ECLI:NL:RBNNE:2015:1303

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
18.186994-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 27 augustus 2014 betrokken was bij brandstichting in de gemeente Súdwest-Fryslân. De verdachte heeft samen met een medeverdachte opzettelijk brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een container en laminaat, wat leidde tot gemeen gevaar voor de nabijgelegen flat en de daarin aanwezige goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting voor zijn alcoholverslaving. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 50,00 aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de brandstichting. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de gemeenschap, evenals de noodzaak voor behandeling van de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/186994-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 maart 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Klunder, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Keekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 27 augustus 2014, te [pleegplaats], althans in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een in de (directe) nabijheid van een aan [adres] gelegen flat staande container en/of het in die container aanwezige laminaat, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die container en/of dat
laminaat geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die flat en/of de daarin aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in die flat aanwezige personen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die flat aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde feit;
- oplegging van een werkstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij Reclassering Nederland en een behandelverplichting bij de Forensische polikliniek;
- toewijzing van de vordering van de [benadeelde partij] tot een bedrag van € 25,00 alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag;
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL02EJ-2014094398-5,
d.d. 28 augustus 2014, inhoudende de verklaring van verbalisanten;
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 2014094398-19,
d.d. 16 september 2014, inhoudende de verklaring van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 augustus 2014, te [pleegplaats] in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een in de directe nabijheid van een aan [adres] gelegen flat staande container en het in die container aanwezige laminaat, ten gevolge waarvan die container en dat
laminaat gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor die flat en de daarin aanwezige goederen te duchten was.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportage van Reclassering Nederland d.d.
17 november 2014, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, vlakbij het flatgebouw waar de medeverdachte woonachtig was, samen met de medeverdachte opzettelijk een vuilcontainer van de gemeente en een aantal stukken laminaat in brand gestoken. Doordat de brand zo dicht bij het flatgebouw werd gesticht, is er gevaar voor goederen ontstaan. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt: de kozijnen en gevelbeplating van de flat hebben aanzienlijke schade opgelopen. Brandstichting in een woonwijk levert daarnaast ergernis en gevoelens van onveiligheid op bij omwonenden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, uit baldadigheid en onder invloed van drank, geen oog heeft gehad voor de - mogelijke - gevolgen van zijn handelen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte zich de afgelopen jaren herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan vernielingen en openlijke geweldpleging tegen goederen. De onderhavige zaak lijkt een voortzetting te zijn van een patroon van delictgedrag. Dit baart de rechtbank zorgen. De reclassering heeft in haar rapportage geconcludeerd dat verdachte hoofdzakelijk strafbare feiten pleegt wanneer hij onder invloed is van alcohol. Verdachte heeft bij de reclassering verklaard in zijn vrije tijd zeker tien eenheden alcohol per dag te drinken. Een eerdere behandeling in verslavingskliniek
[kliniek] is volgens de reclassering voortijdig afgebroken door verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is het van belang dat verdachte in een verplicht kader wordt behandeld voor zijn alcoholverslaving om zodoende de kans op recidive te verkleinen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte en de medeverdachte de brandende goederen hebben verplaatst en het vuur hebben geblust om erger te voorkomen. Verder heeft verdachte ter terechtzitting spijt betuigd en aangegeven de ontstane schade te willen vergoeden.
De rechtbank komt, alles afwegend, tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist. Verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden de door de reclassering geadviseerde meld- en behandelverplichting verbinden.

Benadeelde partij

[naam] heeft zich namens [benadeelde partij] voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank heeft bij het voegingsformulier geen stukken aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat [naam] bevoegd is namens de gemeente schade te vorderen. De rechtbank zal de gemeente om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit aan de [benadeelde partij] is toegebracht. Verdachte zal, hoofdelijk met de mededader, worden veroordeeld tot vergoeding van de schade aan de huisvuilcontainer, te weten € 50,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2014.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 100 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich uiterlijk binnen 14 dagen na deze uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1, 8933 AJ Leeuwarden en zich daar blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd van twee jaren onder behandeling stelt van de Forensische polikliniek van of bij Verslavingszorg Noord Nederland, dan wel een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn alcoholverslaving.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de [benadeelde partij] niet ontvankelijk is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een bedrag van € 50,00 (zegge: vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M. Jansen en mr. Y. Huizing, rechters, bijgestaan door mr. J.C. Huizenga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 maart 2015.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Huizing
locatie Leeuwarden,
Huizenga

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/186994-14