ECLI:NL:RBNNE:2015:1781

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
18-920403-13 (2)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met het aanwezig hebben van hennepplanten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof het aanwezig hebben van 1197 hennepplanten. De rechtbank heeft de verdachte, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, de verplichting opgelegd om een bedrag van € 3.000,- te betalen aan de Staat. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de inhoud van het strafdossier en de verklaringen van de verdachte. De rechtbank heeft de berekening van de officier van justitie, die was gebaseerd op het telen van hennep, niet gevolgd, omdat de verdachte vrijgesproken was van deze beschuldiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen een voordeel heeft genoten, dat moet worden ontnomen. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen van 9 januari 2015 en 24 maart 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/920403-13 (vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel)
raadsman: mr. H.J. Pellinkhof
vonnis van de meervoudige kamer voor behandeling van strafzaken d.d. 7 april 2015 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen

[verdachte],

geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
9 januari 2015 en 24 maart 2015.

Vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 102.820,25 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen, nu hij vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde heeft bepleit.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 7 april 2015 in de zaak met parketnummer 18/920403-13 veroordeeld ter zake het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod tot het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De rechtbank heeft veroordeelde vrijgesproken van het telen van hennep. Op grond hiervan volgt de rechtbank de berekening van de officier van justitie, die is gebaseerd op het telen van hennep, niet.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van het voornoemde vonnis en het strafdossier het oordeel dat veroordeelde door middel van het begaan van voornoemd feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
Een overig geschrift, zijnde een 'ruimlijst hennep', opgenomen op p. 11 van dossiernummer PL032V 2013009072 d.d. 24 juni 2013 van Politie Drenthe, inhoudende:
Op de [adres] te [pleegplaats] werden op 5 februari 2013 1197 hennepplanten geruimd.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 februari 2013, opgenomen op p. 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Rond de kerstdagen ben ik erachter gekomen dat er een kwekerij in het pand zat dat ik verhuurde. Ik heb toen de man van het contract gevraagd wat ze in die ruimte deden. Hij vertelde mij dat er een kwekerij in die ruimte zat. Hij wilde het op een akkoord gooien en hij gaf mij € 3.000,-.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van bovenstaande bewijsmiddelen het oordeel dat het aannemelijk is dat veroordeelde door middel van het begaan van het feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en dat dit voordeel moet worden geschat op € 3.000,--. De rechtbank zal dit bedrag ook vaststellen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 3.000,--;
- legt [verdachte] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 3.000,-- (zegge: drieduizend euro) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mrs. B.I. Klaassens en
J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 april 2015.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.