ECLI:NL:RBNNE:2015:168

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
3600174
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loondoorbetaling in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres, aangeduid als [achternaam], een vordering heeft ingesteld tegen haar werkgever, de besloten vennootschap SAUNA WOUDFENNEN B.V. De eiseres was werkzaam als receptioniste/telefoniste en manager beauty, maar is sinds [oooo] arbeidsongeschikt. De werkgever heeft haar op staande voet ontslagen op basis van vermeende onregelmatigheden in de kasadministratie en het gebruik van cadeaubonnen. Eiseres betwist de redenen voor het ontslag en vordert onder andere doorbetaling van haar loon en wedertewerkstelling.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 11 december 2014, waarbij de gemachtigden van beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever niet onverwijld heeft gehandeld bij het ontslag, aangezien er een aanzienlijke tijd is verstreken tussen het moment van de vermeende onregelmatigheden en het ontslag. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet stand zal houden in een bodemprocedure, en wijst de vordering tot loondoorbetaling toe, maar wijst de vordering tot wedertewerkstelling af, omdat de arbeidsovereenkomst inmiddels is ontbonden.

De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het loon van eiseres vanaf [ccc] tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, met een wettelijke verhoging van 25% en wettelijke rente. Tevens is de werkgever veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 378,06. Het vonnis is uitgesproken op 13 januari 2015 door mr. J.A. Werkema.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: 3600174 / CV EXPL 14-13389
Vonnis in kort geding van 13 januari 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. W.T. van der Leij te Groningen.
tegen
de besloten vennootschap
SAUNA WOUDFENNEN B.V.,
gevestigd te Scharsterbrug en kantoorhoudende te Joure,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.F.P.M. Vermeer te Harderwijk,
Partijen zullen hierna "[achternaam]" en "de Woudfennen" worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
 de namens [achternaam] uitgebrachte dagvaarding, inclusief producties;
 de voorafgaand aan de terechtzitting overgelegde producties van de zijde van zowel [achternaam] als de Woudfennen;
 de mondelinge behandeling ter zitting van 11 december 2014, die met instemming van partijen gelijktijdig heeft plaats gehad met de mondelinge behandeling van het door de Woudfennen ingediende verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:685 BW. Ter terechtzitting heeft [achternaam] haar eis vermeerderd. De gemachtigden van partijen hebben het standpunt van hun cliënte ter terechtzitting (voor wat betreft de Woudfennen aan de hand van schriftelijke aantekeningen) toegelicht. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Bij beschikking van heden heeft de kantonrechter tevens beslist op het hiervoor bedoelde verzoekschrift.

2.De feiten

2.1.
[achternaam], geboren op [geboortedag], is in [jaar] in dienst getreden bij de Woudfennen, laatstelijk in de functie van receptioniste/telefoniste, alsmede manager beauty, tegen een bruto salaris van € 2.498,03 per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.2.
Medewerkers van de Woudfennen krijgen 30% korting op cadeaubonnen die niet voor eigen gebruik mogen worden aangewend, 50% korting op eten en drinken en 30% korting op producten en diensten van de Woudfennen.
2.3.
Aangekochte cadeaubonnen van de Woudfennen worden handmatig uitgeschreven, met gebruikmaking van een nummer dat door het kassasysteem automatisch aan de cadeaubon wordt toegewezen. Bestellingen van cadeaubonnen, zowel telefonisch als per e-mail, worden in een schrift bijgehouden, waarbij de naam van de klant en het nummer van de cadeaubon wordt genoteerd.
2.4.
[achternaam] is sinds [oooo] arbeidsongeschikt.
2.5.
Medio 2014 is de Woudfennen door De Haan Kassasystemen (hierna te noemen: De Haan), het bedrijf waarvan de Woudfennen vanaf 2009 het kassasysteem gebruikt, erop gewezen dat er onregelmatigheden voorkwamen in de kasadministratie van de Woudfennen. Vervolgens is de Woudfennen eind mei 2014 door een medewerker van de Woudfennen erop gewezen dat er cadeaubonnen waren ingeleverd met eenzelfde codenummer. Hierna heeft de Woudfennen na de zomervakantie eerst zelf onderzoek verricht, waarna ze haar bevindingen heeft voorgelegd aan onderzoeksbureau Q&A (hierna te noemen: Q&A), dat vervolgens nader onderzoek heeft verricht. Uit de onderzoeken zijn de navolgende zaken gebleken:
1) op 1 februari 2010 heeft [achternaam] een cadeaubon uitgeschreven met codenummer h 30315 ter waarde van twee maal de sauna entree (€ 44,00). Op de kassabon staat dat de gasten niet in de sauna konden vanwege damesdag en dat [naam], de eigenaresse van de Woudfennen, akkoord was met het verstrekken van de cadeaubon;
2) op 2 mei 2010 is op het openstaande saldo van [achternaam] ad € 75,55 de op 1 februari 2010 uitgeschreven cadeaubon ingelost, met gebruikmaking van de inlogcode van [achternaam];
3) op 20 juli 2011 heeft [achternaam] een cadeaubon ter waarde van € 40,00 op rekening gekocht met gebruikmaking van de 30% korting;
4) op 23 juli 2011 heeft [achternaam] met de door haar op 20 juli 2011 gekochte cadeaubon haar openstaande saldo ingelost, welk saldo deels zag op een door de Woudfennen aan [achternaam] geleverde dienst, waarop [achternaam] reeds 30% korting had ontvangen;
5) op 22 en 23 april 2012 heeft [achternaam] twee identieke cadeaubonnen uitgeschreven met codenummer h 56094 voor een bedrag van € 100,00;
6) op 23 december 2013 en 15 januari 2014 heeft [achternaam] twee identieke cadeaubonnen uitgeschreven met codenummer h 73282 voor een bedrag van € 200,00;
7) van de op 23 april en 15 januari 2014 uitgegeven cadeaubonnen zijn geen verkooptransacties in het kassasysteem terug te vinden;
8) op 21 april 2013 is de op 23 april 2012 uitgegeven cadeaubon door een klant ingeleverd;
9) op 5 april is 2014 de op 15 januari 2014 uitgegeven cadeaubon door een klant ingeleverd;
10) op 29 mei 2014 is de op 23 december 2013 uitgegeven cadeaubon door een klant ingeleverd;
11) op 30 mei 2014 is de op 22 april 2012 uitgegeven cadeaubon door een klant ingeleverd;
12) [achternaam] heeft in de periode vanaf 2009 tot en met [ccc] in een aantal gevallen consumpties en/of diensten die zij voor haarzelf heeft gekocht bij zichzelf afgerekend, daarbij een paar keer gebruik makend van de computer zonder kassalade;
13) [achternaam] heeft in een aantal gevallen de door haar met korting aangeschafte cadeaubonnen gebruikt om door haar afgenomen consumpties, producten en/of diensten mee af te rekenen, waardoor ze extra voordeel heeft genoten.
2.6.
Bij brief van 22 oktober 2014 heeft de Woudfennen onder andere het volgende geschreven aan [achternaam]:
‘Hierbij bevestig ik ons plezierig onderhoud van 22 oktober 2014 waarbij jij en [mm](…) plus [ppp] aanwezig waren. We zijn onder meer overeengekomen dat je aanstaande vrijdag [datum]zult beginnen met je re-integratie bij (…) de Woudfennen. (…) Overeengekomen is om te starten met een 12-urige werkweek, opgebouwd uit drie dagen van vier uren. (…) Ik stel voor dat we opgaan naar een prettige samenwerking!’
2.7.
Op [ccc] heeft de Woudfennen [achternaam] met de bevindingen zoals genoemd in rechtsoverweging 2.4 geconfronteerd in aanwezigheid van een onderzoeker van Q&A, die de onderzoeksresultaten heeft toegelicht en [achternaam] de stukken heeft getoond waaruit de bevindingen blijken. Hierop heeft de Woudfennen [achternaam] op staande voet ontslagen, welk ontslag bij brief van 12 november 2014 is bevestigd aan [achternaam].
2.8.
Bij brief van [ccc] heeft de gemachtigde van [achternaam] geprotesteerd tegen het gegeven ontslag op staande voet.
2.9.
In een door de Woudfennen overgelegde verklaring van 4 december 2014 van
een medewerker van haar, mevrouw [AAA](hierna te noemen: [mmmm]), is onder andere het volgende verklaard:
‘Een hotelgast checkte bij mij in en deed een (…) aanbetaling van een bedrag tussen de
€ 150,00 en € 200,00. De gast betaalde contant met onder andere drie briefjes van € 50,00. Dit waren op dat moment de enige briefjes (…) in de kassa (…). (…) [achternaam] stelde enige tijd daarna (…) dat het voor mij tijd was koffie te gaan drinken. Na terugkomst was een kassahandeling noodzakelijk, waarbij mij onmiddellijk opviel dat de drie briefjes (…) waren verdwenen. Gedurende mijn afwezigheid zijn er geen betalingen verricht en naar mijn weten is enkel (…) [achternaam] bij de kassa geweest.’
2.10.
[achternaam] heeft een vijftal verklaringen overgelegd van oud medewerkers van de Woudfennen, waarin wordt aangegeven dat het door de Woudfennen gehanteerde kassasysteem onvoldoende deugt. Zo is er de ene dag sprake van een tekort in de kassa en de andere dag zit er te veel in de kassa. Ook gaf het afrekenen op rekening soms problemen. Tot slot is aangegeven dat medewerkers met gebruikmaking van de inlogcode van een andere collega kassahandelingen konden verrichten op naam van de andere collega.

3.De vordering

3.1.
De gewijzigde vorderingen van [achternaam] strekken ertoe dat de kantontrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat het op [ccc] gegeven ontslag nietig is;
de Woudfennen veroordeelt om [achternaam] met onmiddellijke ingang weer te werk stelt en toe laat tot de bedongen werkzaamheden, zulks op straffe van een door de kantonrechter vast te stellen dwangsom;
de Woudfennen veroordeelt tot betaling van het loon van [achternaam] vanaf 11
november 2014, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente
vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de Woudfennen veroordeelt in de kosten van deze procedure, daaronder
begrepen het salaris van de gemachtigde.
3.2.
De Woudfennen voert verweer, waarbij zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [achternaam] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het standpunt van [achternaam]

4.1.
stelt zich op het standpunt dat er gelet op de termijn die is gelegen tussen de door de Woudfennen als reden voor het ontslag opgevoerde gedragingen er geen sprake kan zijn van ontslag op staande voet. De reden van het gegeven ontslag is, aldus [achternaam], niet onverwijld aan haar meegedeeld. Een en ander nog daargelaten dat [achternaam] de opgevoerde gedragingen betwist.

5.Het standpunt van De Woudfennen

5.1.
De Woudfennen betwist de vordering en voert daartoe - kort gezegd – aan dat de bevindingen zoals genoemd in overweging 2.5 en 2.8 omstandigheden vormen die een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW hebben opgeleverd.

6.De beoordeling

Spoedeisendheid

6.1.
Nu [achternaam] doorbetaling van loon vordert, wordt het spoedeisend belang gelet op de aard van deze vordering voldoende aanwezig geacht.
Eiswijziging
6.2.
Omdat de Woudfennen geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis en de kantonrechter ambtshalve geen aanleiding ziet om deze wijziging van eis buiten beschouwing te laten wegens strijd met de regels van een goede procesorde, zal recht worden gedaan op deze gewijzigde eis.
Verklaring voor recht
6.3.
Met betrekking tot de vordering om voor recht te verklaren dat het op [ccc] gegeven ontslag nietig is, overweegt de kantonrechter dat een procedure in kort geding zich slechts leent voor het treffen van een ordemaatregel in een spoedeisende situatie en deze niet bedoeld is om de rechtspositie van partijen vast te stellen. Een verklaring voor recht kan dus in kort geding niet gevorderd worden. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Ontslag op staande voet
6.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat het voor toewijzing van voorzieningen zoals door [achternaam] worden gevorderd in hoge mate aannemelijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Er dient derhalve beoordeeld te worden of het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het door de Woudfennen op [ccc] aan [achternaam] verleende ontslag op staande voet in een bodemprocedure geen stand zal houden. Daarvoor is vereist dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een dringende, onverwijld aan [achternaam] medegedeelde reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. De bewijslast ter zake rust op de Woudfennen.
6.5.
De voorzieningenrechter hecht eraan vooreerst op te merken dat de door de Woudfennen overgelegde verklaring van [AAA]van 4 december 2014 (rechtsoverweging 2.8), niet kan en zal worden meegenomen bij de beoordeling van de vraag of het op [ccc] aan [achternaam] gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid stand zal houden. Immers, de Woudfennen is van de inhoud van de verklaring pas op de hoogte geraakt, nadat zij [achternaam] ontslag op staande voet had gegeven. Deze feiten en omstandigheden - wat er verder ook van zij - kunnen dan ook geen rol hebben gespeeld bij het op [ccc] gegeven ontslag.
6.6.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
6.7.
Voor het antwoord op de vraag of een ontslag al dan niet onverwijld is geschied, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden tot dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Indien bij een werkgever het vermoeden is gerezen dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, en hij zich, alvorens tot ontslagverlening op staande voet over te gaan, van de juistheid van dat vermoeden wil vergewissen, is de daarbij van hem te vergen mate van voortvarendheid afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer valt te denken aan de aard en omvang van eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van zulk een onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat, bij ongegrondbevinding van het vermoeden, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad. Wel dient steeds met de nodige voortvarendheid te worden gehandeld.
6.8.
De kantonrechter zal eerst de stelling van [achternaam], inhoudende dat de reden van het gegeven ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, beoordelen aangezien deze het meest verstrekkend is. Hierbij zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang:
medio 2014 is de Woudfennen door De Haan erop gewezen dat er onregelmatigheden voorkwamen in de kasadministratie van de Woudfennen;
eind mei 2014 is de Woudfennen door een medewerker van de Woudfennen erop gewezen dat er cadeaubonnen waren ingeleverd met hetzelfde codenummer, welke bonnen waren uitgeschreven door [achternaam];
na de zomervakantie heeft de Woudfennen onderzoek verricht naar de onregelmatigheden, waarna ze haar bevindingen heeft voorgelegd aan onderzoeksbureau Q&A;
Q&A heeft vervolgens nader onderzoek verricht;
op [ccc] heeft de Woudfennen [achternaam] met de bevindingen zoals genoemd in rechtsoverweging 2.5 geconfronteerd, waarna ze [achternaam] op staande voet heeft ontslagen.
6.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de Woudfennen eind mei 2014, toen zij zowel door De Haan erop was gewezen dat er bepaalde zaken niet klopten in het kassysteem als door een medewerker erop was gewezen dat er cadeaubonnen, uitgeschreven door [achternaam], door verschillende klanten waren ingediend met hetzelfde codenummer, concrete aanwijzingen had waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [achternaam] mogelijkerwijs iets had gedaan dat als een dringende reden kon worden aangemerkt. Dat de Woudfennen, alvorens tot ontslagverlening over te gaan, eerst nader onderzoek heeft ingesteld, is in overeenstemming met haar verplichting zich als goed werkgever te gedragen. Wel is de kantonrechter van oordeel dat zij daartoe eerder had moeten overgaan dan pas na de zomervakantie. In dat kader is ook van belang dat de Woudfennen geen goede verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij zo lang heeft gewacht met het instellen van een onderzoek. Evenmin heeft zij een goede verklaring gegeven voor het gegeven dat zij haar bevindingen, zoals de Woudfennen heeft gesteld, pas begin november 2014 aan Q&A heeft voorgelegd. Een en ander nog daargelaten dat de Woudfennen heeft nagelaten een rapport of een verklaring van Q&A te overleggen waaruit blijkt dat het onderzoek begin november 2014 heeft plaats gehad, is gesteld noch gebleken dat Q&A met nieuwe bevindingen is gekomen en dat de Woudfennen niet eerder dan op [ccc] bekend was met feiten en omstandigheden die maakten dat [achternaam] op staande voet diende te worden ontslagen. Ook heeft de Woudfennnen nagelaten een goede verklaring te geven voor het gegeven dat zij bij brief van 22 oktober 2014 (rechtsoverweging 2.6), derhalve ná het moment dat zij reeds met de bevindingen van haar eigen onderzoek bekend was, nog aan [achternaam] heeft meegedeeld uit te zien naar een prettige samenwerking. Nu tussen het eerste moment dat er mogelijk iets niet zou kloppen respectievelijk het moment dat de Woudfennen op de hoogte was van de geconstateerde bevindingen, althans redelijkerwijs op de hoogte daarvan had kunnen zijn, en het moment van het gegeven ontslag zes maanden respectievelijk drie maanden ligt, is de kantonrechter voorshands van oordeel, alle hiervoor behandelde omstandigheden en daarmee samenhangende belangen van [achternaam] en de Woudfennen tegen elkaar afwegend, dat het door de Woudfennen aan [achternaam] op [ccc] gegeven ontslag op staande voet niet onverwijld is geschied. Dit betekent dat niet voldoende aannemelijk is dat dit ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zal houden.
Loondoorbetaling
6.10.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter de vordering tot betaling van het loon aan [achternaam] vanaf [ccc] tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal eindigen toewijzen.
Wedertewerkstelling
6.11.
De vordering om de Woudfennen te veroordelen om [achternaam] met onmiddellijke ingang weer te werk te stellen en toe te laten tot de bedongen werkzaamheden, zulks op straffe van een door de kantonrechter vast te stellen dwangsom, zal daarentegen worden afgewezen. Het volgende is daartoe redengevend. Gelijktijdig met het wijzen van het vonnis van het onderhavige kort geding, heeft de kantonrechter bij beschikking van heden tevens beslist op het door de Woudfennen ingediende verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:685 BW. De kantonrechter heeft daarin bepaald dat de arbeidsovereenkomst - voor zover deze nog zou bestaan - met ingang van 13 januari 2015 wordt ontbonden. Dit brengt met zich dat [achternaam] geen belang meer heeft bij haar vordering en derhalve zal worden afgewezen.
Wettelijke verhoging
6.12.
Nu de Woudfennen niet tijdig aan haar verplichting tot loondoorbetaling heeft voldaan, acht de kantonrechter de vordering tot betaling van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter termen aanwezig acht om de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW te matigen tot 25%.
proceskosten
6.13.
De Woudfennen zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [achternaam] vastgesteld als volgt:
- griffierecht € 77,00
- explootkosten € 101,06
- salaris gemachtigde
€ 200,00(1 punt x € 200,00).
€ 378,06.

7.De beslissing

De kantontrechter
7.1.
veroordeelt de Woudfennen tot betaling van het loon van [achternaam] vanaf [ccc] tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 25% en de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
7.2.
veroordeelt de Woudfennen in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [achternaam] vastgesteld op € 378,06;
7.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Werkema, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
C 380