1.6.In de onder het procesverloop vermelde informatiebeschikking staat onder meer:
“In het kader van de het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften:
- inkomstenbelasting over de jaren 2009, 2010 en 2011;
- omzetbelasting over de periode 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2013,
is aan u verzocht om informatie op een bepaalde, door de inspecteur aangegeven, wijze beschikbaar te stellen.
De wettelijke basis voor dit verzoek vindt u terug in artikel 47 eerste lid jo artikel 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het doel hiervan is om de inspecteur in staat te stellen om informatie te verkrijgen op een door hem gewenste wijze ten behoeve van de belastingheffing. Ik heb u daarom reeds schriftelijk dan wel mondeling verzocht om mij de gevraagde informatie te verstrekken,
en wel op de volgende momenten:
- Tijdens mijn bezoek op 31 oktober 2013;
- In mijn brief van 31 oktober 2013;
- In mijn brief van 6 november 2013;
- In mijn e-mailbericht aan uw adviseur van 7 november 2013.
Ik heb u daarbij verzocht om de gevraagde informatie op de volgende wijze te verstrekken:
- Mondeling.
Tot op heden bent u op dit onderdeel in gebreke gebleven. Naar aanleiding van mijn verzoek(en) om informatie te verstrekken op de door mij aangegeven wijze op basis van artikel 49 van de AWR, hebt u aangegeven dat u daartoe niet bereid bent. U hebt dit laatste als volgt gemotiveerd:
- “Ik ben bereid om uitsluitend schriftelijke vragen te beantwoorden.”
Ik ben het hiermee niet eens, omdat: -
- uw standpunt een ernstige belemmering is voor het in te stellen boekenonderzoek.
Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw verplichting uit hoofde van de AWR heeft voldaan.Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking.Deze is gebaseerd op artikel 52a van de AWR, en wordt aan u afgegeven omdat u ook na herhaalde verzoeken, niet heeft voldaan aan uw informatieverplichtingen van artikel 49 in combinatie met artikel 47 van de AWR.
(…)
Een bijkomend gevolg van deze beschikking is, dat de termijn waarbinnen deze aanslagen kunnen worden opgelegd wordt verlengd met de termijn die verstrijkt tussen de bekendmaking van de met die belastingaanslagen samenhangende informatiebeschikking en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan.”.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht een informatiebeschikking heeft genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser in het onderhavige geval verplicht is om mondeling antwoord te geven op door verweerder mondeling te stellen vragen. Eiser heeft ter zitting zijn grieven inzake de schending van de hoorplicht laten varen, zodat er op dat punt geen geschil meer is tussen partijen.
3. Eiser is van mening dat hij in dit geval niet verplicht is om mondeling antwoorden te geven. Het betreft volgens eiser geen algemene maar een specifieke weigering. Eiser verwijst daartoe naar gerechtelijke procedures over eerdere controles over de jaren 2005-2008. Eiser voert aan dat hij heeft gemerkt dat verweerder hem probeert te verleiden tot uitspraken die hem vervolgens kunnen worden tegengeworpen.
4. Verweerder is primair van mening dat eiser verplicht is direct en mondeling antwoord te geven op mondelinge vragen die verweerder hem stelt in het kader van een inleidend gesprek bij een boekenonderzoek. Subsidiair verzoekt verweerder aan de rechtbank om de zaak aan te houden en eiser in de gelegenheid te stellen alsnog mondeling antwoord te geven op vragen van verweerder.
5. Artikel 47, eerste lid, AWR luidt:
“Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a.
de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b.
de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.”.
6. Artikel 49, eerste lid, AWR luidt:
“De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.”.
7. In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 49 AWR staat onder meer:
“De in deze nota opgenomen wijziging van de voorgestelde artikelen 49, eerste lidartikelen 49, eerste lid, en 55, eerste lid55, eerste lid, houdt in dat voortaan de verschaffing van gegevens en inlichtingen mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – zal geschieden. De inspecteur is er evenwel toe gehouden, ingevolge de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in redelijkheid rekening te houden met de belangen van de justitiabelen.”
(Tweede NvW, Kamerstukken II 1991/92, 21 287, nr. 9, p. 7 en 8).
8. De rechtbank begrijpt eisers standpunten aldus – gezien in het licht van de onder punt 7 vermelde totstandkomingsgeschiedenis van artikel 49 AWR – dat eiser onder meer van mening is dat verweerder in strijd met het evenredigheids- en het proportionaliteitsbeginsel heeft gehandeld door hem te verplichten mondelinge vragen, mondeling te beantwoorden.
9. De rechtbank is van oordeel dat in zijn algemeenheid heeft te gelden dat inleidende vragen (bij een boekenonderzoek) mondeling gesteld kunnen worden en dat verweerder eiser kan verplichten de antwoorden daarop zoveel als mogelijk mondeling te verstrekken.
Eisers stelling dat hij in alle gevallen de fiscale reikwijdte van de door verweerder te stellen vragen moet kunnen overzien is, naar het oordeel van de rechtbank, in zijn algemeenheid niet juist. Daar staat tegenover dat verweerder zich bij de uitoefening van zijn bevoegdheden die hij aan artikel 47 en volgende van de AWR ontleent, zoveel als mogelijk op gegevens van feitelijke aard dient te richten.
10. Om te beoordelen of verweerder in het onderhavige geval in strijd met het evenredigheids- en het proportionaliteitsbeginsel heeft gehandeld, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder eiser mocht houden aan de door hem dwingend voorgeschreven wijze van informatieplicht. Hierbij dient de rechtbank te toetsen of verweerder in redelijkheid rekening heeft gehouden met eisers belangen om geen mondelinge vragen, mondeling te beantwoorden. Eiser heeft aangevoerd dat hij gelet op ervaringen bij controles uit het verleden, die hebben geleid tot beroepsprocedures over aan deze zaak voorafgaande jaren, er belang bij heeft om slechts schriftelijke vragen, schriftelijk te beantwoorden. Eiser heeft toegezegd dat hij deze antwoorden steeds dezelfde dag zal aanleveren. Wat er overigens ook van dit belang zij, de rechtbank is van oordeel dat verweerder dit belang had moeten meenemen in zijn belangenafweging. Door niet in te gaan op het voorstel van eiser, maar dit resoluut af te wijzen, heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, de belangen niet, althans onvoldoende afgewogen en kan niet zonder meer worden geconstateerd dat verweerder in redelijkheid rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Dat verweerder een belang heeft bij mondelinge antwoorden op mondelinge vragen vanwege een vlotte doorloop van de controle ontslaat verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, niet van de plicht om eisers belangen te betrekken in zijn belangenafweging.
11. De rechtbank stelt in het onderhavige geval bovendien vast dat uit het onder 1.3. vermelde bespreekverslag blijkt dat verweerder slechts één concrete vraag heeft gesteld en dat uit de onder 1.6. vermelde informatiebeschikking niet blijkt welke concrete vragen door verweerder zijn gesteld of welke concrete vragen hij wilde stellen. Dit maakt verweerders afweging van belangen of het ontbreken van die afweging (punt 10), naar het oordeel van de rechtbank, des te onbegrijpelijker.
12. Naast de eis van verweerder dat eiser zijn mondelinge vragen mondeling beantwoordt, heeft verweerder als voorwaarde gesteld dat eiser zijn antwoorden direct moet geven. Ook voor deze door verweerder te stellen termijn geldt, naar het oordeel van de rechtbank, dat verweerder in redelijkheid rekening heeft te houden met de belangen van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op dit punt evenmin de belangen van eiser heeft meegewogen, door resoluut de door eiser voorgestelde termijn af te wijzen. De rechtbank is van oordeel dat aan eiser niet de tijd mag worden ontzegd om zorgvuldig en weloverwogen antwoord te geven op door verweerder te stellen vragen. Het gaat er bij de informatieplicht van eiser om dat hij volledige en duidelijke antwoorden geeft binnen een bij de inhoud van de vragen passende, redelijke termijn. In hoeverre de door verweerder gestelde termijn (terstond) in dit geval redelijk is, valt des te meer niet te toetsen door de rechtbank nu verweerder, op één vraag na, niet inzichtelijk heeft gemaakt om welke vragen het gaat. Verweerders enkele stelling dat het om ‘inleidende vragen’ gaat is daartoe onvoldoende. Wat betreft de ene door verweerder gestelde vraag omtrent het BTW-nummer is de rechtbank van oordeel dat eiser daar wel op heel korte termijn antwoord op moet kunnen geven, maar niet terstond.
13. De rechtbank overweegt tenslotte dat toetsing van de aard van het informatieverzoek in het onderhavige geval niet mogelijk is, omdat onbekend is om welke vragen het gaat, terwijl de in dit verband genomen informatiebeschikking nu juist beoogt rechtsbescherming te bieden aan de belastingplichtige die zich wenst te verzetten tegen een verzoek om informatie van verweerder zonder zich bloot te stellen aan de bedreiging van omkering en verzwaring van de bewijslast.
14. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder door in dit geval, onder de hiervoor geschetste omstandigheden en zonder het maken van een (voldoende) belangenafweging, eiser te verplichten mondelinge vragen, terstond, mondeling te beantwoorden in strijd heeft gehandeld met het evenredigheids- en het proportionaliteitsbeginsel. Van schending van artikel 47 of artikel 49 AWR is, naar het oordeel van de rechtbank, om die reden dan ook geen sprake en heeft verweerder mitsdien ten onrechte onderhavige informatiebeschikking genomen. Hetgeen verweerder daartoe primair heeft aangevoerd faalt. Verweerders subsidiaire standpunt faalt eveneens. De rechtbank ziet onder de door verweerder gestelde voorwaarde(n) geen reden om de zaak aan te houden. Het alsnog mondeling antwoord geven door eiser, waarvoor bij het ontbreken daarvan naar nu blijkt ten onrechte een informatiebeschikking is genomen, kan op die manier niet alsnog worden afgedwongen.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de informatiebeschikking. Nu de rechtbank reeds op deze gronden tot dit oordeel komt, gaat zij voorbij aan hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.224 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 244 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).