In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het handelen in hard- en softdrugs. De verdachte, bijgestaan door mr. B. Delhaye, werd aangeklaagd door het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra. De tenlastelegging omvatte onder andere de verkoop en het bezit van MDMA, amfetamine en hennep in de periode van 1 mei 2014 tot en met 15 november 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen opzettelijk deze middelen heeft verkocht en aanwezig heeft gehad, maar oordeelde dat er geen sprake was van handelen 'in de uitoefening van een beroep of bedrijf'. Dit leidde tot een gedeeltelijke vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op verklaringen van de verdachte en diverse proces-verbaal documenten. De verdachte heeft erkend de feiten te hebben gepleegd, maar de rechtbank heeft de omvang van de drugshandel als relatief gering beoordeeld. De verdachte is voor het eerst in aanraking gekomen met de justitie en heeft inmiddels een behandeling voor zijn verslaving gestart. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering, die het recidiverisico laag inschatte.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met een vervangende hechtenis van 90 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en een behandelverplichting bij Verslavingszorg Noord Nederland. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het meer of anders ten laste gelegde, en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.