In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vernieling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de vernieling van een raam, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze daad had gepleegd. De verklaringen van de getuigen waren niet eenduidig en er was geen directe waarneming van de vernieling door de aangever of getuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het onder 1 ten laste gelegde feit had begaan.
Ten aanzien van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, die op 17 november 2014 zou hebben plaatsgevonden, heeft de rechtbank echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was. De verklaringen van de aangever en getuigen waren consistent en de verdachte had zelf erkend dat er een confrontatie had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vader had bedreigd met de dood, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor deze bedreiging.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, omdat deze was gebaseerd op de overtreding van de algemene voorwaarden, terwijl de rechtbank in een aparte beslissing zou oordelen over de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.