In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een verminderingsbeschikking die door de inspecteur was afgegeven, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat de verminderingsbeschikking geen besluit is in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Hierdoor kon er geen beroep tegen worden ingesteld, wat betekende dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.
De zaak begon met een belastingaanslag voor het jaar 2010, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.312 had vastgesteld. Na bezwaar van eiser werd deze aanslag verlaagd tot € 26.940. Eiser ging opnieuw in bezwaar tegen de verminderingsbeschikking, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de verminderingsbeschikking niet onder het gesloten stelsel van rechtsmiddelen valt, waardoor er geen mogelijkheid was om hiertegen in beroep te gaan.
De rechtbank benadrukte dat de verminderingsbeschikking niet als een voor bezwaar vatbare beschikking kan worden beschouwd. Eiser had zich ten onrechte beroepen op de uitspraak van de rechtbank Gelderland, aangezien deze uitspraak niet van toepassing was op de verminderingsbeschikking. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de verminderingsbeschikking correct had uitgevoerd en dat het beroep van eiser ongegrond was.