In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 april 2015 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.C. van Linde. Het verzoek, ingediend op 30 oktober 2014, betreft een schadevergoeding van in totaal € 12.641,99 voor schade die de verzoeker heeft geleden als gevolg van een onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoeker heeft 107 dagen inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis ondergaan, en zijn strafzaak eindigde op 3 september 2012 met een vrijspraak. Het openbaar ministerie trok op 22 oktober 2014 het hoger beroep tegen deze vrijspraak in.
Tijdens de behandeling van het verzoek op 25 maart 2015, was de gemachtigde raadsman van verzoeker aanwezig, evenals mr. G. Veenstra, de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een schadevergoeding op basis van billijkheid. De rechtbank kent een bedrag van € 105,00 per dag toe voor de immateriële schade, wat resulteert in een totale schadevergoeding van € 9.585,--. Daarnaast heeft de verzoeker verzocht om vergoeding van materiële schade in de vorm van loonderving, die door de rechtbank is vastgesteld op € 1.986,99, na aftrek van besparingen op levensonderhoud.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verzoeker een totale schadevergoeding van € 11.571,99 toe te kennen, te betalen uit 's Rijks kas, en heeft het verzoek voor het overige afgewezen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 8 april 2015.