ECLI:NL:RBNNE:2015:2058

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
18.720061-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een veelpleger tot gevangenisstraf voor winkeldiefstallen met aansluitende opvang bij instelling voor begeleid wonen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen. De verdachte, die al eerder veroordeeld was voor vermogensdelicten, werd beschuldigd van diefstal van bier en douchegel uit verschillende winkels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 februari 2015 in een winkel in [pleegplaats] goederen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de goederen had gestolen, wat door camerabeelden werd bevestigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. Tevens is er een vordering na voorwaardelijke veroordeling behandeld, waarbij de rechtbank heeft besloten om de proeftijd te verlengen en de bijzondere voorwaarden aan te passen. De rechtbank heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de verdachte aansluitend op zijn detentie wordt opgevangen door een instelling voor begeleid wonen, om verdere recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters de ernst van de situatie en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720061-15
ter berechting gevoegd parketnummer 18/720307-15
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/720082-14
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/730639-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Uygul, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 februari 2015 te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, in/uit een winkel/pand, gelegen aan of bij het [plein 1], een of meer blik(ken) bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2. (18/720307-15)
hij op of omstreeks 16 december 2014 te [pleegplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand (gelegen aan het [plein 2] aldaar) heeft weggenomen een (aantal) douchegel(s) (merk Dove), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het [winkelbedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf van 90 dagen met aftrek van voorarrest;
- tenuitvoerlegging van de op 25 november 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 58 dagen;
- verlenging van de proeftijd van de op 4 juli 2014 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 120 dagen met één jaar, alsmede het laten vervallen van de daaraan verbonden voorwaarde van opname in het [instelling 2].

Beoordeling van het bewijs

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1.1.
De door verdachte op de terechtzitting van 3 april 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 4 februari 2015 tweemaal in de [bedrijfsnaam] te [pleegplaats] geweest. De eerste keer heb ik spullen uit het schap gepakt.
1.2.
Een proces-verbaal van verhoor, RC-nummer 15/2549, d.d. 6 februari 2015 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik kwam daar 's avonds voor de tweede keer. Ik werd toen aangesproken dat ik bij de eerste keer iets meegenomen zou hebben. U toont mij het eerste filmpje. U houdt mij voor dat u denkt te zien dat ik aan de linkerkant en aan de rechterkant van mijn jas spullen in mijn jas doe. U vraagt mij uit te leggen waarom ik dat spul in mijn jas stop. Het was stom van mij, ik heb het gestolen.
1.3.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2015035198, gesloten op 5 februari 2015, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.3.1
een formulier proces-verbaal aangifte, op 4 februari 2015 ingevuld door [naam 1] namens benadeelde [bedrijfsnaam] [pleegplaats], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn verklaring:
Op 4 februari 2015, omstreeks 18.05 uur, heb ik op camerabeelden gezien dat meneer twee producten onder zijn jas verstopt. Ik zag dat deze persoon zonder de goederen te hebben betaald, de zaak verliet.
1.3.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2015035198-2, d.d. 4 februari 2015 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten dan wel één van hen:
Op woensdag 4 februari 2015, omstreeks 20:47 uur, kregen wij het verzoek om te gaan naar winkelketen [bedrijfsnaam] aan het [plein 1] te [pleegplaats]. Aldaar zou de bedrijfsleider [naam 1] een man ophouden die eerder die dag omstreeks 18:05 uur enkele goederen uit de winkel zou hebben meegenomen zonder daarvoor te betalen. Wij zagen de bedrijfsleider voor het winkelperceel staan met deze man. Ik, [verbalisant 1], herkende deze man als zijnde [verdachte]. Ik hoorde dat de bedrijfsleider zei dat de man welke hij ophield, eerder die dag in de winkel was geweest en enkele goederen had meegenomen zonder daarvoor te betalen. [naam 1] had de camerabeelden uitgekeken en zag op de camerabeelden dat de man door het gangpad van de alcoholische dranken liep en dat hij tot tweemaal iets uit de stelling pakte en dit onder zijn jas stopte. Ik, [verbalisant 2], heb daarop samen met [naam 1] de beelden uitgekeken. Ik zag dat de camerabeelden van zeer goede kwaliteit waren. Ik zag dat de man die buiten stond en inmiddels was staande gehouden door [verbalisant 1], op de camerabeelden verscheen. Ik zag dat de man het gangpad van de alcoholische dranken in liep en iets uit het rek pakte. Ik zag dat hij dit onder zijn jas stopte, ik zag dat bij deze handeling direct daarop nogmaals herhaalde. Ik zag dat de man daarna richting de kassa liep, zijn mandje neerzette voor de kassa. Ik zag dat de man daarna achter de rij wachtende klanten langsliep en zonder te betalen de winkel verliet.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde feit, omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat sprake is van een voltooide diefstal. Daartoe is aangevoerd dat verdachte weliswaar goederen in zijn jas heeft gestopt, maar dat hij deze weer heeft teruggezet voordat hij de winkel verliet. Op de camerabeelden is niet te zien of verdachte nog iets in zijn jas had toen hij de winkel verliet.
De rechtbank acht op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Op basis van de aangifte en (de beschrijving van) de camerabeelden valt niet uit te sluiten dat verdachte de goederen die hij in zijn jas heeft gestopt, voor het passeren van de kassa's ergens anders heeft teruggelegd. De rechtbank hecht echter geen geloof aan verdachtes verklaring dat hij dit heeft gedaan. Daartoe overweegt zij dat verdachte heeft verklaard dat de goederen die hij in zijn jas heeft gestopt en later heeft teruggelegd douchegel en tandpasta betroffen. Dit valt niet te rijmen met de verklaring van de verbalisant dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte goederen wegneemt in het gangpad van de alcoholische dranken. Bovendien heeft verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris erkend dat hij goederen heeft gestolen. Daarom schuift de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de goederen ergens anders heeft teruggelegd als kennelijk leugenachtig terzijde en verwerpt zij het verweer.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit, dat door verdachte is bekend, de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
2.1.
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2015;
2.2.
het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014182766-1, d.d. 16 december 2014, inhoudende de verklaring van [naam 2].

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is, ook in onderdelen, slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 februari 2015 te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in een winkel, gelegen aan het [plein 1], enig goed, toebehorende aan [bedrijfsnaam];
2. (18/720307-15)
hij op 16 december 2014 te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand, gelegen aan het [plein 2] aldaar, heeft weggenomen een aantal douchegels (merk Dove), toebehorende aan het [winkelbedrijf].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. diefstal;
2. (18/720307-15) diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee winkeldiefstallen gepleegd. Naar aanleiding van de eerste diefstal is verdachte in voorarrest genomen en hij heeft de tweede diefstal gepleegd in de periode dat dit voorarrest was geschorst. Winkeldiefstal is een ergerlijke vorm van criminaliteit die voor winkeliers veel schade en hinder oplevert. Verdachte heeft bovendien inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkeliers.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in de periode van vijf jaren voorafgaande aan de bewezenverklaarde feiten zeven keer eerder is veroordeeld voor (onder meer) vermogensdelicten.
Uit de rapportage van de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (hierna: VNN) van 17 februari 2015 blijkt dat verdachte een ernstige drugsverslaving heeft en dat hij als gevolg daarvan problemen heeft op veel leefgebieden. Verdachte is vanaf 11 augustus 2014 in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf twee maanden opgenomen geweest in het [instelling 2] (hierna: [instelling 2]) van VNN te [plaats 1]. Aansluitend is hij opgenomen op de afdeling woonbegeleiding [instelling 1] van VNN te [plaats 2]. Tijdens de opname in het [instelling 2] en de eerste maanden van de opname op het [instelling 1] gebruikte verdachte geen drugs. In januari en begin februari 2015 is hij echter meerdere malen positief getest op het gebruik van cocaïne en cannabis. Uit onderzoek van de Forensische Psychiatrische Kliniek van VNN van februari 2015 blijkt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een ontwikkelingsstoornis, maar dat verdachte wel een licht verstandelijke beperking heeft. VNN schat het recidiverisico in als hoog. Uit de rapportage blijkt dat VNN ten tijde van het opmaken daarvan dacht aan de mogelijkheid om verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) op te leggen. In de rapportage van VNN van 30 maart 2015 wordt echter geconcludeerd dat het opleggen van de ISD-maatregel prematuur zou zijn, omdat sprake is van een forse verstandelijke beperking en het daarom de vraag is of het mislukken van eerdere interventies aan verdachte te wijten is. Daarnaast geldt dat sprake is van een hulpverleningstraject. Verdachte heeft reclasseringstoezicht en is geïndiceerd voor de [stichting] te [plaats 3]. Daarom heeft VNN de rechtbank geadviseerd de bestaande meldplicht voort te zetten en daarbinnen een opname bij [stichting] te realiseren. Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordigster van VNN verklaard dat zij het wenselijk acht dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd, maar dat VNN tot de conclusie is gekomen dat dit nog niet mogelijk is, omdat nog niet alle andere mogelijkheden zijn uitgeprobeerd.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt dat in een geval als dit, waarin sprake is van frequente recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd van één maand per winkeldiefstal. Ten tijde van deze uitspraak zit verdachte al 85 dagen - en dus meer dan twee maanden - in voorarrest. Gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden acht de rechtbank het echter van groot belang dat hij direct aansluitend op zijn detentie wordt opgevangen door de [stichting] of een vergelijkbare instelling voor begeleid wonen. Dit kan (met enkele aanpassingen) worden gerealiseerd binnen de bijzondere voorwaarden die zijn verbonden aan de op 4 juli 2014 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 120 dagen. De rechtbank zal de aan deze voorwaardelijke straf verbonden proeftijd verlengen en verdachte - overeenkomstig de eis van de officier van justitie - een gevangenisstraf opleggen van 90 dagen met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft gezeten. Dit betekent dat de reclassering na deze uitspraak nog vijf dagen heeft om de opvang van verdachte te regelen.
Het opleggen van een ISD-maatregel is op dit moment (nog) niet aan de orde, reeds omdat de officier van justitie dit niet heeft gevorderd.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18/730639-13

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 25 november 2013, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 10 december 2013.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 4 maart 2015 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1. en 2. bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Hoewel veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank niet de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank veroordeelt verdachte op grond van de hiervoor in de strafmotivering vermelde redenen voor de bewezenverklaarde feiten tot een langere gevangenisstraf dan op grond van de oriëntatiepunten en de ernst van de feiten is aangewezen. De rechtbank ziet aanleiding dit te compenseren door deze vordering na voorwaardelijke veroordeling af te wijzen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18/720082-14

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 4 juli 2014, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 202 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 juli 2014.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 4 maart 2015 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf. Ter terechtzitting heeft zij deze vordering gewijzigd en gevorderd dat de bij dit vonnis gesteld proeftijd wordt verlengd met één jaar en de gestelde bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich laat opnemen in het [instelling 2] komt te vervallen.
De hiervoor onder 1. en 2. bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken en hetgeen hiervoor in de strafmotivering is overwogen, ziet de rechtbank echter aanleiding thans te volstaan met verlenging van de proeftijd met één jaar. Ook ziet de rechtbank daarin aanleiding om de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, aan te passen. De rechtbank zal de voorwaarde dat veroordeelde zich zal laten opnemen in het [instelling 2] opheffen, nu deze opname al heeft plaatsgevonden. Daarnaast zal de rechtbank de resterende bijzondere voorwaarden in die zin wijzigen dat deze als volgt komen te luiden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland en zich blijft melden zo lang en zo frequent als de reclassering dit gedurende de verlengde proeftijd noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zijn medewerking verleent aan een op te stellen traject voor begeleid wonen bij de [stichting] of een vergelijkbare instelling.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14f, 47 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/730639-13:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 25 november 2013.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/720082-14:
Verlengt de in het vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 4 juli 2014 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Heft op de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich zal laten opnemen in het [instelling 2] te [plaats 1].
Wijzigt de resterende bijzondere voorwaarden in die zin dat deze als volgt komen te luiden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland en zich blijft melden zo lang en zo frequent als de reclassering dit gedurende de verlengde proeftijd noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zijn medewerking verleent aan een op te stellen traject voor begeleid wonen bij de [stichting] of een vergelijkbare instelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. A. Postma en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2015. Mr. Postma en mr. Blom zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Van Emst
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,