ECLI:NL:RBNNE:2015:2053

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
18.730408-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf voor drugshandel zonder beroepsmatige uitoefening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het handelen in hard- en softdrugs. De verdachte, bijgestaan door mr. B. Delhaye, werd aangeklaagd door het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De tenlastelegging omvatte onder andere de verkoop en het bezit van MDMA, amfetamine en hennep in de periode van 1 mei 2014 tot en met 15 november 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen opzettelijk deze middelen heeft verkocht en aanwezig heeft gehad, maar oordeelde dat er geen sprake was van handelen 'in de uitoefening van een beroep of bedrijf'. Dit leidde tot een gedeeltelijke vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid.

De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op verklaringen van de verdachte en diverse proces-verbaal documenten. De verdachte heeft erkend de feiten te hebben gepleegd, maar de rechtbank heeft de omvang van de drugshandel als relatief gering beoordeeld. De verdachte is voor het eerst in aanraking gekomen met de justitie en heeft inmiddels een behandeling voor zijn verslaving gestart. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering, die het recidiverisico laag inschatte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met een vervangende hechtenis van 90 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting bij Verslavingszorg Noord Nederland. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het meer of anders ten laste gelegde, en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730408-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Delhaye, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 15 november 2014, in elk geval in het jaar 2014, te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3], in ieder geval in de gemeente Súdwest-Fryslân en/of elders in het arrondissement Noord-Nederland, meermalen
A.
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of N-ethyl MDA (te weten (een) zogenoemde XTC-pil(len)),
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine (speed), en/of
B.
(op of omstreeks 14 november 2014 en/of 15 november 2014) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ( ongeveer) 33,205 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal/stof bevattende amfetamine (speed) en/of
- ( ongeveer) 7,494 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal/stof bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of N-ethyl MDA,
zijnde MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine (elk)
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks het jaar 2014 (tot en met 14 november 2014) te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3], in ieder geval in de gemeente Súdwest-Fryslân en/of elders in het arrondissement Noord-Nederland, in de uitoefening van een beroep of bedrijf (te weten als drugshandelaar) meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1.A., 1.B. en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een behandelverplichting bij Verslavingszorg Noord Nederland.

Beoordeling van het bewijs

Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot de onder 1.A., 1.B. en 2. ten laste gelegde feiten, die door verdachte zijn bekend, de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014150257-5, d.d. 14 november 2014, inhoudende de verklaring van verdachte;
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014150257-10, d.d. 15 november 2014, inhoudende de verklaring van verdachte;
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014150257-19, d.d. 16 november 2014, inhoudende de verklaring van [naam];
5. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014150257-4, d.d. 14 november 2014, inhoudende de verklaring van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], dan wel één van hen;
6. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014150257-18, d.d. 16 november 2014, inhoudende de verklaring van [verbalisant 3] en [verbalisant 4], dan wel één van hen;
7. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014150257-23, d.d. 3 december 2014, inhoudende de verklaring van [verbalisant 5] en [verbalisant 6], dan wel één van hen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de verkoop van hennep door verdachte niet zo groot was dat gezegd kan worden dat deze verkoop plaatsvond "in de uitoefening van een beroep of bedrijf", zoals bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet. Daarom zal zij verdachte partieel vrijspreken van deze onder 2. ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1.A., 1.B. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 mei 2014 tot en met 15 november 2014 te [pleegplaats 1], [pleegplaats 2] en [pleegplaats 3], meermalen
A.
opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of N-ethyl MDA (te weten zogenoemde XTC-pillen) en hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en
B.
op 14 november 2014 en 15 november 2014 opzettelijk aanwezig heeft gehad 33,205 gram van een materiaal/stof bevattende amfetamine (speed) en 7,494 gram van een materiaal/stof bevattende MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of N-ethyl MDA, zijnde MDMA en MDEA en MDA en N-ethyl MDA en amfetamine elk een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in het jaar 2014 (tot en met 14 november 2014) te [pleegplaats 1] en [pleegplaats 2] en [pleegplaats 3] meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en meermalen opzettelijk heeft verstrekt, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.A. de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
1.B. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
ten aanzien van het verkopen en afleveren:
de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en
ten aanzien van het verstrekken:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende ruim een half jaar XTC-pillen, amfetamine (speed) en MDMA-kristallen verkocht aan ongeveer zeven verschillende personen. Daarnaast heeft hij gedurende enkele maanden hennep (weed) verkocht aan een groep van tien tot twintig minderjarigen, die dit zelf nog niet mochten kopen in een coffeeshop. Verdachte deed dit om extra inkomsten te hebben en te kunnen voorzien in zijn eigen drugsgebruik. Hij heeft er daarbij kennelijk geen rekening mee gehouden dat het gebruik van harddrugs en het gebruik van hennep door minderjarigen grote gevaren voor de gezondheid van de gebruikers opleveren.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte nooit eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Uit het rapport van Reclassering Nederland blijkt dat de reclassering het recidiverisico laag inschat. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd verdachte te veroordelen tot een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij VNN en een ambulante behandeling door VNN. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij inmiddels al met deze behandeling is begonnen, dat die behandeling goed verloopt en dat hij sinds een half jaar is gestopt met het gebruik van harddrugs en alleen nog blowt in het weekend.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt dat (nog afgezien van de verkoop van hennep aan minderjarigen) voor het met enige regelmaat verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende zes tot twaalf maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden wordt opgelegd.
De rechtbank zal daar in dit geval echter van afwijken. Zij ziet daarvoor aanleiding in de relatief geringe omvang van de drugshandel, de jonge leeftijd van verdachte, het ontbreken van enige documentatie, het verloop van de reeds opgestarte behandeling door VNN, de positieve wending die verdachte aan zijn leven lijkt te hebben gegeven en de omstandigheid dat verdachte zeer goed heeft meegewerkt aan het politieonderzoek en zich ook ter terechtzitting open en schuldbewust heeft opgesteld. Gelet op al deze omstandigheden zal de rechtbank verdachte veroordelen tot de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat zij - anders dan de officier van justitie - niet bewezen acht dat verdachte heeft gehandeld in een beroep of bedrijf, geen aanleiding om de straf te matigen, omdat dit niet afdoet aan de omvang en de ernst van de bewezenverklaarde handel in hennep en de geëiste straf ruim onder het wettelijk strafmaximum ligt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1.A., 1.B. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 180 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland (hierna: VNN) op het adres Oostergoweg 6 te Leeuwarden en zich nadien blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht gedurende de proeftijd van drie jaren;
2. dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling zal stellen van VNN op de door of namens VNN aan te geven tijden en plaatsen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht gedurende de proeftijd van drie jaren.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. A. Postma en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2015. Mr. Postma en mr. Blom zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Van Emst
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Leeuwarden,