen salaris gemachtigde worden toegekend.
BESLISSING IN KORT GEDING
De kantonrechter:
in conventie:
veroordeelt Hornbach om tegen kwijting aan [A] te betalen € 276,68 aan brutosalaris,
vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW met een maximum van 25% over het netto-equivalent van dat bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente over de som van deze bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
veroordeelt [A] tot naleving van het door partijen overeengekomen non-concurrentiebeding, in die zin dat hij geen werkzaamheden gaat verrichten bij de vestiging van Bauhaus in Groningen, zolang de arbeidsovereenkomst tussen [A] en Hornbach voortduurt alsmede gedurende 1 jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, te betalen aan Hornbach, ter hoogte van € 5.000,00 per overtreding en van € 200,00 per dag zolang de overtreding voortduurt, zulks met een maximum van € 50.000,00;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [A] in de kosten van het geding, aan de zijde van Hornbach tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Bootsma, kantonrechter, en op 30 april 2015 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: wj