In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 22 april 2015 uitspraak gedaan over een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 150 dagen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 25 maart 2015, omdat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke straf waren verbonden, niet had nageleefd. De veroordeelde, die na zijn invrijheidstelling op 11 november 2014 niet op afspraken is verschenen en geen contact heeft onderhouden met de reclassering, werd geconfronteerd met een alcoholprobleem en had problemen in zijn persoonlijke leven.
Tijdens de zitting op 8 april 2015 heeft de reclassering verklaard dat de veroordeelde niet voldeed aan de opgelegde voorwaarden, wat leidde tot de vordering van de officier van justitie. De verdediging pleitte voor afwijzing van de vordering, met het argument dat de veroordeelde nu gemotiveerd was om zijn leven te beteren en uit zijn huidige omgeving te vertrekken. De rechtbank oordeelde echter dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden niet had nageleefd en dat de vordering tot tenuitvoerlegging in principe toegewezen moest worden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor 30 dagen te gelasten, terwijl de vordering voor het overige deel, 120 dagen, werd afgewezen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht en het advies van de reclassering, dat het belangrijk achtte dat het toezicht na detentie herleefde.