ECLI:NL:RBNNE:2015:1964

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
18.730372-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf en klinische behandeling voor poging tot doodslag op politieagent en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op een politieagent en bedreiging. De verdachte, die leed aan een schizo-affectieve stoornis, heeft op 9 oktober 2014 met een mes een stekende beweging gemaakt in de richting van de hals van hoofdagent [verbalisant 1] en heeft hem en zijn collega [verbalisant 2] bedreigd met de dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 512 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder klinische behandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 512 dagen, met een voorwaardelijk deel van 365 dagen en een proeftijd van drie jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een klinische opname en ambulante behandeling. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van elk € 376,00. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar het merendeel van de beschuldigingen is bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730372-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 maart 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren [geboorteplaats],
thans in het kader van zijn detentie verblijvende [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.D. Postma, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 oktober 2014, te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] (hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Nederland) van het leven te beroven, met dat opzet met zijn arm, met in zijn hand een mes, een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de keel, althans de hals/nek van die [verbalisant 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden dat,
hij op of omstreeks 9 oktober 2014, te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland, zijnde een ambtenaar gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn arm, met in zijn hand een mes, een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de keel, althans de hals/nek van die [verbalisant 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 9 oktober 2014, te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Achtkarspelen, [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland) en/of [verbalisant 2] (agent van politie Eenheid Noord-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers, heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1]
en/of [verbalisant 2] dreigend een mes getoond en/of daarbij dreigend de woorden toegevoegd:
“Jullie moeten maken dat jullie wegkomen, ik maak jullie dood, ik steek jullie neer” en/of ten overstaan van [verbalisant 3] (aspirant van politie Eenheid Noord-Nederland) en/of
[verbalisant 4] (brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland) tijdens de autorit naar het
arrestantencomplex: “Als ik de kans had gehad, dan had ik die agenten met mijn mes de
strot doorgesneden” en/of ten overstaan van [getuige]: “Laat ze maar komen, ik snij ze helemaal rood”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair en 2. tenlastegelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 512 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vier jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van een klinische opname op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) te [plaats] voor de duur van maximaal één jaar, een daarop aansluitende ambulante behandeling en een drugs- en alcoholverbod;
- volledige toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Beoordeling van het bewijs

Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van de onder 1. primair en 2. tenlastegelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 19 februari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 9 oktober 2014 een confrontatie gehad met twee politieagenten. Ik heb op een afstand van ongeveer een halve meter van de voorste agent gestaan. Ik had daarbij een mes in mijn hand.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014111940, gesloten op 5 november 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111940-18, d.d. 11 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige]:
Op 9 oktober 2014 heb ik 112 gebeld om te melden dat mijn zoon door het lint ging. De politieauto stopte voor onze woning. Mijn zoon [verdachte] kwam via de achterdeur naar buiten lopen en ik hoorde hem tegen mij zeggen: "Nu hebben jullie het klaar, nu heb je je zin. Laat ze maar komen ik snij ze helemaal rood." [verdachte] liet mij toen zien dat hij een mes in zijn rechter achterbroekzak had. Op een afstand van ongeveer twee meter riep [verdachte] naar de agenten: “Ik zou het maar niet doen, ik ben er klaar voor”. Ik zag dat [verdachte] het mes in zijn rechterhand op zijn rug had. Ik zag dat [verdachte] woest en heel erg agressief in de richting van de agenten liep. Ik zag dat [verdachte] zijn rechterhand met een armzwaai naar voren bewoog in de richting van de voorste agent. [verdachte] maakte een armzwaai met zijn rechterhand, met daarin het mes. De agent kon de armslag met zijn handen afweren, door [verdachte] bij de arm op te vangen.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111940-21, d.d. 13 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 2]:
Op donderdag 9 oktober 2014 was ik aan het werk als agent van politie Eenheid Noord-Nederland. Wij kregen het verzoek te gaan naar [pleegplaats]. Wij liepen naar de achterzijde van de woning. Mijn collega [verbalisant 1] liep voorop. Ik zag dat [verdachte] de achterdeur uit rende. Ik zag dat hij de achtertuin uit liep en gelijk op [verbalisant 1] afrende. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Jullie moeten maken dat jullie wegkomen", "Ik maak jullie dood" en "Ik steek jullie neer" of woorden van gelijke strekking. Dit heeft hij tweemaal geschreeuwd. Ik zag dat hij hierbij zijn rechterhand omhoog deed. Ik zag toen dat hij in deze hand een klein mesje vasthield. Ik zag dat hij met dit mes een stekende beweging maakte in de richting van de nek van [verbalisant 1]. Ik zag dat [verbalisant 1] dit af kon weren en de pols van [verdachte] vasthield. Door deze hele situatie voelde ik mij ernstig bedreigd.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111940-22, d.d. 13 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant 1]:
Op 9 oktober 2014 kregen mijn collega [verbalisant 2] en ik de melding om te gaan naar [pleegplaats]. Ik zag een voor mij onbekende manspersoon via de achterdeur naar buiten komen. Deze manspersoon rende schreeuwend naar buiten. Ik hoorde deze persoon schreeuwen: "Jullie moeten maken dat jullie wegkomen, ik maak jullie dood, ik steek jullie neer" of woorden van gelijke strekking. Dit herhaalde hij tweemaal en hij riep dit nadrukkelijk in onze richting. Ik stond op dat moment voor mijn collega [verbalisant 2], op ongeveer een halve meter van deze persoon. Ik zag dat hij zijn rechterhand naar achteren bewoog en met gestrekte arm met daarin een mes een stekende beweging in de richting van mijn nek maakte. Ik kon dit met mijn linkerhand op tijd afweren. Het mes kwam tot op een afstand van ongeveer 20 tot 30 cm van mijn keel, alvorens ik het kon afweren. Omdat deze man hierbij woest en agressief was, was de dreiging erg heftig.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014111940-7, d.d. 9 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant [verbalisant 1]:
Ik ben hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland.
3. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats [pleegplaats] is gelegen in de gemeente Achtkarspelen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1. primair tenlastegelegde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het opzet van verdachte erop was gericht [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1]) van het leven te beroven.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat de gang van zaken als volgt is geweest: Toen de politieauto voor de woning stopte, heeft verdachte tegen zijn moeder gezegd dat hij ze "helemaal rood" zou snijden. Hij doelde hierbij kennelijk op de politieagenten. Ook heeft hij zijn moeder laten zien dat hij een mes bij zich had. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte het mes bewust heeft meegenomen. Daarna is verdachte op de agenten afgelopen en heeft hij tegen hen gezegd dat hij hen dood zou maken en hen neer zou steken, althans woorden van gelijke strekking. Vervolgens heeft verdachte, terwijl hij op ongeveer een halve meter van [verbalisant 1] stond, met zijn rechterhand, met daarin het mes, een stekende beweging gemaakt in de richting van de keel/hals van [verbalisant 1]. [verbalisant 1] heeft deze beweging afgeweerd toen het mes op een afstand van 20 tot 30 centimeter van zijn keel/hals was.
Uitgaande van deze gang van zaken acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachtes bedoeling was om [verbalisant 1] dood te steken en dat verdachte dus zogenaamd "vol opzet" had op het van het leven beroven van [verbalisant 1]. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat de dreigende woorden die verdachte ten overstaan van zijn [moeder] heeft gesproken de agenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2]) ter ore zijn gekomen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het mes dreigend heeft getoond aan [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte het mes in eerste instantie min of meer buiten het zicht van de agenten hield en vervolgens één stekende beweging heeft gemaakt. Daarna is verdachte vastgepakt en heeft hij het mes uiteindelijk laten vallen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bij zijn uitspraken tijdens de autorit naar het arrestantencomplex het opzet heeft gehad om [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te bedreigen. Deze uitspraken hadden betrekking op het voorval dat al had plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de hiervoor genoemde onderdelen van de onder 2. tenlastegelegde bedreiging.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank het resterende deel van de onder 2. tenlastegelegde bedreiging wel wettig en overtuigend bewezen.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 9 oktober 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Achtkarspelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] (hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Nederland) van het leven te beroven, met dat opzet met zijn arm, met in zijn hand een mes, een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van de hals/nek van die [verbalisant 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 9 oktober 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Achtkarspelen, [verbalisant 1] (hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland) en [verbalisant 2] (agent van politie Eenheid Noord-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Jullie moeten maken dat jullie wegkomen, ik maak jullie dood, ik steek jullie neer”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot doodslag;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd een politieagent met een mes in zijn hals/nek te steken. De agent heeft deze stekende beweging ternauwernood weten af te weren. Daarnaast heeft verdachte de politieagent en diens collega met de dood bedreigd. Door zijn handelen heeft verdachte de politieagenten grote schrik aangejaagd. Indien zij minder alert zouden hebben gereageerd, had het voorval zeer slecht kunnen aflopen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog. Zij concluderen dat verdachte ten tijde van de delicten leed aan een schizo-affectieve stoornis. Als gevolg daarvan had hij last van betrekkingswanen, grootheidswanen en paranoïde (achtervolgings)wanen, welke samengingen met sterke manische en agressieve uitingen. Daarnaast was sprake van afhankelijkheid dan wel misbruik van cannabis. Volgens de psychiater moet verdachte hierdoor als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De psycholoog heeft geadviseerd verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundigen over en gaat er vanuit dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Verdachte is momenteel in het kader van het voorarrest opgenomen in de FPA te [plaats] en gebruikt medicatie tegen zijn stoornis. De psycholoog acht het ter voorkoming van recidive van groot belang dat verdachte zijn medicatie blijft innemen, zich open blijft stellen voor hulpverlening en niet opnieuw cannabis gaat gebruiken. Zij houdt rekening met de mogelijkheid dat verdachte zal stoppen met de medicatie indien hij merkt dat het beter met hem gaat. Indien dit gebeurt, zal hij achterdochtiger worden waardoor hij zich zal afkeren van hulpverlening. Indien verdachte weer cannabis gaat gebruiken, wordt de kans op een psychose vergroot. Volgens de psychiater is het aannemelijk dat verdachte vroeg of laat opnieuw agressief gedrag laat zien, indien de psychotische stoornis blijft voortbestaan, al dan niet in combinatie met het ge- of misbruik van cannabis. De psychiater en de psycholoog adviseren om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hem in het kader van de daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden nog enkele maanden tot een half jaar klinisch te laten behandelen, gevolgd door een ambulante behandeling. Volgens hen zou verdachte vanuit de klinische setting moeten resocialiseren richting een passende (mogelijk begeleide) woonsituatie in combinatie met passend(e) en structurerend(e) werk/dagbesteding en hulp bij het oplossen van zijn financiële problemen.
De reclassering heeft geadviseerd verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is geadviseerd om als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, voortzetting van de behandeling bij de FPA voor de duur van maximaal twee jaar en een drugs- en alcoholverbod.
In beginsel rechtvaardigen de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien de persoonlijke omstandigheden van verdachte geeft echter aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank kan zich grotendeels vinden in de strafvoorstellen van de officier van justitie, de psychiater, de psycholoog en de reclassering. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank overeenkomstig de eis van de officier van justitie bepalen op 365 dagen. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen. Gelet op de adviezen van de psychiater en de psycholoog zal zij aan de klinische behandeling echter een maximale termijn van één jaar verbinden en bepalen dat verdachte aansluitend een ambulante behandeling dient te ondergaan. Dit betekent dat de opname in de kliniek ook korter kan duren dan een jaar, indien verdachtes behandelaars daartoe aanleiding zien. Om zeker te stellen dat de reeds begonnen behandeling bij de FPA te [plaats] onafgebroken wordt voortgezet, zal de rechtbank bepalen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien de behandeling voortijdig wordt afgebroken.

Benadeelde partij [verbalisant 1]

heeft zich voor aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. primair en 2. tenlastegelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Dat bij verdachte sprake is van een geestelijke tekortkoming is geen beletsel om de bewezenverklaarde feiten als een onrechtmatige daad aan hem toe te rekenen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag zonder meer redelijk gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Benadeelde partij [verbalisant 2]

heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. tenlastegelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Dat bij verdachte sprake is van een geestelijke tekortkoming is geen beletsel om het onder 2. bewezenverklaarde feit als een onrechtmatige daad aan hem toe te rekenen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk gelet op de ernst van de bedreiging. Dat de andere benadeelde partij ([verbalisant 1]) zijn vordering heeft beperkt tot een bedrag dat gelijk is aan het door [verbalisant 2] gevorderde bedrag, terwijl aannemelijk is dat de door [verbalisant 1] geleden immateriële schade groter is, maakt niet dat het door [verbalisant 2] gevorderde bedrag onredelijk is. De rechtbank acht de vordering dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 45, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 512 dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 365 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op deze uitspraak telefonisch meldt bij Reclassering Nederland, locatie Groningen, telefoonnummer 050-3188188;
2. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal één jaar (of zoveel korter als zijn behandelaars dit noodzakelijk achten) zal laten opnemen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te [plaats] of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich aansluitend op de voormelde klinische behandeling gedurende maximaal het resterende deel van de proeftijd van drie jaren (of zoveel korter als zijn behandelaars dit noodzakelijk achten) onder ambulante behandeling zal stellen van een door of namens de (geneesheer-)directeur van de FPA te [plaats] (of de onder 3. bedoelde soortgelijke instelling) of de reclassering aan te wijzen instelling op de tijden en plaatsen als door of namens deze instelling aan te geven;
4. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd van drie jaren noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 376,00 (zegge: driehonderdzesenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1], te betalen een bedrag van € 376,00 (zegge: driehonderdzesenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zeven dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat volledig uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 376,00 (zegge: driehonderdzesenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2], te betalen een bedrag van € 376,00 (zegge: driehonderdzesenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zeven dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat volledig uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. M. Jansen, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2015. Mr. Koelman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wiersma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Van Emst
locatie Leeuwarden,