ECLI:NL:RBNNE:2015:1865

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
18.930010-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal met geweld, resulterend in de dood van het slachtoffer

Op 17 april 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een mislukte overval op een woning in Emmen in augustus 2012, waarbij de bewoner is doodgeschoten. De rechtbank oordeelde dat, hoewel niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de bewoner om het leven heeft gebracht, zijn handelen wel heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over de gebeurtenissen van die fatale nacht, wat de nabestaanden in onzekerheid heeft gelaten over de omstandigheden van het overlijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en hem verplicht om een schadevergoeding te betalen aan de dochter van het slachtoffer, conform de eis van de officier van justitie. De zaak kwam tot stand na een uitgebreid onderzoek, waarbij onder andere DNA-sporen van de verdachte op een joggingbroek in de woning van het slachtoffer werden aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met medeverdachten, de woning was binnengedrongen met de intentie om te stelen, en dat het geweld dat daarbij werd gebruikt, resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte de poging tot diefstal met geweld bewezen, met de dood van het slachtoffer als gevolg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/930010-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
17 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
26 en 27 maart 2015.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.C. Post, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp en
mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2012
te [pleegplaats ], gemeente Emmen,
in een woning aan de [adres 1]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een koffer (met
geld) en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
en welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s) in die woning
die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en
voornoemd voorwerp heeft/hebben gericht en gericht heeft/hebben gehouden op
die [slachtoffer] en/of met dat vuurwapen heeft/hebben geschoten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door een kogel in het hoofd is getroffen,
terwijl voornoemd feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2012
te [pleegplaats ], gemeente Emmen,
in een woning aan de [adres 1]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een koffer (met geld) en/of
geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s) in die woning die [slachtoffer] een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en voornoemd voorwerp
heeft/hebben gericht en gericht heeft/hebben gehouden op die [slachtoffer] en/of met
dat vuurwapen heeft/hebben geschoten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door een kogel in het hoofd is getroffen,
terwijl voornoemd feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2012
te [pleegplaats ], gemeente Emmen,
in een woning aan de [adres 1]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen
vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
waarbij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
in die woning die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben
getoond en voornoemd voorwerp heeft/hebben gericht en gericht heeft/hebben
gehouden op die [slachtoffer] en/of met dat vuurwapen heeft/hebben geschoten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door een kogel in het hoofd is getroffen,
terwijl de uitvoering van de voorgenomen diefstal niet is voltooid en
terwijl voornoemd feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2012
te [pleegplaats ], gemeente Emmen,
in een woning aan de [adres 1]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de
afgifte van goederen en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
in die woning die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
heeft/hebben getoond en voornoemd voorwerp heeft/hebben gericht en gericht
heeft/hebben gehouden op die [slachtoffer] en/of en/of met dat vuurwapen
heeft/hebben geschoten,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door een kogel in het hoofd is getroffen,
terwijl de uitvoering van de voorgenomen afpersing niet is voltooid en
terwijl voornoemd feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het meer subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld, de dood tot gevolg hebbende, kan worden bewezen. Van het primair en subsidiair ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is een DNA-spoor van verdachte op een joggingbroek in de woning van het slachtoffer aangetroffen. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven en ontkent iedere betrokkenheid bij de zaak. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte die bewuste nacht in de woning is geweest en heeft geschoten. Dit verhaal heeft [medeverdachte 1] diezelfde nacht ook aan zijn toenmalige vriendin, getuige [getuige], verteld. Zij heeft in grote lijnen de verklaring van [medeverdachte 1] bevestigd. De verklaring van [medeverdachte 1] wordt naast het DNA-spoor en de verklaring van [getuige] ook op een aantal punten door objectief verifieerbare gegevens bevestigd. Tot slot is er een opgenomen gesprek in de ophoudcel van de [locatie] tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], waarbij zij spreken over deze zaak. Verdachte weet zich dit gesprek niet te herinneren, weet niet meer waar het gesprek over ging en betwist de vertaling van bepaalde passages. De verklaring van verdachte moet in het licht van deze belastende bewijsmiddelen als kennelijk leugenachtig worden beschouwd en kan als zodanig dan ook bijdragen tot het bewijs. Van een geloofwaardig, objectief verifieerbaar alternatief scenario is voorts niet gebleken.
Voor wat betreft de feitelijke gang van zaken dient aansluiting te worden gezocht bij de verklaring van getuige [getuige]. Daaruit blijkt dat de verdachten gezamenlijk te werk zijn gegaan en dat zij een en ander hebben gepland, hetgeen wordt bevestigd door de telefoongegevens. Verdachte is één van degenen die de woning is binnengegaan en heeft geschoten toen het slachtoffer weerstand bood. Niet kan worden vastgesteld dat er goederen of geld zijn weggenomen, zodat een voltooide diefstal of afpersing niet, maar een poging daartoe wel bewezen kan worden. Er bestaat causaal verband tussen de dood van [slachtoffer] en de poging tot diefstal met geweld, zodat de dood van [slachtoffer] aan verdachte kan worden toegerekend. Er is sprake van medeplegen, nu uit de bewijsmiddelen blijkt van een gezamenlijk plan en een gezamenlijke uitvoering. Alle verdachten hebben een actieve bijdrage geleverd en onder de omstandigheden zoals genoemd hebben zij zich blootgesteld aan de niet ondenkbare kans dat er door één van hen geweld zou worden gebruikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het DNA-spoor dat in de woning van het slachtoffer is aangetroffen en dat tot verdachte te herleiden is, onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen, nu niet duidelijk is op welke wijze en op welk moment dit materiaal op de joggingbroek terecht is gekomen. Het sporenonderzoek in en rondom de woning van het slachtoffer heeft geen ander bewijsmateriaal opgeleverd dat in de richting van verdachte wijst. Het betreft DNA op een verplaatsbaar object en een alternatief scenario voor hoe dit DNA daarop terecht is gekomen, is dan ook denkbaar. Er is geen sprake van een evident daderspoor, nu de broek niet te relateren is aan het delict. Het betreft een geringe hoeveelheid materiaal en het is niet uit te sluiten dat dit materiaal door indirecte overdracht op de broek terecht is gekomen. De alternatieve scenario's bestaan er in dat niet uit te sluiten valt dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], met wie verdachte veel om ging en waar hij vaak bij in de auto zat, in de woning zijn geweest. Ook kan het zijn dat twee andere, onbekend gebleven personen, waarmee verdachte contact heeft gehad, in de woning zijn geweest.
Naast het DNA-spoor is er ook geen ander bewijsmateriaal dat voor verdachte tot een bewezenverklaring kan leiden. De OVC-gesprekken van 12 november 2012 zijn onvoldoende duidelijk en voor tweeërlei uitleg vatbaar. Zowel verdachte als [medeverdachte 1], met wie hij het gesprek voerde, ontkennen dat er is gesproken over een vuurwapen. En al zou daar over zijn gesproken, dan is de context en de bedoeling ervan niet duidelijk. Het gesprek kan evengoed passen bij verdachten die onschuldig zijn en elkaar moed inspreken.
De voor verdachte belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], die door verdachte wordt betwist, kan niet voor het bewijs worden gebezigd. Primair dient deze verklaring te worden uitgesloten van het bewijs wegens schending met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), meer in het bijzonder het ondervragingsrecht van de verdediging. Dit recht heeft de verdediging niet op effectieve wijze kunnen uitoefenen, nu [medeverdachte 1] zich heeft beroepen op zijn verschoningsrecht toen hij op verzoek van de verdediging als getuige werd gehoord. Het is daardoor niet mogelijk geweest om zijn verklaring op betrouwbaarheid te toetsen. Er zijn geen compenserende factoren geboden en de verklaring van [medeverdachte 1] is van doorslaggevend belang voor een eventuele bewezenverklaring. Subsidiair dient de verklaring te worden uitgesloten van het bewijs wegens onbetrouwbaarheid. Daarvoor is van belang dat [medeverdachte 1] pas na een aantal verhoren met dit verhaal naar voren is gekomen. Niet duidelijk is wat deze omslag heeft bewerkstelligd, en of daarbij wellicht een rol heeft gespeeld dat hij inmiddels was geconfronteerd met de (belastende) verklaring van zijn ex-vriendin [getuige]. Onderdelen van zijn verklaring zijn bovendien in tegenspraak met wat anderen verklaren. Ook valt op dat [medeverdachte 1] zichzelf en zijn broer [medeverdachte 2] buiten schot houdt, terwijl [getuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] wel in de woning is geweest. De verklaring van [medeverdachte 1] is dan ook niet betrouwbaar. Mocht de rechtbank dit verweer verwerpen, dan is in ieder geval van belang om vast te stellen dat [medeverdachte 1] niets zelf heeft waargenomen. Op basis van zijn verklaring kan dan ook niet bewezen worden verklaard dat het verdachte was die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Ook aan de verklaringen van [getuige] dient geen bewijswaarde te worden gehecht. Onderdelen uit haar verklaring worden weersproken door anderen en vinden geen bevestiging in andere onderzoeksresultaten. Het is bovendien goed mogelijk dat zij uit rancune heeft verklaard, nu de relatie met haar vriend, medeverdachte [medeverdachte 1], daarvoor was verbroken. Haar verklaring is dan ook onbetrouwbaar.
De overige verklaringen in het dossier betreffen afgeleide verklaringen. Ook die verklaringen kunnen niet bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde.
Uit de telecomgegevens blijkt niet dat verdachte aanwezig was in [pleegplaats ] in de nacht waarin het slachtoffer zou zijn overleden. Bovendien kan aan deze gegevens geen waarde worden gehecht, nu op geen enkele wijze blijkt hoe deze gegevens zijn verzameld noch dat de analyse is uitgevoerd conform de daarvoor geldende deskundigheidseisen.
Tot slot valt niet uit te sluiten dat een ander dan verdachte met de dood van [slachtoffer] te maken heeft. Zo zijn er aanwijzingen in het dossier dat het slachtoffer veel vijanden had en is er gesuggereerd dat hij ruzie had met iemand van een motorclub. Ook zijn [naam 1] en de zoon van het slachtoffer, [naam 2], in het onderzoek genoemd als mogelijk betrokkenen. Ondanks substantiële aanwijzingen in hun richting, heeft de politie onvoldoende onderzoek naar hun mogelijke betrokkenheid gedaan.
Geheel subsidiair heeft de raadsman gepleit voor vrijspraak van in ieder geval de voltooide variant van het ten laste gelegde, nu niet vastgesteld kan worden dat er iets bij het slachtoffer is weggenomen.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een proces-verbaal plaats delict d.d. 14 december 2012, opgenomen in het forensisch dossier van dossier nummer 2012056842 d.d. 4 januari 2013 van Politie Drenthe "TGO [plaats 1]", inhoudende:
Op zaterdag 11 augustus 2012 omstreeks 9:28 uur kwam er een melding binnen dat er een winkel, gelegen aan de [adres 1] te [pleegplaats ], al twee dagen niet open was geweest. Naar aanleiding daarvan werd er een forensisch onderzoek verricht naar sporen in verband met het overlijden van een man.
Door ons werd eerst een onderzoek ingesteld naar het slachtoffer. Wij constateerden dat het slachtoffer was overleden. Wij zagen dat de man alleen gekleed was in een T-shirt.
Wij zagen dat de brandgang was afgesloten door een houten schutting. Dit betrof een kozijn met daarin een houten paneel en een naar binnen draaiende houten deur. Wij zagen dat dit houten paneel was vernield. Wij zagen dat ter hoogte van het slot een deel van het kozijn miste. Van buitenaf was met meer dan geringe kracht druk op de deur uitgeoefend. Door het forceren versplinterde het hout rondom de slotplaat en kon de deur geopend worden. De schade aan de deur was vers.
Boven de buitendeur van het pand bevond zich een afdak. Wij zagen dat er een zogenaamde PIR (passief infrarood detector), welke gevestigd was aan de linkerzijde onder het afdak, was afgeplakt met zwarte tape. Loopt men door het infrarood signaal, dan zal de lamp aan gaan. Wij zagen dat er naast de voordeur een video-intercomsysteem bevestigd was. Wij zagen dat de camera was afgeplakt met zwarte tape.
Wij zagen dat er zowel onder als boven in de buitendeur een ruit zat. Wij zagen dat de onderste ruit vernield was en dat het meeste glas op de vloer van de hal in de woning lag. Kennelijk werd het glas vanaf de buitenzijde vernield.
Ruimte 10, trap:
Wij zagen dat er op de zevende trede van de trap, van onderen gerekend, een grijze joggingbroek lag. Deze broek hebben wij veiliggesteld en voorzien van SIN AABH3997NL.
Ruimte 2:
In deze ruimte stonden enkele kasten en dozen. Links in deze ruimte stond een kast. Deze kast stond open en er lagen op de vloer van deze kast enkele (schone) handdoeken. Gezien de aangetroffen situatie leek het alsof er iemand in de kast had gezocht en daarbij enkele handdoeken uit de kast had getrokken. In deze ruimte stond een geopende zwarte pilotenkoffer. Deze werd leeg aangetroffen.
Ruimte 4:
Links van de ingang van deze ruimte bevonden zich over de gehele lengte van de kamer ramen. Dit betrof de gevel aan de achterzijde van het pand. Het raam aan de rechterzijde van het gehele kozijn stond open. Bij controle bleek dat dit raam ook niet meer afgesloten kon worden. De sluitplaat van de raamgrendel was kapot. Mogelijk was dit raam gebruikt als vluchtroute. Dit werd mogelijk bevestigd door schoensporen die op het dak werden aangetroffen. Op een later tijdstip werd er een schoenspoor aangetroffen op de vloer van ruimte 4.
Op de begane grond van het pand bevond zich een winkel met de naam [bedrijfsnaam 1]. Naast de buitendeur aan de achterzijde van het pand werd aan de muur een PIR aangetroffen. De sensor van deze PIR was afgeplakt met zwarte tape.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2012.08.10.098, d.d. 13 augustus 2012, opgenomen als bijlage bij het forensisch dossier van voornoemd dossier, opgemaakt door
A. Maes, arts en patholoog, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als haar verklaring:
De overledene, [slachtoffer], is dood aangetroffen te [pleegplaats ], [adres 1] op 11 augustus 2012 omstreeks 10:00 uur.
Bij sectie was er een inschotopening rechts achter het oor met een begeleidend schotkanaal van rechts naar links en iets voetwaarts in de schedel naar een kogel in de grote hersenen. In het schotkanaal waren de rechter kleine en grote hersenhelft en de hersenstam geraakt. Er was grote destructie met fragmentatie van hersenweefsel en bloeding in en naast het schotkanaal. De schotverwonding is bij leven opgelopen en het overlijden wordt door het opgetreden functieverlies van de hersenen zondermeer verklaard. Er waren bij sectie geen aanwijzingen dat ziekelijke orgaanafwijkingen van betekenis zijn geweest voor het overlijden of dat ze daaraan hebben bijgedragen.
Conclusie: [slachtoffer] is overleden als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwonding) in het hoofd.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2012.08.10.098, d.d. 17 januari 2013, opgenomen op p. 267 e.v. van de 1e aanvulling op het definitief proces-verbaal van voornoemd dossier, opgemaakt door P.A. Maaskant - van Wijk, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Te onderzoeken materiaal:
AABH3997NL een joggingbroek (van trap tussen begane grond en woning slachtoffer)
Onderzoek:
De buitenkant van de joggingbroek is aan de zij- en achterkant bemonsterd op mogelijk aanwezig celmateriaal van de belagers van het slachtoffer. Tevens zijn de onderkanten van de broekspijpen rondom bemonsterd aan de buitenkant. De bemonsteringen zijn veiliggesteld als AABH3997NL#05 tot en met #21 voor een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek:
AABH3997NL#16 DNA-mengprofiel van (minimaal) twee personen: slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] met berekende frequentie of matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 3 december 2012, opgenomen op p. 1426 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1]:
Het klopt dat ik aan mijn ex-vriendin [getuige] heb verteld wat er die nacht is gebeurd. In de avond van donderdag 9 augustus 2012 zei [medeverdachte 3] [
de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3]] direct dat hij eerst naar [pleegplaats ] moest voor "job business" of zo iets. Ik ben toen naar [pleegplaats ] gereden. [medeverdachte 3] liet mij de auto achter het politiebureau parkeren. Volgens mij zijn we daar ongeveer een half uur geweest. Daarna ben ik tot een uur of twee (2:00 uur) bij de ouders van [naam 1] geweest. Vervolgens heb ik [medeverdachte 2] [
de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]] en [verdachte] [
de rechtbank begrijpt: medeverdachte [verdachte]] thuis opgehaald. Ik had [verdachte] van tevoren gebeld. Ik ben vervolgens samen met [verdachte] en [medeverdachte 2] naar [plaats 2] gereden om [medeverdachte 3] op te gaan halen. Terwijl ik onderweg was naar [plaats 2] had ik steeds telefonisch contact met [medeverdachte 3]. Op een gegeven moment belde hij en vertelde hij mij dat hij onderweg terug was richting [plaats 2]. Toen ik in [plaats 2] reed, zag ik [medeverdachte 3] ineens een kruising over rijden. Hij liet zijn auto daar staan en stapte bij mij in. Ik hoorde [medeverdachte 3] toen zeggen dat hij eerst naar [pleegplaats ] wilde om geld op te halen. Het zou een paar minuutjes duren. We zijn toen naar [pleegplaats ] gereden. [medeverdachte 3] zei toen tegen mij dat ik hem op de plek moest parkeren waar wij hem die middag ook hadden geparkeerd. Toen wij daar stonden zei hij tegen mij dat ik de auto toch maar bij het bosje moest parkeren. [verdachte] en [medeverdachte 3] stapten daar uit. Opeens hoorde ik het geluid van een raam dat kapot ging. Het duurde wel een poosje tussen het moment dat [verdachte] en [medeverdachte 3] de auto uit gingen tot het moment van het glasgerinkel. Een paar minuten daarna zag ik ze hijgend aan komen rennen vanuit de bocht de [straat 1]. Ik hoorde [medeverdachte 3] toen in paniek zeggen: "Wegrijden, wegrijden." Ze stapten toen in. [medeverdachte 2] zat toen al in de auto. Ik hoorde dat [medeverdachte 3] tegen [verdachte] zei: "Stupid idiot". [verdachte] zei weinig. Ik zag dat het leek alsof [verdachte] geen lucht kreeg. Ik reed direct weg naar links de [straat 2] op. Ik raakte ook in paniek. Ik reed dus terug richting de rotonde in het centrum bij [straat 3]. Bij die rotonde, op het moment dat ik stil stond, zag ik dat [verdachte] plotseling uitstapte. [medeverdachte 2] is er ook uitgestapt om [verdachte] te zoeken. Dat was aan het [straat 4]. [medeverdachte 3] schreeuwde in paniek: "Drive fast, drive fast!!". Ik hoorde [medeverdachte 3] toen zeggen: "He shot, he shot". Ik ben toen met [medeverdachte 3] in de auto dezelfde weg richting [plaats 2] gereden als de heenweg.
Onderweg naar [plaats 2] hoorde ik [medeverdachte 3] steeds weer roepen: "Stupid idiot" en "He shot, he shot". Ik heb [medeverdachte 3] op dezelfde plek in [plaats 2] er uit gezet. Ik ben toen teruggereden naar de plek waar ik [medeverdachte 2] had achtergelaten. Toen ik [pleegplaats ] [1] binnen reed, een paar honderd meter voor de rotonde aan het [straat 4], hoorde ik een alarm van een of andere beveiliging. Ik dacht dat er in een bedrijf was ingebroken. Na een paar minuten zag ik in de verte een politieauto aan komen rijden. Ik belde direct [medeverdachte 2], maar kreeg hem niet te pakken. Ik zag hem toen lopen langs het [straat 4]. Hij zocht nog steeds [verdachte]. [medeverdachte 2] stapte snel bij mij in. Ik heb hem thuis afgezet. Ik ben toen naar [plaats 3] gereden, naar het huis van [getuige]. Het was toen volgens mij een uur of 5:00. Ik was overstuur.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2012, opgenomen op p. 485 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 3] op 9 en 10 augustus 2012 gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1].
[medeverdachte 1] maakte op die dagen gebruik van het telefoonnummer
[telefoonnummer 2].
[medeverdachte 2] maakte gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 3].
Verder is er een uit de verschillende historische verkeersgegevens naar voren gekomen telefoonnummer [telefoonnummer 4], waarvan geen tenaamstelling bekend was (nader te noemen NN GSM). [2]
Op vrijdag 10 augustus 2012:
 om 1:29 uur belt [medeverdachte 1] met NN GSM. Beiden bevinden zich in [plaats 6];
 om 1:49 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door vaste lijn [telefoonnummer 5] t.n.v. [naam 3]. [medeverdachte 1] bevindt zich dan in [plaats 6] en straalt de mast [straat 5] aan;
 om 2:12 uur belt [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] bevindt zich in [plaats 7] en straalt de mast aan de [straat 12] aan;
 om 2:20 uur belt [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] bevindt zich dan in [plaats 4] en straalt de mast [straat 6] aan;
 om 2:41 uur wordt [medeverdachte 3] wederom gebeld door [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] bevindt zich dan in [plaats 6] en straalt de mast [straat 7] aan;
 om 2:53 uur wordt [medeverdachte 3] wederom gebeld door [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] bevindt zich dan in [plaats 5] en straalt de mast [straat 8] aan. [medeverdachte 3] bevindt zich dan in [plaats 2] en straalt de mast [straat 9] aan;
 om 2:55 uur bevinden zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] zich in [plaats 2]. Beiden stralen de mast [straat 9] aan;
 om 3:00 uur bevindt [medeverdachte 1] zich in [pleegplaats ]. Hij straalt de mast aan de [straat 10] aan;
 om 3:44 uur bevindt ook [medeverdachte 2] zich in [pleegplaats ]. Hij straalt de mast (internetverkeer) [straat 10] aan;
 om 3:47 uur bevindt [medeverdachte 1] zich in [pleegplaats ]. Hij straalt de mast [straat 10] aan;
 om 4:00 uur bevindt [medeverdachte 1] zich in [pleegplaats ]. Hij straalt de mast (internetverkeer) [straat 10] aan;
 om 4:08 uur en 4:09 uur probeert [medeverdachte 2] 3 keer NN GSM te bellen, er komt geen verbinding tot stand. [medeverdachte 2] bevindt zich dan nog steeds in [pleegplaats ] en straalt de mast [straat 10] aan;
 om 4:11uur probeert [medeverdachte 2] nogmaals NN GSM te bellen, kennelijk zonder contact. [medeverdachte 2] bevindt zich dan in [plaats 2] en straalt de mast aan de [straat 9] aan;
 om 5:03 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door NN GSM. NN GSM bevindt zich dan in [plaats 6] en straalt de mast [straat 11] aan.
Een mutatierapport d.d. 10 augustus 2012, opgenomen op p. 1440 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Loos inbraakalarm op vrijdag 10 augustus te 3:43 uur bij [bedrijfsnaam 2] aan de [adres 2] te [plaats 1]. Met twee voertuigen ter plaatse gegaan.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 24 oktober 2012 [3] , opgenomen op p. 1012 e.v.van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige]:
Er was een nacht dat mijn vriend [medeverdachte 1] om 6:00 uur of 8:00 uur naar mij toe kwam. Hij belde aan en ik deed de deur open. Hij was helemaal overstuur. Dat kon ik aan hem zien. Hij was heel erg aan het trillen. Hij was aan het zuchten en na te denken en uit het raam aan het kijken of er iemand aan kwam. Hij kwam ook niet direct in bed liggen. Hij bleef maar lopen van de slaapkamer naar de keuken, waar het raam is, en weer terug. Ik maakte nog de opmerking: "Je hebt toch niemand vermoord?" Hij zei: "Er is wel iets gebeurd, maar beloof mij dat je dat aan niemand zal vertellen."
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2012, opgenomen op p. 1165 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende:
Op 13 november 2012 werd door de rechter-commissaris, na een gedane vordering door de officier van justitie, een machtiging bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel afgegeven. Conform het daarop volgende bevel van de officier van justitie werd op 15 november 2012 apparatuur aangebracht in de ophoudcel van de [locatie]. Die dag werden de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] in deze cel geplaatst tussen (omstreeks) 8:45 uur en 10:00 uur. De verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] werden die dag in deze cel geplaatst tussen (omstreeks) 10:45 uur en 12:10 uur. De gesprekken tussen deze personen werden opgenomen. Deze vonden plaats in de Russische taal en werden vertaald door [naam 4], tolk Russische taal, nummer [nummer]. Vertaling van bovengenoemde gesprekken:
[verdachte]: wij moeten gewoon volhouden, dat wij niks meer weten.
[verdachte]: wij zitten diep in de problemen. Ik was bang dat zij het vuurwapen hadden gevonden. Maar als zij hadden gevonden, hadden ze aan ons verteld, zelfs hier in de gevangenis.
[medeverdachte 1]: en wat die andere dan, als wij met zijn drieën zeggen dat wij hem niet hebben gezien, dan is het goed toch. Ik denk niet dat hij het gaat vertellen.
(…)
[verdachte]: ik maak mij zorgen, ik weet niet of ik het lang kan volhouden, ik ben bang dat ik het ga verklaren.
Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
DNA-spoor
De rechtbank acht het DNA-spoor dat van verdachte is aangetroffen op de in de woning van het slachtoffer aanwezige joggingbroek, redengevend voor het bewijs van het feit dat verdachte in die woning is geweest. Hoewel een joggingbroek op zich een verplaatsbaar object is, is het niet een object waarvan het voor de hand ligt dat het van buiten de woning is gekomen of afkomstig is van een ander dan degene in wiens woning de broek is aangetroffen, zoals dat wel het geval kan zijn bij bijvoorbeeld bij een inbraak achtergelaten voorwerpen als tape, handschoenen, tie-wraps of een peuk. Overigens kan worden aangenomen dat de broek van het slachtoffer zelf is. Het slachtoffer werd enkel gekleed in een T-shirt, dus zonder broek, aangetroffen in een vertrek boven in zijn woning en de bewuste joggingbroek werd aangetroffen op de trap van de woning. Op de joggingbroek werd verder voornamelijk (op verschillende plekken) DNA van het slachtoffer aangetroffen. Een alternatief scenario voor de aanwezigheid van DNA-materiaal van verdachte op de broek, waarbij het DNA van verdachte mogelijk via [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1], met wie verdachte regelmatig om ging, op de broek zou zijn terechtgekomen, acht de rechtbank niet aannemelijk, vooral ook nu in het geheel geen biologische sporen van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] in de woning zijn aangetroffen. Bovendien staat het DNA-spoor niet op zichzelf, maar dient de bewijskracht daarvan beschouwd te worden in onderlinge samenhang met de overige bewijsmiddelen, in het bijzonder met de verklaring van [medeverdachte 1], waaruit kan worden afgeleid dat verdachte in de nacht van 9 op 10 augustus 2012, rond het vermoedelijke tijdstip van overlijden van het slachtoffer, in diens woning is geweest. Tot slot neemt de rechtbank ook in aanmerking dat verdachte geen verklaring heeft voor de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal in de woning van het slachtoffer. Hij heeft verklaard dat hij het slachtoffer in het geheel niet kende, nooit in zijn woning te zijn geweest en nooit met hem in contact is geweest.
Het is, gezien voorgaande overwegingen, niet meer relevant of het om een geringe of een ruime hoeveelheid DNA-materiaal gaat. Het materiaal dát op de joggingbroek is aangetroffen is met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard aan verdachte toe te schrijven.
Gezien voorgaande overwegingen is er naar het oordeel van de rechtbank voor het aangetroffen DNA-spoor geen andere redelijkerwijs aannemelijke uitleg mogelijk dan dat verdachte in de woning van het slachtoffer is geweest en daar in contact is gekomen met diens joggingbroek.
Verklaring [medeverdachte 1]
Anders dan de verdediging heeft betoogd, acht de rechtbank de hierboven al aangehaalde verklaring van [medeverdachte 1] bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om [medeverdachte 1] over deze verklaring te bevragen, nu hij zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen. Naar het oordeel van de rechtbank kan zijn bij de politie afgelegde verklaring desondanks voor het bewijs worden gebezigd, zonder dat dit een schending van artikel 6 EVRM oplevert.
De verwijzing van de raadsman naar het Vidgen-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [4] , gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De verklaring van [medeverdachte 1] is weliswaar van groot belang voor de bewijsconstructie in deze zaak, maar kan niet worden aangemerkt als 'sole and decisive evidence'. Immers, niet enkel op basis van déze verklaring is verdachte op de plaats delict te plaatsen, maar ook op basis van het DNA-spoor dat in de woning is aangetroffen, terwijl verdachte daarvoor geen verklaring heeft. Terzijde merkt de rechtbank op dat, in het geval de verklaring wél als 'sole and decisive' zou zijn aan te merken, er een compenserende mogelijkheid bestond, te weten het horen van getuige [getuige]. Zij heeft immers een verklaring afgelegd over hetgeen zij van [medeverdachte 1] over de gebeurtenissen van die nacht heeft gehoord, welke verklaring in grote lijnen, in ieder geval voor wat betreft de rol van verdachte, in hoge mate overeenkomt met hetgeen [medeverdachte 1] zelf tegenover de politie heeft verklaard. De verdediging had, ter toetsing van de verklaring van [medeverdachte 1], haar kunnen bevragen. Die mogelijkheid heeft de verdediging echter onbenut gelaten.
Ook het subsidiaire verweer van de raadsman, inhoudende dat de verklaring niet voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te bezigen, verwerpt de rechtbank. De verklaring wordt op de meest relevante onderdelen, namelijk de toedracht van de gebeurtenissen in de bewuste nacht, bevestigd door objectieve onderzoeksresultaten, zoals bijvoorbeeld telefoongegevens en de bevindingen van de politie met betrekking tot het winkelalarm waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard. De betrouwbaarheid van de verklaring wordt verder versterkt door het feit dat [medeverdachte 1], nadat hij die nacht teruggekeerd was uit [pleegplaats ], direct aan zijn (inmiddels ex-)vriendin [getuige] heeft verteld wat er was gebeurd. Ook de wijze waarop [medeverdachte 1] zich volgens [getuige] gedraagt als hij na die nacht bij haar in de woning komt past bij de door hem omschreven paniek die was ontstaan na wat er eerder in [pleegplaats ] was gebeurd. Dit alles in aanmerking nemende, acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 1] voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken.
Telecomgegevens
Zoals hierboven al opgemerkt, bevestigen de telecomgegevens de verklaring van [medeverdachte 1] voor zover het gaat om de aanwezigheid van de verdachten in [pleegplaats ] in de nacht van 9 op 10 augustus 2012 en de onderlinge contacten die er die nacht tussen de verdachten zijn geweest, ook nu de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat de telefoons van verdachten bij anderen dan henzelf in gebruik waren. Zo past het in de verklaring van [medeverdachte 1] dat zijn broer [medeverdachte 2] die nacht even na 4:00 uur een aantal malen met verdachte probeerde te bellen, zonder dat hij contact met hem kreeg. Immers, [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] op zoek was naar verdachte, die op de terugweg vanaf de plaats delict uit de auto was gestapt bij een rotonde in [pleegplaats ] en vervolgens onvindbaar was. De telecomgegevens zijn tijdig en op de gebruikelijke wijze verzameld en geïnterpreteerd door een brigadier-analist. De rechtbank heeft geen reden om te veronderstellen dat diens bevindingen onjuist zijn. Het verweer van de raadsman dat deze gegevens niet kunnen worden gebruikt, verwerpt de rechtbank, ook al omdat deze gegevens niet op zichzelf staan en ook niet als zodanig worden gebruikt. Ze bevestigen de lezing die door verdachte [medeverdachte 1] van de gebeurtenissen die nacht is gegeven en moeten worden bezien in onderlinge samenhang met alle overige bewijsmiddelen.
OVC-gesprek
De rechtbank acht ook het gesprek dat heimelijk (maar conform de daarvoor geldende strafvorderlijke voorschriften) is opgenomen terwijl verdachte en [medeverdachte 1] samen in een ophoudcel in de [locatie] verbleven in afwachting van een pro-forma zitting, bruikbaar voor het bewijs. Dit gesprek is door een beëdigd tolk-vertaler vertaald vanuit het Russisch in het Nederlands en zij heeft de vertaling zoals in de bewijsmiddelen is opgenomen nog eens bevestigd in het bijzijn van verdachte, toen hem deze opname werd voorgehouden tijdens een verhoor. [5] Hoewel verdachte de vertaling betwist, met name het gebruik van het woord “vuurwapen”, heeft de rechtbank geen reden om aan de vertaling van de tolk te twijfelen. Het gesprek is voor een groot gedeelte weliswaar voor tweeërlei uitleg vatbaar, maar voor zover verdachte er over spreekt dat hij bang was dat het vuurwapen was gevonden bevestigt dat de betrokkenheid van verdachte bij de zaak, hetgeen past bij de overige bewijsmiddelen.
Alternatieve scenario's
De rechtbank acht de door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario's onvoldoende concreet en niet aannemelijk. Er is gedurende het (uitgebreide) opsporingsonderzoek weliswaar een aantal andere verdachten in beeld geweest, naar wiens mogelijke betrokkenheid de politie ook onderzoek heeft gedaan, maar dit heeft geen concrete aanwijzingen opgeleverd op basis waarvan zij als verdachte konden worden aangemerkt. Het onderzoek naar verdachte daarentegen, heeft dat wel, zoals kan blijken uit de hierboven opgesomde bewijsmiddelen.
Feitelijke toedracht
De rechtbank gaat er, op basis van bovenstaande bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd, van uit dat verdachte, in de nacht van 9 op 10 augustus 2012, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en met [medeverdachte 3] naar [pleegplaats ] is gereden, waarna verdachte, al dan niet samen met een ander of anderen, naar de woning van het slachtoffer is gegaan. In ieder geval verdachte is die woning ook binnengedrongen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen die in en rond de woning van het slachtoffer zijn verricht (het afplakken van de lichtsensoren en de camera van de intercom, het vernielen van een ruit en het overhoop halen van een kast), leidt de rechtbank af dat de dader(s) op zoek was (waren) naar geld en/of goederen. Nu niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk geld en/of goederen van het slachtoffer zijn weggenomen, kan een voltooide diefstal dan wel afpersing, zoals primair en subsidiair ten laste gelegd, niet worden bewezen, en blijft het bij een poging tot gekwalificeerde diefstal. Wat er zich in de woning precies heeft afgespeeld, blijft onduidelijk. Wel staat vast dat er in de woning een wapen is gebruikt, waarmee het slachtoffer in zijn hoofd is geschoten, ten gevolge waarvan hij is komen te overlijden. Er is dus sprake geweest van het gebruik van geweld. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat de dood van het slachtoffer het gevolg is van de poging tot diefstal met geweld. De dood van [slachtoffer] is daarmee, als strafverzwarend gevolg, aan verdachte toe te rekenen.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, nu van een voltooide diefstal, dan wel afpersing, geen sprake is, maar acht zij wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld, ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden.
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 9 augustus 2012 tot en met 10 augustus 2012 te [pleegplaats ], gemeente [plaats 6], in een woning aan de [adres 1], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen
voornoemde [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, waarbij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) in die woning die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op die [slachtoffer] en met dat vuurwapen heeft/hebben geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] door een kogel in het hoofd is getroffen,
terwijl de uitvoering van de voorgenomen diefstal niet is voltooid en
terwijl voornoemd feit de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiair:
poging tot diefstal voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood tot gevolg heeft.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft ook een bevel gevangenneming gevorderd. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte samen met anderen in het holst van de nacht een woning is binnengedrongen om in te breken, waarbij de bewoner door het hoofd is geschoten. Verdachte heeft daarmee het hoogste rechtsgoed, te weten iemands leven, aan een ander ontnomen, ten bate van zijn eigen financieel gewin. Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven, zodat voor de nabestaanden onduidelijk blijft wat er is gebeurd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor een matiging van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de grote gevolgen die detentie voor verdachtes gezin zou hebben.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Nadat in januari 2013 bekend was geworden dat verdachtes DNA op de joggingbroek in de woning van het slachtoffer was aangetroffen, is er nader onderzoek verricht dat heeft geleid tot twee aanvullingen op het definitief proces-verbaal (in maart 2013 en januari 2014). Hoewel uit dat nader onderzoek geen nieuw belastend bewijs ten aanzien van verdachte naar voren is gekomen, is het in een complexe zaak als deze alleszins begrijpelijk dat door de politie en het openbaar ministerie veel en langdurig onderzoek is gedaan. De periode vanaf januari 2014 tot de datum van de zitting, waarbij de laatste vier maanden vertraging aan de verdediging zelf zijn toe te rekenen, is niet zodanig dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Dat geldt ook wanneer wordt uitgegaan van een periode die aanvangt in januari 2013, het moment van de DNA-match. De rechtbank zal dan ook geen strafkorting toepassen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft met het oog op financieel gewin een ander het leven ontnomen door hem, tijdens een inbraak, met een vuurwapen in het hoofd te schieten. Hoewel niet kan worden bewezen dat verdachte opzet in welke zin dan ook op de dood van het slachtoffer had, is het wel een gevolg van zijn handelen dat aan een ander mens het leven is ontnomen. Verdachte heeft daarmee aangetoond geen respect voor zowel andermans goederen, als andermans leven te hebben. Niet alleen is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan, ook is het voor hen bijzonder moeilijk verder te moeten leven zonder te weten onder welke omstandigheden en waarom hun dierbare om het leven is gekomen. Dit is toe te rekenen aan verdachte, die, hoewel betrokken bij zijn dood, geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er in die fatale nacht precies is voorgevallen. Voor een dergelijk ernstig feit acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. De rechtbank acht voor wat betreft de hoogte daarvan geen bijzondere omstandigheden aanwezig die in verdachtes voordeel noch in zijn nadeel zouden kunnen leiden tot afwijking van de eis van de officier van justitie en acht deze eis daarom passend.
Tot slot overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om een bevel gevangenneming te gelasten. De rechtbank wijst die vordering dan ook af.

Vordering van de benadeelde partij

[naam 5]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 2.249,75 aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair, nu hij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 27, 36f, 45, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af de vordering tot het geven van een bevel gevangenneming.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 5] toe en veroordeelt veroordeelde mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.249,75 (zegge: tweeduizendtweehonderdnegenenveertig euro en vijfenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2012.
Veroordeelt veroordeelde in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de staat, ten behoeve van [naam 5], te betalen een bedrag van € 2.249,75 (zegge: tweeduizendtweehonderdnegenenveertig euro en vijfenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2012, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [naam 5], daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien veroordeelde aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. O.J. Bosker en
mr. P.H.M. Tapper-Wessels, rechters, bijgestaan door mr. A.J. van Baren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2015.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de verklaring staat oorspronkelijk '[plaats 2]', maar daarmee wordt bedoeld '[pleegplaats ]', zo blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 22 november 2012 op p. 1438 bovenaan.
2.Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2012, p. 1003 e.v. van voornoemd dossier, blijkt dat dit nummer kan worden toegeschreven aan verdachte [verdachte], hetgeen verdachte ook niet heeft ontkend.
3.De datum van het verhoor zoals genoemd te weten 24 oktober 2012 is gecorrigeerd in 23 oktober 2012 bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2012, opgenomen op p. 1027 van voornoemd dossier
4.Case of Vidgen v. The Netherlands, EHRM 10 juli 2012, appl.nr. 29353/06.
5.Zie proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 december 2012, p. 1244 e.v. van het dossier.