In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen twee besloten vennootschappen, aangeduid als [A] en [B], over de uitleg van een energieleveringsovereenkomst. De rechtbank heeft op 14 januari 2015 vonnis gewezen in deze civiele procedure, waarin [A] als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optreedt, en [B] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 28 mei 2014, waarin de rechtbank al enkele belangrijke overwegingen heeft geformuleerd over de uitleg van artikel 6.3 van de overeenkomst. Dit artikel betreft de vergoeding die [B] aan [A] moet betalen voor de afgenomen stroom, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de vergoeding afhankelijk is van de daadwerkelijk door [A] ontvangen verkoopprijs, minus een bepaalde opslag.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren over hun stellingen met betrekking tot de opslag en de verkoopprijs. [A] heeft haar vordering gewijzigd en stelt dat de opslag buiten beschouwing moet blijven bij de vaststelling van de prijs die [B] aan [A] moet betalen. [B] heeft hierop gereageerd met een vermeerdering van haar eis, waarbij zij stelt dat de opslag wel degelijk onderdeel uitmaakt van de elektriciteitsprijs. De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat beide partijen hun vorderingen hebben gewijzigd en dat er geen bezwaren zijn tegen deze wijzigingen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor verdere akten, waarbij [A] de gelegenheid krijgt om te reageren op de argumenten van [B].
De rechtbank heeft in afwachting van de te nemen akte iedere verdere beslissing aangehouden en de zaak naar de rol van 11 februari 2015 verwezen voor uitlating door [A].