ECLI:NL:RBNNE:2015:1912

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
LEE 14-3536
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding wegens te late handhaving door de gemeente Dantumadiel

In deze zaak heeft eiseres, wonende in [plaats 1], een verzoek om schadevergoeding ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel. Eiseres stelt dat zij schade heeft geleden door het uitblijven van handhaving van illegale kroegen in haar omgeving. Het primaire besluit van 25 februari 2014, waarin het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, werd gevolgd door een bestreden besluit op 5 augustus 2014, waarin het bezwaar van eiseres deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 21 januari 2015 een zitting gehouden, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. D. Tilstra en T.J. Krol-Buma. De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 25 februari 2014 terecht als een besluit is aangemerkt waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gestelde schade deels vóór en deels na de wijziging van het bestuursrechtelijke regime betreffende schadevergoeding per 1 juli 2013 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft besloten om het gehele geschil te behandelen.

De rechtbank concludeert dat de besluiten tot handhaving die eiseres heeft aangevraagd rechtmatig zijn en dat er geen grond is voor nadeelcompensatie. Eiseres heeft geen schade geleden door de besluiten van verweerder, aangezien deze besluiten niet hebben geleid tot nadeel. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser en openbaar uitgesproken op 22 april 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/3536
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2015 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats 1] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Tilstra).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 5 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door T.J. Krol-Buma.

Overwegingen

1.1.
In een brief van 29 maart 2013 heeft eiseres, wonende op het adres [adres 1] , verweerder verantwoordelijk gesteld voor een gestelde onrechtmatige overheidsdaad bestaande uit het uitstellen van het nemen van de beslissing tot handhaving van de illegale kroegen op [plaats 2] .
1.2.
In een brief van 8 juli 2013 aan eiseres heeft verweerder het standpunt ingenomen niet aansprakelijk te zijn.
1.3.
Bij brief van 8 november 2013 heeft eiseres verweerder om compensatie verzocht omdat zij, door toedoen van verweerder, langer dan tien jaar naast een illegale kroeg zou hebben gewoond.
1.4.
Bij brief van 25 februari 2014 heeft verweerder aan eiseres bericht dat er geen aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen.
1.5.
Bij brief van 14 maart 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de brief van 25 februari 2014.
1.6.
Op 11 juni 2014 heeft de Commissie van advies voor de bezwaarschriften (commissie) een hoorzitting gehouden. Bij advies van 20 juni 2014 heeft de commissie de brief van 25 februari 2014 aangemerkt als een appellabel besluit. De commissie heeft geadviseerd in het besluit op bezwaar alsnog in te gaan op het verzoek van eiseres om schadevergoeding als gevolg van de vergunde bouw van een loods op een naburig perceel en het bezwaar voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
1.7.
In het bestreden besluit heeft verweerder het advies overgenomen, het bezwaar deels niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de vergunde bouw van een loods op een naburig perceel.
1.8.
Eiseres heeft op 12 augustus 2014 beroep ingesteld en op 3 september 2014 gronden ingezonden. Verweerder heeft op 1 oktober 2014 een verweerschrift ingezonden. Op 3 januari 2015 heeft eiseres de gronden nader aangevuld.
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de brief van 25 februari 2014 aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De overweging van de commissie dat voldaan is aan de vereisten van materiële en processuele connexiteit, althans deels, is correct.
3.1.
De rechtbank overweegt dat schade als gevolg van een rechtmatig overheidsbesluit tot recht op nadeelcompensatie kan leiden. Omdat hiervoor nog geen wettelijke regeling geldt, kan in een buitenwettelijk besluit worden beslist over de aanspraak op nadeelcompensatie.
3.2.
Zoals in het advies van de commissie aan de orde komt, is het bestuursrechtelijke regime betreffende schadevergoeding in verband met onrechtmatige besluiten per 1 juli 2013 gewijzigd. Vóór die datum kon op een verzoek tot schadevergoeding beslist worden met een zelfstandig schadebesluit, zijnde een buitenwettelijk besluit waartegen bezwaar en (nadien) beroep openstaan. Voor de verzoeker bestond keuzevrijheid om het geschil voor te leggen aan de bestuursrechter dan wel de civiele rechter. Vanaf 1 juli 2013 is in Titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een wettelijke regeling opgenomen.
3.3.
De rechtbank overweegt dat de gestelde schade zich deels vóór en deels ná 1 juli 2013 heeft voorgedaan. Ten behoeve van de finale geschillenbeslechting zal de rechtbank geen gevolgen verbinden aan de verschillende procedurele vereisten die gelden en zal de rechtbank zich uitspreken over het gehele geschil.
4.1.
Bij besluit van 28 februari 2008 is verweerder op verzoek van eiseres overgegaan tot handhaving op het adres [adres 2] .
4.2.
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft verweerder, op verzoek van eiseres, de beëindiging gelast van overtredingen op het perceel met adres [adres 3] .
4.3.
De rechtbank overweegt dat het in beide handhavingszaken situaties betrof die eiseres
aanduidt als illegale kroeg. De besluiten die eiseres heeft genomen, staan in rechte vast en
dienen als rechtmatig te worden aangemerkt. Eiseres had zelf om besluiten van deze
strekking verzocht. Deze besluiten hebben niet geleid tot nadeel voor eiseres zodat er
geen grond voor nadeelcompensatie is. Het nemen van deze besluiten kan daarom niet
leiden tot schadeplichtigheid.
5. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een
schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke
rechtshandeling.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover van belang, dient degene aan wie
het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te
stellen bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen
bij de bestuursrechter.
6.1.
Eiseres stelt dat zij schade heeft geleden doordat verweerder, voorafgaand aan de
handhavingsbesluiten van 28 februari 2008 en 26 maart 2013, te laat tot handhaving is
overgegaan.
6.2.
De rechtbank overweegt dat dit gestelde nalaten aangemerkt moet worden als feitelijk
handelen dan wel nalaten om tot feitelijk handelen over te gaan. Het betreft geen
rechtshandeling. Om die reden is geen sprake van een besluit waartegen, na de
bezwaarprocedure, beroep openstaat bij de bestuursrechter.
Dit betekent dat eiseres zich op dit punt desgewenst tot de civiele rechter kan wenden.
7. Voor zover eiseres stelt dat zij schade heeft geleden waarvoor de eigenaren van de
percelen met de adressen [adres 2] en [adres 3] aansprakelijk zouden zijn, dient
eiseres zich eveneens tot de civiele rechter te richten.
8.1.
Op 21 januari 2014 heeft eiseres verweerder wederom verzocht om handhaving.
Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en het bezwaar hiertegen ongegrond
verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Bij uitspraak van heden heeft de
rechtbank, in procedure LEE 14/3719, dit beroep ongegrond verklaard.
8.2.
De rechtbank overweegt dat er geen grond is voor het oordeel dat de rechtmatige
afwijzing van het handhavingsverzoek eiseres recht geeft op nadeelcompensatie.
8.3.
Voor zover eiseres stelt dat verweerder reeds voorafgaand aan haar
handhavingsverzoek van 21 januari 2014 tot handhaving had moeten overgaan, overweegt
de rechtbank, onder verwijzing naar 6.2., dat op dit punt geen rechtsmiddel openstaat bij de
bestuursrechter.
9.1.
In de gronden van beroep stelt eiseres tevens dat zij schade heeft geleden als gevolg
van de bouw en het gebruik van een loods op een naburig perceel.
9.2.
Ter zitting is gebleken dat de gestelde schade aangemerkt dient te worden als
planschade in de zin van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Eiseres heeft
opgemerkt dat een planschadeprocedure voor haar geen optie is omdat de vergoeding dan te
minimaal zou zijn.
9.3.
De rechtbank overweegt dat Afdeling 6.1. van de Wro een exclusieve regeling voor
de vergoeding van planschade bevat. Dit betekent dat er bestuursrechtelijk geen
mogelijkheid is om vergoeding van gestelde planschade te bewerkstelligen in het kader van
een andere procedure dan die van planschade.
10. Het voorgaande betekent dat verweerder het bezwaar terecht deels niet-ontvankelijk
en deels ongegrond heeft verklaard. Het beroep is ongegrond. Voor een
proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.