ECLI:NL:RBNNE:2015:1763

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
18.920403-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het aanwezig hebben van 1197 hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De verdachte, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, werd beschuldigd van het telen van hennepplanten in een pand dat hij verhuurde, en van het illegaal aftappen van elektriciteit. Tijdens de zittingen op 9 januari en 24 maart 2015 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie stelde dat het bewijs overtuigend was, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit.

De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennepplanten. De rechtbank vond de bewijsmiddelen, waaronder de aanwezigheid van hennepvoeding en de verklaringen van de verdachte, onvoldoende om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat er geen bewijs was dat hij actief betrokken was bij deze diefstal.

Uiteindelijk werd de verdachte wel schuldig bevonden aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uur, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 30 dagen zou worden opgelegd. De benadeelde partij, een elektriciteitsbedrijf, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de geloofwaardigheid van verklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/920403-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
7 april 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
9 januari 2015 en 24 maart 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 februari 2013 tot en met 5 februari 2013 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) (telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 1197, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 05 februari 2013 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak en/of verbreking.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de kwekerij is aangetroffen in de loods die bij verdachte in gebruik is en dat verdachte ook zelf in de loods woont. Vanaf de lasdoos van [bedrijf 2] liep er een stroomkabel naar de ruimte van verdachte. Gelet op het contract en de huurder die genoemd staat in het contract, is het ongeloofwaardig dat de ruimte waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, werd verhuurd aan iemand anders. Tot slot is er in de garage van verdachte, die buiten de kweekruimte ligt, hennepvoeding aangetroffen.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek zeer wisselende verklaringen afgelegd. Deze verklaringen zijn ongeloofwaardig, temeer nu verdachte een politieagent ervan heeft beticht dat deze betrokken was bij de hennepkwekerij en verdachte ertoe zou hebben aangezet om een onjuiste verklaring af te leggen bij de politie. De politie heeft intern onderzoek gedaan naar de betreffende politieagent. Uit dat onderzoek is gebleken dat wat verdachte daarover heeft verklaard, geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen concreet bewijs in het dossier zit waaruit blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij het telen van hennepplanten. Het is een komen en gaan van mensen in het bedrijfspand van verdachte, maar niemand heeft ooit gezien dat verdachte daar een hennepkwekerij had. Er is slechts wat hennepvoeding aangetroffen in een ruimte van verdachte.
Ook van het onder 2 ten laste gelegde moet verdachte worden vrijgesproken. Er is illegaal stroom afgetapt van een afgetakte stroomkabel onder de weg. Uit niets blijkt dat verdachte actieve bemoeienis heeft gehad met de diefstal van elektriciteit. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd omdat hij werd gemanipuleerd door een politieagent.
Beoordeling van het bewijs
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde en een deel van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennepplanten zoals onder 1 ten laste is gelegd. Dat de kwekerij is aangetroffen in een pand waar verdachte ruimtes verhuurt en dat er hennepvoeding in een kast in zijn garage is aangetroffen acht de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het telen van hennep te komen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, in de wettelijke vorm opgemaakt, zakelijk weergegeven.
Een overig geschrift, zijnde een 'ruimlijst hennep', opgenomen op p. 11 van dossiernummer PL032V 2013009072 d.d. 24 juni 2013 van Politie Drenthe, inhoudende:
Op de [adres] te [pleegplaats] werden op 5 februari 2013 1197 hennepplanten geruimd.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 februari 2013, opgenomen op p. 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Rond de kerstdagen ben ik erachter gekomen dat er een kwekerij in het pand zat dat ik verhuurde. Ik heb toen de man van het contract gevraagd wat ze in die ruimte deden. Hij vertelde mij dat er een kwekerij in die ruimte zat. Hij wilde het op een akkoord gooien en hij gaf mij € 3.000,-.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte houden aan de verklaringen zoals hij die tegenover de politie heeft afgelegd. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het feit dat verdachte in drie verschillende verklaringen heeft verklaard over het geldbedrag van € 3.000,- dat hij kreeg om het bestaan van de hennepkwekerij te verzwijgen. Zijn stelling dat hij gedwongen zou zijn bij de politie een valse verklaring af te leggen, wordt in het dossier niet ondersteund. Dat verdachte valse verklaringen heeft af moeten leggen en zijn verklaringen tegenover de politie dus niet op waarheid berusten, volgt de rechtbank dan ook niet.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte rond eind december 2012 op de hoogte is geraakt van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in een door hem verhuurde ruimte aan de [adres] te [pleegplaats]. Hij heeft van de huurder van dat pand geld gekregen om de aanwezigheid van de hennepkwekerij ten opzichte van de politie te verzwijgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich vanaf het moment dat hij op de hoogte raakte van het bestaan van de hennepkwekerij in zijn pand schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging aanwezig hebben van hennepplanten. Als verhuurder lag het immers binnen zijn bereik om aan die situatie een einde te maken. In plaats daarvan heeft hij geld aangenomen om de situatie te gedogen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 februari 2013 tot en met 5 februari 2013 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) 1197 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten. De officier van justitie heeft opgemerkt dat het gaat om een zeer grote en professionele hennepkwekerij. Ondanks het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, heeft de officier van justitie, gelet op het voorgaande, in plaats van een werkstraf een gevangenisstraf gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor het opleggen van een taakstraf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte is zzp'er en is daarnaast zijn eigen onderneming aan het uitbouwen. De LOVS-richtlijnen gaan uit van een taakstraf en niet van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 1197 hennepplanten. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het gebruik van dergelijke middelen veroorzaakt, mede door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
Omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie en het onder 1 ten laste gelegde anders kwalificeert, komt de rechtbank tot een andersoortige en lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 2 ten laste gelegde)

[bedrijf 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door [bedrijf 1] geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde alsmede de gronden waarop deze berust. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij, mr. A. Vaarkamp, de hoogte van de vordering verlaagd tot het bedrag van € 7.297,08, zijnde materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij voor vrijspraak heeft gepleit, betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 60 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij [bedrijf 1] in diens vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter, mrs. B.I. Klaassens en
J.J. Schoemaker, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 april 2015.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.