ECLI:NL:RBNNE:2015:2139

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
18.830325-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van afpersing met geweld op openbare weg

Op 16 april 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van afpersing. De verdachte werd beschuldigd van het samen met anderen achtervolgen van een slachtoffer, het dreigen met geweld en het afnemen van een mobiele telefoon en portemonnee. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in tegenstelling tot zijn medeverdachten, openheid van zaken heeft gegeven aan de politie en verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen, met daarnaast een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de persoon van de verdachte en zijn inspanningen om zijn leven te verbeteren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het onder B ten laste gelegde bewezen verklaard. De uitspraak is gedaan na een zitting op 2 april 2015, waarbij de verdachte en zijn advocaat aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830325-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d. 16 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Looijestijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
A. hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te [pleegplaats]
op de openbare weg de [straat]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele
telefoon en/of een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd, en/of
- ( vervolgens) voor/om die [slachtoffer] is/zijn gaan staan, en/of
- die [slachtoffer] met kracht tegen een schutting heeft/hebben geduwd en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) de woorden heeft/hebben
toegevoegd: "Ik wil je telefoon en portemonnee", althans (telkens) woorden
van dergelijke strekking, en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt, en/of
- die [slachtoffer] met een riem heeft/hebben geslagen, althans getracht met een
riem te slaan, althans gedreigd met een riem te slaan,
of
B. hij op of omstreeks 13 oktober 2013 te [pleegplaats]
op de openbare weg [straat],
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een mobiele telefoon en/of een portemonnee (met inhoud) in elk
geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd, en/of
- ( vervolgens) voor/om die [slachtoffer] is/zijn gaan staan, en/of
- die [slachtoffer] met kracht tegen een schutting heeft/hebben geduwd en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) de woorden heeft/hebben
toegevoegd: "Ik wil je telefoon en portemonnee", althans (telkens) woorden
van dergelijke strekking, en/of
- die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt, en/of
- die [slachtoffer] met een riem heeft/hebben geslagen, althans getracht met een
riem te slaan, althans gedreigd met een riem te slaan.
De rechtbank heeft ter onderscheiding de verschillende onderdelen van de tenlastelegging aangeduid met A en B.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder B ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aangever [slachtoffer] door het toegepaste geweld door verdachte en zijn medeverdachten, zijn telefoon en portemonnee heeft afgegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting afgelegd.
Een proces-verbaal aangifte d.d. 13 oktober 2013, opgenomen op pagina 1 e.v. van dossier nummer 2013107423 d.d. 3 december 2014 van Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 oktober 2013 te [pleegplaats] op de openbare weg [straat], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en een portemonnee met inhoud, toebehorende aan
[slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders:
- die [slachtoffer] hebben achtervolgd en
- vervolgens voor/om die [slachtoffer] zijn gaan staan en
- die [slachtoffer] met kracht tegen een schutting hebben geduwd en
- die [slachtoffer] meermalen de woorden hebben toegevoegd: "Ik wil je telefoon en
portemonnee" en
- die [slachtoffer] hebben gestompt en
- die [slachtoffer] met een riem hebben geslagen.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
B.
medeplegen van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder B ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest. Bij de bepaling van de straf heeft de officier van justitie rekening gehouden met de artikelen 22b en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest met een werkstraf, eventueel deels voorwaardelijk met een lange proeftijd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop. Verdachte heeft het feit gepleegd in een andere periode van zijn leven, op een leeftijd waarbij hij vatbaar was voor groepsdruk. Daar komt bij dat hij niet de initiatiefnemer was en volledig zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Ook vanuit generaal preventief oogpunt dient het tijdsverloop mee te wegen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben door geweld en bedreiging met geweld aangever gedwongen om een telefoon en een portemonnee met inhoud af te geven. Aangever is daarbij onder andere in zijn gezicht gestompt en met een riem in zijn gezicht geslagen. Dit feit werd gepleegd op de openbare weg. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast versterken zulke feiten niet alleen de gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit feit ernstig aan en acht het opleggen van een aanzienlijke gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten, laatstelijk op 14 augustus 2014.
In het reclasseringsrapport d.d. 19 maart 2015 wordt uiteengezet dat verdachte vanaf eind 2013 probeert een positieve wending aan zijn leven te geven. De contacten met de medeverdachten zijn beëindigd en er wordt gewerkt aan dagbesteding. Verdachte is vanwege zijn agressie-problematiek aangemeld bij de AFPN. Hij krijgt ambulante begeleiding van [naam] en de contacten met [naam] en de reclassering zijn goed. Verdachte staat open voor hulpverlening en laat zich begeleiden, wat een beschermende factor is. Het recidiverisico wordt als laag/ gemiddeld ingeschat.
Ook tijdens de behandeling ter terechtzitting, waarbij de begeleider van [naam] als deskundige is gehoord, is naar voren gekomen dat verdachte op de goede weg is. Verdachte neemt verantwoordelijkheid voor zijn daden en heeft, in tegenstelling tot zijn medeverdachten, bij de politie meteen openheid van zaken gegeven.
Met name gelet op de omstandigheid dat verdachte het roer drastisch lijkt te hebben omgegooid en de rechtbank deze ontwikkeling niet wil doorbreken, is de rechtbank van oordeel dat een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd met daarnaast een forse taakstraf. Het tijdsverloop tussen de pleegdatum en de zittingsdatum houdt in deze zaak voornamelijk verband met de aanzienlijke inspanningen die de politie zich heeft moeten getroosten om zicht op de dadergroep te krijgen. Verdachte had dit tijdspad zelf kunnen verkorten door zich in een eerder stadium bij de politie te melden. De rechtbank heeft het tijdsverloop dan ook niet in de strafmaat verdisconteerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder A is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder B ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
177 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. P.H.M. Smeets en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 april 2015.