ECLI:NL:RBNNE:2015:2016

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
18.930011-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduisteringen, winkeldiefstal en diefstallen met behulp van een valse sleutel

Op 24 april 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen en verduisteringen. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon na de aangifte van een slachtoffer, [slachtoffer 1], die meldde dat haar bankpas en geldbedragen zonder haar toestemming waren opgenomen. De verdachte had zich voorgedaan als een betrouwbare persoon en had het vertrouwen van het slachtoffer gewonnen, waarna hij haar bankpas en pincode verkreeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 23 oktober 2014 met behulp van de bankpas van [slachtoffer 1] een bedrag van 1190 euro had gepind. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van verduistering van goederen, waaronder een fiets en een magnetron, die hij van [slachtoffer 1] had geleend maar niet had teruggegeven. Ook werd hij beschuldigd van verduistering van een elektrische fiets van [slachtoffer 2]. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 7 maanden op, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2]. De rechtbank overwoog dat de verdachte herhaaldelijk het vertrouwen van zijn slachtoffers had misbruikt en dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930011-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], thans [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.P. Hein, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Supèr.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 december 2014 te [pleegplaats 1]
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een cellular-line kit sim adapter (voor mobiele telefoon), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Mediamarkt, in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 oktober 2014 te [pleegplaats 1]
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
(uit een of meer geldautomaten en/of een of meer betaalautomaten)
heeft weggenomen een of meer geldbedragen (in totaal 1190 euro), in elk geval
(telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte zich (telkens) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten
(telkens) door middel van een onrechtmatig verkregen, althans onbevoegd
gebruikte, bank/pinpas met bijbehorende pincode)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 oktober 2014 tot en met 23 oktober 2014 te [pleegplaats 1] met
het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door
een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van bank-/pinpas (met
bijbehorende pincode) en/of een of meer geldbedragen, in elk geval van enig
goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- het vertrouwen van die [slachtoffer 1] gewekt, althans zich heeft voorgedaan als
een bonafide persoon en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat hij haar bankpas en/of bijbehorende
pincode nodig had om geld op haar rekening te kunnen storten en/of
(vervolgens) goederen voor haar te kunnen kopen, waardoor die [slachtoffer 1] werd
bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2014 tot en met 23 oktober 2014
te [pleegplaats 1] (telkens) opzettelijk een bank-/pinpas en/of een of meer
geldbedragen, in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval (telkens) aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) anders dan
door misdrijf, te weten op grond van een tussen verdachte en voornoemde
persoon gesloten mondelinge overeenkomst om geld te storten op de bankrekening
van voornoemde persoon, onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2014 tot en met 1 december 2014 in
de gemeente [pleegplaats 1]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk een of meer goederen,
te weten (onder meer) een fiets (merk/type Gazelle Orange plus), een
magnetron, een wasrek, een of meer mobiele telefoons,
in elk geval (telkens) enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval (telkens)
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededaders(s) (telkens) anders dan
door misdrijf, te weten van die [slachtoffer 1] geleend en/of om te
repareren en/of om te verzekeren en/of om klaar te maken, in elk geval anders
dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft
toege-eigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2014 tot en met 5 januari 2015
te [pleegplaats 1]
opzettelijk een (electrische) fiets (merk/type Sparta Ion), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten geleend van die
[slachtoffer 2] en/of om te (laten) repareren, onder zich had, wederrechtelijk zich
heeft toege-eigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van
€ 1027,--, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank overweegt -onder toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering- dat met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen worden toegepast:
- de aangifte van [naam], namens Media Markt [1] ;
- de door verdachte ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring.
De raadsman van verdachte heeft -kort samengevat- aangevoerd dat de rechten van verdachte zijn geschonden, nu bij de aanhouding van verdachte onrechtmatig handboeien zijn aangelegd, terwijl niet blijkt dat van het gebruik van de handboeien schriftelijk melding is gedaan. De raadsman is van oordeel dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de straftoemeting.
De rechtbank constateert dat in het proces-verbaal onvoldoende wordt beargumenteerd waarom de aangehouden verdachte bij zijn vervoer handboeien zijn aangelegd. Tevens bevindt zich bij de stukken geen schriftelijke met reden omklede melding. De rechtbank is derhalve van oordeel dat in strijd is gehandeld met het bepaalde in de artikelen 22 en 23 van de Ambtsinstructie voor de politie, de koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. De rechtbank is gelet op het belang dat met de geschonden voorschriften wordt gediend, de ernst van het verzuim en de aard van het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt van oordeel dat kan worden volstaan met de vaststelling, dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan.
Ten aanzien van feit 2 primair:
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en anders dan de raadsman van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door onbevoegd gebruik van een bank-/pinpas wederrechtelijk geldbedragen heeft weggenomen van aangeefster.
Verdachte heeft aangegeven dat hij meermalen onder gebruikmaking van de onderhavige pas geldbedragen van de rekening van aangeefster heeft gepind. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte van 18 oktober 2014 tot en met 23 oktober 2014 in bezit van haar bankpas is geweest, terwijl de geldopnames op de tenlastegelegde datum, 23 oktober 2014, zonder haar toestemming hebben plaatsgevonden. De rechtbank hecht geloof aan de stelling van aangeefster, nu verdachte zijn stelling -dat hij nog geld moet terugkrijgen van aangeefster- op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
Aangeefster [slachtoffer 1] verklaart -zakelijk weergegeven- [2] : Op 18 oktober 2014 vroeg [verdachte] mijn RABObankpas. [verdachte] zei dat hij geld op mijn rekening wilde storten en dat hij daarom mijn bankpas nodig had. Ook vroeg [verdachte] mij om mijn pincode. Ik kreeg mijn RABObankpas op 23 oktober 2014 terug. Op 23 oktober 2014 bleek met mijn bankpas 6 keer gepind te zijn bij twee verschillende geldautomaten. Totaal is er, zonder mijn toestemming, 1190 euro van mijn bankrekening geschreven. Het kan niet anders, dat [verdachte] dit met mijn bankpas heeft gedaan.
Een kopie van het rekeningafschrift [3] .
Verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- [4] (pag 105ev): Ik heb de pinpas en -code gekregen van [slachtoffer 1]. Ik heb gewacht tot er geld op kwam en toen heb ik het geld gepind. Ik ben naar de Rabobank gegaan. Dat was in oktober 2014. Ik heb 2 of 3 keer gepind bij de Rabobank in [pleegplaats 2].
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en anders dan de raadsman van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte goederen van aangeefster heeft verduisterd. Verdachte had de goederen rechtmatig onder zich. Hij heeft de te verzekeren fiets verkocht en de geleende magnetron naar de stort gebracht. Op geen enkele wijze heeft verdachte aannemelijk gemaakt dat de magnetron kapot was, terwijl aangeefster dat ontkent. Evenmin heeft hij zijn stelling dat hij nog geld kreeg van aangeefster (en daarom de fiets heeft verkocht) aannemelijk gemaakt. Hij heeft tevens de door hem klaar te maken mobiele telefoons van aangeefster zonder haar toestemming doorverkocht, welke verklaring van aangeefster wordt ondersteunt door de getuigenverklaring van [getuige]. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich het wasrek heeft toegeëigend.
De rechtbank heeft het bewijs gebaseerd op de navolgende bewijsmiddelen.
Aangeefster [slachtoffer 1] verklaart -zakelijk weergegeven- [5] op 10 januari 2015: Ik doe aangifte van verduistering gepleegd te [pleegplaats 1]. Op 22 juli 2014 kreeg ik een relatie met [verdachte]. Hij zei tegen mij dat mijn magnetron het niet deed. [verdachte] wilde op een gegeven moment mijn magnetron lenen. Ik zei dat ik hem wel terug wilde hebben, hetgeen hij in het weekend zou doen. Ondanks dat ik heel vaak gevraagd had om mijn magnetron terug te krijgen, kreeg ik deze niet. In oktober 2014 wilde [verdachte] dat ik meeging naar de Mediamarkt om twee telefoons te kopen. Ik moest bij een man in de Mediamarkt pinnen. Ook werd er een kopie van mijn legitimatiebewijs gemaakt en ik moest twee keer ergens een handtekening zetten. [verdachte] zei tegen mij dat hij beide toestellen mee zou nemen en dat hij deze klaar zou maken. Zodra deze klaar waren, zou ik ze krijgen. Ik heb de toestellen nooit meer gezien. In de berging had ik een damesfiets staan van het merk Gazelle. [verdachte] heeft de fiets meegenomen om deze te laten verzekeren. Ik heb de fiets nooit meer terug gekregen. Als ik aan [verdachte] om mijn fiets vroeg, zei hij steeds dat het wel goed kwam.
Getuige [getuige] verklaart -zakelijk weergegeven- [6] : [verdachte] wilde 2 telefoon- abonnementen afsluiten bij de Mediamarkt in [pleegplaats 1]. [verdachte] verkocht ze vervolgens. [verdachte] vertelde over die constructie over het afsluiten op [slachtoffer 1] haar naam en de telefoon vervolgens voor meer geld doorverkopen. Dat was denk ik een maand of vijf geleden. Die abonnementen zijn afgesloten op naam van [slachtoffer 1].
Verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- [7] : Ik kreeg mijn geld niet van [slachtoffer 1] en toen heb ik haar fiets gekocht. Die magnetron heb ik weggegooid. Bij de stort.
V: [slachtoffer 1] geeft aan dat jij samen met haar naar de mediamarkt bent gegaan in [pleegplaats 1].
A: Dat was vorig jaar 2014. [slachtoffer 1] heeft de contracten ondertekend.
V: [slachtoffer 1] geeft aan dat je ook beide fietsen van haar hebt weggenomen.
A: Ja, dat heb ik gedaan. Ik wilde weten wat de duurste fiets was en toen heb ik een fiets verkocht. Het was een Gazelle fiets.
V: Dus jij verkoopt goederen zonder toestemming van een ander om deze te verkopen om het geld voor jezelf te houden?
A: Ja. Ik heb haar de fiets niet terug gegeven. Ik ben een keer in de woning geweest toen zij er niet was. Ik heb toen de magnetron opgehaald.
Ten aanzien van feit 4:
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en anders dan de raadsman van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de elektrische fiets van aangeefster heeft verduisterd. De rechtbank acht de authentieke verklaring van aangeefster geloofwaardig, daarentegen hecht de rechtbank geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij de fiets van aangeefster onder zich had om de fiets door iemand anders te laten repareren. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat de fiets is gerepareerd en wil of kan de naam de reparateur niet noemen, terwijl het onder de gegeven omstandigheden wel op de weg van verdachte ligt duidelijkheid te verschaffen.
De rechtbank kan zich niet in de zienswijze van de raadsman vinden dat verdachte de fiets
-op basis van het retentierecht- onder zich mag houden, nu aangeefster nog geld aan verdachte verschuldigd is. Het retentierecht komt namelijk de reparateur toe en niet verdachte.
De rechtbank heeft het bewijs gebaseerd op de navolgende bewijsmiddelen.
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart -zakelijk weergegeven- [8] : Ik doe aangifte van verduistering gepleegd tussen 21 oktober 2012 en 5 januari 2015 te [pleegplaats 1]. Eind oktober 2014 kwam [verdachte] bij mij en vroeg of hij mijn fiets even kon lenen. Ik heb mijn fiets uitgeleend aan die [verdachte]. Ik kreeg mijn fiets niet terug. Ik heb tot op heden 5 januari 2015, mijn elektrische fiets, merk Sparta, type Ion, niet teruggekregen van wie dan ook.
Verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- [9] :
V: Er is aangifte tegen jou gedaan door [slachtoffer 2] van verduistering van een fiets.
A: Die fiets is er nog maar zij krijgt zij die fiets niet terug. Het betreft een Sparta ION, een elektrische fiets.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 december 2014 te [pleegplaats 1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een cellular-line kit sim adapter voor mobiele telefoon, toebehorende aan Mediamarkt;
2.
hij op 23 oktober 2014 te [pleegplaats 1] telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
uit geldautomaten heeft weggenomen geldbedragen (in totaal 1190 euro), toebehorende aan
[slachtoffer 1], waarbij verdachte zich het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel te weten door middel van een onbevoegd gebruikte bank/pinpas met bijbehorende pincode;
3.
hij in de periode van 22 juli 2014 tot en met 1 december 2014 in de gemeente [pleegplaats 1], telkens opzettelijk een goed, te weten een fiets (merk/type Gazelle Orange plus), een
magnetron en mobiele telefoons, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten van die [slachtoffer 1] geleend of om te verzekeren of om klaar te maken, wederrechtelijk zich heeft toege-eigend;
4.
hij in de periode van 21 oktober 2014 tot en met 5 januari 2015 te [pleegplaats 1], opzettelijk een elektrische fiets (merk/type Sparta Ion), toebehorende aan [slachtoffer 2], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten geleend van die [slachtoffer 2], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toege-eigend.
De verdachte zal van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
onder 1: diefstal,
strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 2 primair: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 311 in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 3: verduistering, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht;
onder 4: verduistering,
strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte een winkeldiefstal en diefstallen met behulp van een valse sleutel heeft gepleegd. Daarnaast heeft verdachte verduisteringen gepleegd.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, ten aanzien van de feit 2, 3 en 4, bij herhaling geld en goederen heeft afgetroggeld van mensen van wie hij het vertrouwen had gewonnen. Daarbij komt dat de slachtoffers zich moeite moeten getroosten om het financiële nadeel te minimaliseren.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met voormelde eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van verdachte en de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 18 maart 2015, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder ter zake van (gekwalificeerde) diefstallen en verduisteringen is veroordeeld.
Vanwege voormelde ernst van de bewezen verklaarde delicten is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte -aansluiting zoekend met de oriëntatiepunten voor de straftoemeting- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de eis van de officier van justitie, van 7 maanden, dient te worden opgelegd.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 10, 24c, 27, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van 7 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1027,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2014.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een bedrag van € 1027,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter,
mr. E. Läkamp en mr. P.J. van Steen, rechters,
bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2015.

Voetnoten

1.op pagina 53ev van het proces-verbaal van politie Noord-Nederland, registratienummer: PL0100-2015056416 Z (het PV)
2.op pagina 80ev van het PV
3.op pagina 86 van het PV
4.op pagina 105ev van het PV
5.op pagina 80ev van het PV
6.op pagina 94ev van het PV
7.op pagina 102ev van het PV
8.op pagina 70/71 van het PV
9.op pagina 74ev van het PV