ECLI:NL:RBNNE:2015:2140

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
18.830321-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van afpersing met geweld op openbare weg

Op 16 april 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van afpersing. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. B. van Elst, werd beschuldigd van het afnemen van een mobiele telefoon en portemonnee van een slachtoffer op 13 oktober 2013, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het onder B ten laste gelegde feit had begaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders door geweld en bedreiging met geweld het slachtoffer hadden gedwongen tot afgifte van zijn goederen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onder A ten laste gelegde feit, maar achtte de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde feit.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke delicten. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden op, zonder rekening te houden met het tijdsverloop tussen de pleegdatum en de zittingsdatum, omdat dit voornamelijk te wijten was aan de inspanningen van de politie om de dadergroep te identificeren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was A.W. ten Have-Imminga.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830321-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d. 16 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. van Elst, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Looijestijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
A. hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te [pleegplaats]
op de openbare weg de [straat]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele
telefoon en/of een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd, en/of
- ( vervolgens) voor/om die [slachtoffer] is/zijn gaan staan, en/of
- die [slachtoffer] met kracht tegen een schutting heeft/hebben geduwd en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) de woorden heeft/hebben
toegevoegd: "Ik wil je telefoon en portemonnee", althans (telkens) woorden
van dergelijke strekking, en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt, en/of
- die [slachtoffer] met een riem heeft/hebben geslagen, althans getracht met een
riem te slaan, althans gedreigd met een riem te slaan,
of
B. hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te [pleegplaats]
op de openbare weg [straat],
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een mobiele telefoon en/of een portemonnee (met inhoud) in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd, en/of
- ( vervolgens) voor/om die [slachtoffer] is/zijn gaan staan, en/of
- die [slachtoffer] met kracht tegen een schutting heeft/hebben geduwd en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) de woorden heeft/hebben
toegevoegd: "Ik wil je telefoon en portemonnee", althans (telkens) woorden
van dergelijke strekking, en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt, en/of
- die [slachtoffer] met een riem heeft/hebben geslagen, althans getracht met een
riem te slaan, althans gedreigd met een riem te slaan.
De rechtbank heeft ter onderscheiding de verschillende onderdelen van de tenlastelegging aangeduid met A en B.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder B ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aangever [slachtoffer] door het toegepaste geweld door verdachte en zijn medeverdachten, zijn telefoon en portemonnee heeft afgegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 13 oktober 2013, opgenomen op pagina 1 e.v. van dossier nummer 2013107423 d.d. 3 december 2014 van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 oktober 2013 te [pleegplaats] op de openbare weg [straat], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een mobiele telefoon en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan
[slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en zijn mededaders:
- die [slachtoffer] hebben achtervolgd en
- vervolgens voor/om die [slachtoffer] zijn gaan staan en
- die [slachtoffer] met kracht tegen een schutting hebben geduwd en
- die [slachtoffer] meermalen de woorden hebben toegevoegd: "Ik wil je telefoon en
portemonnee" en
- die [slachtoffer] hebben gestompt en
- die [slachtoffer] met een riem hebben geslagen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
B.
medeplegen van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder B ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest. Bij de bepaling van de straf heeft de officier van justitie rekening gehouden met het bepaalde in de artikelen 22b en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest met daarnaast een werkstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Bij een straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, zal verdachte alles kwijt raken. De raadsman heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, het tijdsverloop en de jonge leeftijd van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben door geweld en bedreiging met geweld aangever gedwongen om een telefoon en een portemonnee met inhoud af te geven. Aangever is daarbij onder andere in zijn gezicht gestompt en met een riem in zijn gezicht geslagen. Dit feit werd gepleegd op de openbare weg. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast versterken zulke feiten niet alleen de gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit feit ernstig aan en acht het opleggen van een aanzienlijke gevangenisstraf zonder meer gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Alles afwegende legt de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van na te noemen duur. Het tijdsverloop tussen de pleegdatum en de zittingsdatum houdt in deze zaak voornamelijk verband met de aanzienlijke inspanningen die de politie zich heeft moeten getroosten om zicht op de dadergroep te krijgen. Verdachte had dit tijdspad zelf kunnen verkorten door zich in een eerder stadium bij de politie te melden. De rechtbank heeft het tijdsverloop dan ook niet in de strafmaat verdisconteerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder A is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder B ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. P.H.M. Smeets en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2015.