ECLI:NL:RBNNE:2015:2096

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
C-17-118080 - HA ZA 12-50
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering en non liquet in geschil tussen gemeente en Buro Vijn over plankaart

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, stond de bewijswaardering centraal in een geschil tussen de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Wormerland en de besloten vennootschap Buro Vijn B.V. De gemeente had Buro Vijn opdracht gegeven om een definitieve plankaart te vervaardigen, maar betwistte dat Buro Vijn dit zelfstandig had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had bewezen dat Buro Vijn zonder opdracht de kadastrale lijn op de plankaart had aangebracht en het perceel van een huisnummering had voorzien. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en de inhoud van een beëdigde verklaring van de heer [G], die ten overstaan van een notaris had verklaard dat hij zijn schriftelijke verklaring handhaafde.

De procedure omvatte meerdere processtukken, waaronder een tussenvonnis en proces-verbaal van getuigenverhoren. De rechtbank had eerder de gemeente opgedragen te bewijzen dat Buro Vijn zelfstandig had gehandeld. De getuigenverklaringen van de gemeente ondersteunden elkaar, maar de rechtbank vond dat deze niet voldoende bewijs opleverden om de stelling van de gemeente te onderbouwen. De heer [A] ontkende een opdracht te hebben gegeven, maar de rechtbank oordeelde dat de schriftelijke verklaring van de heer [G] daarentegen een consistente en gedetailleerde weergave gaf van de gebeurtenissen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er sprake was van een situatie waarin niet meer kon worden vastgesteld wat er precies was gebeurd (non liquet). Aangezien het bewijsrisico bij de gemeente lag, werden de vorderingen van de gemeente afgewezen. De gemeente werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Buro Vijn werden vastgesteld op € 2.383,00. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 29 april 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/118080 / HA ZA 12-50
Vonnis van 29 april 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WORMERLAND,
zetelend te Wormer,
eiseres,
advocaat mr. A.L.A. de Graaf te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BURO VIJN B.V.,
gevestigd te Oentsjerk,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna de gemeente en Buro Vijn genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 augustus 2013;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 november 2013;
  • het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor van 17 juni 2014;
  • de conclusie na enquête van de gemeente;
  • de antwoordconclusie na enquête van Buro Vijn.
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 21 augustus 2013 de gemeente opgedragen te bewijzen dat Buro Vijn zelfstandig (zonder opdracht daartoe van de gemeente) bij het vervaardigen van de definitieve plankaart de kadastrale lijn op het perceel "dikgedrukt" heeft gemaakt en het perceel van een huisnummering heeft voorzien (110a, b en c).
2.2.
De gemeente heeft ter uitvoering van deze bewijsopdracht de heer
[A], de heer [B], de heer [C], mevrouw
[D], mevrouw [E] en de heer [F] als getuigen voorgebracht. Van de verhoren van deze getuigen is proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als in dit vonnis ingelast moet worden beschouwd.
2.3.
Buro Vijn heeft afgezien van contra-enquête. In plaats daarvan heeft zij als productie 13 een beëdigde verklaring van de heer [G] overgelegd. De heer [G] heeft onder ede ten overstaan van de notaris verklaard zijn schriftelijke verklaring van 13 maart 2013 - weergegeven in r.o. 2.19 van het tussenvonnis - te handhaven en te bekrachtigen.
2.4.
In de antwoordconclusie na enquête heeft Buro Vijn verzocht om een herziening van de beslissingen ten aanzien van de (on)bevoegdheid van de rechtbank en ten aanzien van de schending van de klachtplicht. Deze beslissingen betreffen een zonder voorbehoud gegeven oordeel en dient derhalve te worden aangemerkt als een bindende eindbeslissing. Vooropgesteld moet worden dat het de rechtbank volgens vaste jurisprudentie in beginsel niet is toegestaan om terug te komen op een dergelijke bindende eindbeslissing. De eisen van een goede procesorde brengen echter mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die uitspraak. Op die manier wordt voorkomen dat de rechter op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak doet (zie Hoge Raad 26 november 2010, LJN BN8521). De rechtbank is van oordeel dat de in het tussenvonnis gegeven eindbeslissingen niet berusten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechtbank blijft dan ook bij die beslissingen.
2.5.
De rechtbank komt daarmee toe aan de beoordeling of de gemeente in het leveren van het haar opgedragen bewijs is geslaagd.
2.6.
De heer [A] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
"
Ik was degene die destijds contact onderhield met de heer [G] van Buro Vijn. Ik heb geen opdracht gegeven om de dikgedrukte lijn en de huisnummering bij het perceel in kwestie te plaatsen. (…) U houdt mij de schriftelijke verklaring van [G] voor (productie 11 dupliek). Het klopt niet, ik heb geen opdracht gegeven. Het gesprek zelf kan ik mij niet herinneren. Voorafgaand aan het opstellen van het voorontwerp bestemmingsplan was er beleid gemaakt. Het ging om een conserverend bestemmingsplan gebaseerd op het bestaande gebruik van de gronden. Er was hier sprake van een bijgebouw, een schuur, en dat is geen woning in planologische zin. Een woonbestemming wordt met een zogenoemd geel vlekje aangegeven en er was hier sprake van een ander soort gebruik. In de nota van uitgangspunten stond dat er zeer terughoudend zou worden omgegaan met nieuwe woningbouw. Er was voor het onderhavige perceel geen aanleiding en behoefte om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat heb ik ook aan de eigenaar van het aangrenzende perceel kenbaar gemaakt."
2.7.
De verklaring van de heer [A] wordt door de andere getuigen - die ook bij de gemeente werkzaam zijn (geweest) - in zoverre ondersteund dat zij allemaal hebben verklaard er geen weet van te hebben dat een van hun collega's Buro Vijn opdracht heeft gegeven om de dikgedrukte lijn en de huisnummering op de plankaart te zetten. Wat betreft de getuigenverklaring van de heer [F] merkt de rechtbank op dat er - blijkens de aantekeningen van de rechter - in het proces-verbaal een verschrijving staat en dat deze als volgt verbeterd gelezen moet worden: "
Ook heb ik mijn collega'sniethoren zeggen dat zij een dergelijke opdracht aan Buro Vijn hebben gegeven."
Voorts heeft de heer [B], voor zover van belang, het volgende verklaard: "
De problematiek omtrent separate eigendom is intern besproken (…). Uiteindelijk hebben wij gezegd: Het is heel vervelend maar wij kunnen het niet zo bestemmen omdat er met een nieuw bouwvlak ook een nieuwe woning mogelijk zou zijn." Over die interne discussie heeft de heer [C] verklaard: "
De uitkomst daarvan was dat de stolp dubbel bewoond mocht worden maar het bijgebouw niet. Anders zou de naastgelegen agrariër met de milieunormering in de problemen komen."
2.8.
In de schriftelijke verklaring van de heer [G] staat dat hij zich het gesprek met de heer [A] heel goed herinnert: "
Doordat het gebouw nu binnen hetzelfde bestemmingsvlak was gelegen, moest dit gebouw in planologische zin worden aangemerkt als een bijgebouw bij de stolp. De gemeente wilde dit voorkomen, omdat zij de mensen in de stolp ook graag de gelegenheid wilde geven zelf een bijgebouw bij de stolp te kunnen bouwen. De gemeente zag als meest voor de hand liggende oplossing om de percelen te scheiden en beide een eigen bestemmingsvlak te geven. (…) Omdat de indruk bestond dat er al iets van een woonsituatie aanwezig was, zou een eigen woonperceel een oplossing zijn. De gemeente heeft vervolgens mondeling opdracht gegeven om dit perceel van twee bestemmingsvlakken te voorzien." en: "
Tot op het allerlaatste moment bleek die huisnummering telkens fout te zijn weergegeven. Ook in de fase naar de vaststelling toe zijn de huisnummering nogmaals door Buro Vijn in opdracht van de gemeente aangepast."
2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gemeente door middel van vorenbedoelde (getuigen)verklaringen, mede bezien in hun onderlinge samenhang,
nietgeslaagd in de haar gegeven bewijsopdracht. Hiertoe is het volgende redengevend.
De heer [A] ontkent aan Buro Vijn opdracht te hebben gegeven om een dikke lijn op de plankaart te plaatsen die het verloop van de kadastrale lijn volgt en een huisnummering bij het perceel toe te voegen, maar hij weet zich het door de heer [G] genoemde gesprek niet meer te herinneren. De verklaringen van de andere getuigen leveren naar het oordeel van de rechtbank wat dat betreft geen doorslaggevend bewijs op, al is het maar omdat zij bij dat gesprek niet aanwezig zijn geweest. Wel blijkt uit de verklaringen van de heren [A], [B] en [C] dat er binnen de gemeente is gesproken over de stolp en het bijgebouw en dat daarbij besloten is dat er geen nieuw bouwvlak voor het bijgebouw zou komen. Dat laat echter onverlet dat de heer [A] tegen de intern gemaakte afspraken in zou kunnen hebben gehandeld. De schriftelijke verklaring van de heer [G] staat namelijk lijnrecht hiertegenover, in het bijzonder zijn verklaring dat er bij de gemeente de wens bestond om de bewoners van de stolp de mogelijkheid te geven een eigen bijgebouw te plaatsen. De heer [G] heeft een consistente en gedetailleerde schriftelijke verklaring afgelegd over het bewuste gesprek met de heer [A], wat er - kort gezegd - op neerkomt dat er wél een opdracht is gegeven om de dikgedrukte lijn en de huisnummering op de plankaart te zetten. Deze verklaring heeft de heer [G] tegenover de notaris bekrachtigd. Een dergelijke verklaring is niet gelijk te stellen aan een ten overstaan van de rechter afgelegde verklaring onder ede, al is het maar omdat in het laatste geval de mogelijkheid bestaat om aan betrokkene vragen te stellen. Zulks neemt niet weg dat een aldus ten overstaan van een notaris afgelegde verklaring kan bijdragen aan de aannemelijkheid van een door een partij aangevoerd standpunt.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een situatie waarin niet meer is vast te stellen wat er precies is gebeurd (non liquet). Omdat het bewijsrisico in het onderhavige geval bij de gemeente ligt, is de slotsom dat niet is bewezen dat Buro Vijn zelfstandig (zonder opdracht daartoe van de gemeente) bij het vervaardigen van de definitieve plankaart de kadastrale lijn op het perceel "dikgedrukt" heeft gemaakt en het perceel van een huisnummering heeft voorzien (110a, b en c).
2.10.
Bij deze stand van zaken moet er bij de verdere beoordeling van het geschil van worden uitgegaan dat Buro Vijn geen fout heeft gemaakt door een dikke lijn op de plankaart te plaatsen die het verloop van de kadastrale lijn volgt en een huisnummering bij het perceel toe te voegen (vgl. r.o. 3.4 van het tussenvonnis). Daarmee liggen de vorderingen van de gemeente voor afwijzing gereed.
2.11.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Buro Vijn worden vastgesteld op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat
1.808,00(4,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.383,00.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van Buro Vijn tot op heden vastgesteld op € 2.383,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2015. [1]

Voetnoten

1.c 588