ECLI:NL:RBNNE:2015:156

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
14 januari 2015
Zaaknummer
C-17-135893 - HA ZA 14-299
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bewindvoerder in verzoek tot nietigverklaring testament en bewijsopdracht wilsbekwaamheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 januari 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen, [A] c.s. en [C] c.s., die betrokken zijn bij de nalatenschap van erflaatster [E]. De eisers, [A] en [B], hebben de rechtbank verzocht om het testament van erflaatster, dat op 2 maart 2009 is opgemaakt, nietig te verklaren. De eisers stellen dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet wilsbekwaam was, en dat er sprake was van een wilsgebrek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewindvoerder, [B], niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat zijn taak als bewindvoerder eindigde met het overlijden van erflaatster. De rechtbank heeft de eisers opgedragen bewijs te leveren van de wilsbekwaamheid van erflaatster op het moment van het opstellen van het testament. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij de rechtbank heeft aangegeven dat de eisers getuigen moeten oproepen om hun stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft ook de verdere beslissing aangehouden tot het bewijs is geleverd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/135893 / HA ZA 14-299
Vonnis van 14 januari 2015
in de zaak van

1.[A],

wonende te [woonplaats],
2.
[B],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. R.C.M. Kamsma te Leeuwarden,
tegen

1.[C],

wonende te [woonplaats],
2.
[D],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. H. Siesling-Vellinga te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [C] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 september 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 november 2014 en de ter gelegenheid daarvan door [A] c.s. op 17 juli 2014 en 18 november 2014 bij akten overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] (eiser sub 1) is een broer van [E] (hierna: erflaatster), die op [datum] is overleden. Gedaagden zijn de stiefdochters van erflaatster.
2.2.
Na het overlijden van de echtgenoot van erflaatster op 26 oktober 1999 heeft (wijlen) [F] jarenlang haar boekhouding verzorgd.
2.3.
Bij beschikking van 11 juli 2007 van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Sneek, is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan erflaatster, met benoeming van notaris [B] (eiser sub 2) tot bewindvoerder. Erflaatster woonde toen semi-zelfstandig in het appartementencomplex "[naam] te [plaats].
2.4.
Blijkens een indicatiebesluit van 11 januari 2008 is de door of namens erflaatster aangevraagde (AWBZ-)zorg bestaande uit persoonlijke verzorging en ondersteunende begeleiding dagprogramma toegekend. Als grondslag hiervoor wordt in dit besluit "psychosociale problematiek" genoemd.
2.5.
Op 2 maart 2009 heeft erflaatster ten overstaan van notaris mevrouw [G] te [plaats] een testament gemaakt waarin - voor zover van belang - alle eerdere wilsbeschikkingen worden herroepen en [C] c.s. als enige erfgenamen worden benoemd. Het testament is in het bijzijn van twee getuigen verleden.
2.6.
Blijkens een indicatiebesluit van 10 maart 2009 is de door of namens erflaatster aangevraagde (AWBZ-)zorg bestaande uit persoonlijke verzorging en begeleiding groep toegekend. Als grondslag hiervoor wordt in dit besluit "psychogeriatrische aandoening" genoemd.
2.7.
Bij beschikking van 30 maart 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Sneek het door erflaatster ingediende verzoek tot opheffing van het bewind en (subsidiair) ontslag van [B] en benoeming van[H] - de echtgenoot van [D] (gedaagde sub 2) - als nieuwe bewindvoerder afgewezen.
2.8.
In maart 2011 is erflaatster opgenomen in het verpleegtehuis [naam] te [plaats].
2.9.
[C] c.s. hebben na het overlijden van erflaatster op [datum] met gebruikmaking van een door notaris [Z] te [plaats] afgegeven verklaring van erfrecht de beschikking over de tegoeden van de bankrekening van erflaatster gekregen.
2.10.
Bij beschikking van 3 februari 2014 heeft de kantonrechter van deze rechtbank
[B] machtiging verleend de nietigheid van het laatste testament, dat gedurende de periode van bewindvoering is gepasseerd, in te roepen en de kosten daarvan ten laste van de nalatenschap van erflaatster te brengen.
2.11.
Bij brief van 9 mei 2014 heeft [B] [C] c.s. gesommeerd zich niet als erfgenamen te gedragen. Aan deze sommatie is geen gehoor gegeven. Op 26 mei 2014 heeft [B] vervolgens, na daartoe verlof te hebben verkregen, conservatoir beslag op de woning en op de bankrekening van elk van [C] c.s. gelegd.

3.De vordering in conventie

3.1.
[A] c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. voor recht verklaart dat het testament van erflaatster van 2 maart 2009, opgesteld door notaris mevrouw [G], nietig is;
subsidiair:
II. het testament van erflaatster van 2 maart 2009, opgesteld door notaris mevrouw
[G], vernietigt;
meer subsidiair:
III. bepaalt dat [C] c.s. geen rechten kunnen ontlenen aan het testament van erflaatster van 2 maart 2009, opgesteld door notaris mevrouw [G];
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
IVa.[C] (gedaagde sub 1) gebiedt alle gelden, goederen en geldswaarden die zij heeft onttrokken uit de nalatenschap van erflaatster terug te brengen in deze nalatenschap, althans te doen toekomen aan de perso(o)n(en) die volgens het voorlaatst testament als erfgena(a)m(en) worden benoemd, en zich van verdere onttrekking te onthouden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [C] daarmee in gebreke blijft;
IVb. [D] (gedaagde sub 2) gebiedt alle gelden, goederen en geldswaarden die zij heeft onttrokken uit de nalatenschap van erflaatster terug te brengen in deze nalatenschap, althans te doen toekomen aan de perso(o)n(en) die volgens het voorlaatst testament als erfgena(a)m(en) worden benoemd, en zich van verdere onttrekking te onthouden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [D] daarmee in gebreke blijft;
V. [C] c.s. veroordeelt in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nakosten die worden vastgesteld op een bedrag van € 131,00 (in geval van conventie en reconventie € 205,00), te vermeerderen met € 68,00 ingeval van betekening en met € 258,00 ingeval van beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[C] c.s. voert verweer met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen afwijst en [A] c.s. veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[C] c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A] c.s. veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de conservatoire beslagen, zoals die zijn gelegd onder Coöperatieve Rabobank Sneek-Zuidwest Friesland U.A. te Sneek en ING Bank N.V. te Amsterdam, alsmede op de onroerende zaken aan de [adres] en de [adres] op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [A] c.s. daarmee in gebreke blijft, en dat zij [A] c.s. veroordeelt in de kosten van de procedure.
4.2.
[A] c.s. voert - mondeling ter comparitie - verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [C] c.s. in de kosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie
Het standpunt van [A] c.s.
5.1.
Volgens [A] c.s. geeft het testament van 2 maart 2009 niet de laatste wil van erflaatster weer. De inhoud van dit testament strookt niet met uitlatingen die erflaatster aan [B] heeft gedaan inhoudende dat [C] c.s. "genoeg gehad hebben". De inhoud van het testament, in samenhang met de verschillende gebeurtenissen in de laatste jaren van het leven van erflaatster, maakt dat er sprake is geweest van een wilsgebrek. Het testament is daarom nietig. Alle indicatoren voor een nader onderzoek naar de geestesgesteldheid van cliënten uit het door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie opgestelde "Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening" zijn hier aan de orde. Van een dergelijk nader onderzoek door mr. [G] is niet gebleken; zo zijn bijvoorbeeld niet [B] en/of medewerkers van de [naam] benaderd om zich uit te laten over de geestesgesteldheid van erflaatster. Aan [B] hebben deze medewerkers verklaard dat de geestesgesteldheid van erflaatster in maart 2009 dusdanig was, dat zij niet in staat moet worden geacht destijds haar laatste wil ten overstaan van een notaris kenbaar te maken. [A] c.s. biedt bewijs van zijn stellingen aan door middel van het horen van getuigen.
Het standpunt van [C] c.s.
5.2.
Volgens [C] c.s. dient [B] niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van voldoende belang. Zijn taak als bewindvoerder is geëindigd met het overlijden van erflaatster. Het feit dat de kantonrechter [B] gemachtigd heeft om deze procedure aanhangig te maken maakt dat niet anders.
5.3.
[C] c.s. voert voorts het volgende tot haar verweer aan. Er bestond een goede relatie tussen [C] c.s. en erflaatster; er kan worden gesproken van een
moeder-/dochterrelatie. Erflaatster heeft aan [C] c.s. altijd kenbaar gemaakt dat gedaagden tot erfgenaam zouden worden benoemd. [C] c.s. is zich meer gaan bemoeien met de financiën van erflaatster omdat zij zich zorgen maakte. [C] c.s. vermoedde dat [F] misbruik maakte van (het vertrouwen van) erflaatster. Hij heeft in de loop der jaren alle financiële zaken naar zich toegetrokken en hij is ook anderszins meer invloed op erflaatster gaan uitoefenen. Erflaatster wilde van [F] af. Op enig moment heeft zij aan [C] c.s. kenbaar gemaakt haar testament te willen wijzigen. Omdat [B] al haar bewindvoerder was is het testament van 2 maart 2009 bij een andere notaris verleden. [C] c.s. heeft met de totstandkoming daarvan geen bemoeienis gehad. [B], [F] en de directie en personeel van de [naam] hadden een kwaadwillende houding ten opzichte van [C] c.s. [C] c.s. vermoedt dat [F] [B] op het verkeerde been heeft gezet en hem onjuist heeft geïnformeerd over de bedoelingen van [C] c.s.
Volgens [C] c.s. geeft het testament van 2 maart 2009 wel de laatste wil van erflaatster weer. Erflaatster was toentertijd ook in staat om haar wil te bepalen. Het is maar de vraag wanneer en in welk verband erflaatster aan [B] zou hebben gezegd dat de stiefdochters "genoeg hadden gehad". De indicatiebesluiten zeggen niets over de toestand van erflaatster op dat moment, terwijl de maatschappelijk werksters en/of het personeel van de [naam] niet opgeleid zijn om dat te beoordelen. Erflaatster is bovendien pas twee jaren later opgenomen in het verpleegtehuis en heeft tot die tijd zelfstandig gewoond, hetgeen niet kan als erflaatster in de war zou zijn geweest. Mr. [G] is zorgvuldig te werk gegaan bij het opstellen en passeren van het testament van 2 maart 2009. Hiertoe heeft [C] c.s. een schriftelijke verklaring van deze notaris in het geding gebracht (productie 17) waarin onder meer staat: "
Hierbij verklaart ondergetekende dat zij een tweetal gesprekken heeft gevoerd met mevrouw [E]. In deze gesprekken heeft mevrouw [E] in heldere en in duidelijke bewoordingen aangegeven wat ze juist wel en juist niet wilde regelen in haar uiterste wilsbeschikking."
De beoordeling
5.4.
De rechtbank zal allereerst oordelen over het niet-ontvankelijkheidsverweer ten aanzien van [B]. Hierbij wordt het volgende voorop gesteld. Op grond van artikel 1:448 lid 1 onder a BW eindigt de taak van de bewindvoerder bij het einde van het bewind. Het bewind is in het onderhavige geval op grond van artikel 1:449 BW geëindigd door de dood van erflaatster op [datum]. De onderhavige procedure is nadien aanhangig gemaakt. Omdat zijn taak toen geëindigd was, bestond er naar het oordeel van de rechtbank voor [B] niet meer de mogelijkheid om het laatste testament van erflaatster aan te vechten. Het feit dat de kantonrechter hem gemachtigd heeft, doet daaraan niet af. [B] dient op grond van artikel 1:445 lid 1 BW in beginsel eindverantwoording af te leggen aan [C] c.s. als de opvolgers van erflaatster. Het gaat hem daarbij niet aan om ter discussie te stellen of [C] c.s. wel de geldige erfgenaam is. Indien daarover onzekerheid zou bestaan, kan hij op grond van artikel 1:445 lid 2 BW rekening en verantwoording aan de kantonrechter afleggen. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen, voor zover ingesteld door [B], wegens gebrek aan voldoende procesbelang zullen moeten worden afgewezen.
5.5.
Wat betreft [A], als potentieel erfgenaam, staat het procesbelang tussen partijen niet ter discussie. Daarmee komt de rechtbank thans toe aan de beoordeling van de geldigheid van het laatste testament van erflaatster.
5.6.
Ingevolge artikel 3:34 lid 1 BW wordt, indien iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord iets heeft verklaard, de met diens verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Ingevolge lid 2 wordt een eenzijdige handeling die niet tot een of meer bepaalde personen is gericht, door het ontbreken van de wil nietig. Voornoemde wetsbepaling brengt in dit geval met zich dat [A] de aanwezigheid van de stoornis op het moment van de rechtshandeling (in dit geval: het maken van het testament van 2 maart 2009) moet stellen (en bij betwisting bewijzen) en ook dat in verband met die stoornis de wil van erflaatster tot het verrichten van die rechtshandeling heeft ontbroken.
5.7.
Bij de beoordeling van de vraag of erflaatster wilsbekwaam was op het moment van het maken van het testament, stelt de rechtbank voorop dat de kantonrechter bij beschikking van 11 juli 2007 het vermogen van erflaatster onder bewind heeft gesteld. Onderbewindstelling is uitsluitend mogelijk indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter heeft destijds overwogen dat aannemelijk is geworden dat van een dergelijke situatie bij erflaatster sprake was. De inhoud van het indicatiebesluit van 10 maart 2009, waarin wordt vermeld dat een psychogeriatrische aandoening als grondslag wordt gehanteerd, ondersteunt voorts de stelling van [A] dat erflaatster in die periode - één week nadat het testament is ondertekend - niet geacht kan worden haar eigen, zelfstandig gevormde en bestendige werkelijke wil weer te geven. Omdat deze stelling niet aan de hand van het medische dossier van erflaatster dan wel een verklaring van een neuroloog en/of geriater is onderbouwd, kan echter niet vastgesteld worden of er van een dergelijke aandoening daadwerkelijk sprake was. Evenmin kan thans worden vastgesteld of in verband met een dergelijke aandoening de wil van erflaatster tot het verrichten van die rechtshandeling heeft ontbroken. Mede ook gelet op de door [C] c.s. overgelegde schriftelijke verklaring van mr. [G], waaruit blijkt dat deze notaris erflaatster op twee momenten heeft gezien en dat zij ervan overtuigd is dat erflaatster (wel) in staat was op het litigieuze moment haar wil te bepalen, zal de rechtbank [A] opdragen te bewijzen dat erflaatster bij het ondertekenen van het testament van 2 maart 2009 niet, althans onvoldoende, begreep wat zij deed en het vermogen miste haar wil - zoals neergelegd in dit testament - te bepalen en te verklaren. De zaak zal hiertoe naar de rol worden verwezen.
5.8.
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5.9.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
in reconventie
5.10.
[C] c.s. stelt zich op het standpunt dat de door [A] c.s. ten laste van gedaagden gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn. [A] c.s. heeft ter comparitie verklaard dat de beslagen zullen worden opgeheven als de eis in conventie zal worden afgewezen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vorderingen in conventie volgt, dat niet nu reeds kan worden beoordeeld of de beslagen onterecht zijn gelegd. De beslissing op deze vordering zal daarom worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
draagt [A] op te bewijzen dat dat erflaatster ten tijde van het ondertekenen van het in geschil zijnde testament, niet, althans onvoldoende, begreep wat zij deed en het vermogen miste haar wil - zoals neergelegd in dit testament - te bepalen en te verklaren;
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 januari 2015voor uitlating door [A] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel;
6.3.
bepaalt dat [A], indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
6.4.
bepaalt dat [A], indien hij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april 2015 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
6.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M. Sanna in het gerechtsgebouw te Leeuwarden aan Zaailand 102;
6.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
voorts in conventie en in reconventie
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.588.