ECLI:NL:RBNNE:2015:1271

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
18.730295-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitkeringsfraude met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van uitkeringsfraude. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Helmantel, was aanwezig op de zitting van 26 februari 2015. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Houwink. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens aan de gemeente Veendam, waardoor de hoogte en duur van zijn WWB-uitkering niet correct konden worden vastgesteld. Dit gebeurde in de periode van 1 juli 2009 tot en met 11 maart 2014.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende bijna vijf jaar opzettelijk geen melding heeft gemaakt van zijn inkomsten uit handel via internet en het verzamelen van oud ijzer, en dat hij zijn vermogen niet heeft gemeld in verband met ontvangen auto-onderdelen. Dit leidde tot een benadelingsbedrag van € 84.210,47. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van het sociale stelsel, wat uiteindelijk de mensen die afhankelijk zijn van sociale voorzieningen benadeelt.

De rechtbank heeft de verdachte eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict en heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het recidiverisico. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft bepaald dat bij niet-naleving van de taakstraf vervangende hechtenis van 120 dagen zal worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/730295-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
12 maart 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 februari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Helmantel, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2009 tot en met 11 maart 2014 te
[pleegplaats], in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens
wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet
werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf
of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden
dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens
anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een WWB-uitkering
(naar de norm gehuwden) via de gemeente Veendam, dan wel voor de hoogte of de
duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft hij, verdachte, aan de (sociale dienst van de) gemeente Veendam,
opzettelijk in het geheel niet gemeld dat hij in voornoemde periode
- werkzaamheden heeft verricht (handel op/via internet en/of verzamelen van
oud ijzer) en/of
- ( mede uit die werkzaamheden) inkomsten heeft ontvangen en/of
- zijn vermogen was gewijzigd in verband met giften (auto onderdelen),
zulks terwijl dit (telkens) wel het geval was.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 februari 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 22 april 2014, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier met nr. ZAA6250\NOG d.d. 11 juni 2014 van het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Noord & Oost Groningen, inhoudende de verklaring van [naam].
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 11 maart 2014 te [pleegplaats], in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet
werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking, te weten een WWB-uitkering (naar de norm gehuwden) via de gemeente Veendam, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking,
immers heeft hij, verdachte, aan de (sociale dienst van de) gemeente Veendam, telkens opzettelijk in het geheel niet gemeld dat hij in voornoemde periode
- werkzaamheden heeft verricht (handel op/via internet en verzamelen van oud ijzer) en
- uit die werkzaamheden inkomsten heeft ontvangen en dat
- zijn vermogen was gewijzigd in verband met giften (auto onderdelen),
zulks terwijl dit telkens wel het geval was.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
In strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het ten laste gelegde te veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een maximale werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte nog dieper in de problemen zal geraken indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Bovendien heeft verdachte twee thuiswonende kinderen, die hun vader hard nodig hebben. Een forse voorwaardelijke gevangenisstraf zal verdachte ervan weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaar schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk geen melding te maken van de inkomsten die hij ontving uit de handel in goederen via internet en het verzamelen van oud ijzer. Daarnaast heeft hij nagelaten om aan de gemeente Veendam door te geven dat zijn vermogen was gewijzigd in verband met gratis ontvangen auto-onderdelen. Hierdoor is het voor de uitkeringsinstantie onmogelijk geweest, met inachtneming van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, het recht van verdachte op een uitkering, dan wel de juiste hoogte of duur hiervan te bepalen.
Eén en ander heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 84.210,47.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte is - in 2010 - eerder onherroepelijk veroordeeld tot een werkstraf van 220 uur wegens uitkeringsfraude. Ook toen was er sprake van handel via internet. Verdachte is na het afsluiten van het vorige onderzoek bewust verder gegaan met deze handel en derhalve met het plegen van fraude. Ook het verrichten van een forse werkstraf heeft verdachte er niet van weerhouden om door te gaan met zijn delictgedrag.
Gelet op de duur van de gepleegde fraude, de hoogte van het benadelingsbedrag en het strafblad van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaar-delijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport d.d. 18 februari 2015 en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte al jaren kampt met forse financiële problemen. Hij is sinds 2002 werkloos, wat ook heeft meegespeeld bij het delictgedrag. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in, gelet op het motief van verdachte om tot het delictgedrag te komen, het doorgaan met dit gedrag na een eerdere veroordeling en de huidige financiële situatie. De reclassering ziet geen meerwaarde in een reclasseringstoezicht.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en met name zijn echtgenote, tevens medeverdachte, thans een andere houding hebben ten aanzien van de financiële problemen. Medeverdachte regelt, nadat hulpverlening op dit gebied misliep, nu zelf de financiën en dit gaat goed. Bij het opleggen van een straf zoals is gevorderd door de officier van justitie, zullen de financiële problemen weer toenemen. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte twee thuiswonende kinderen heeft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse werkstraf van na te noemen duur moeten worden opgelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. A.F. Gerding en
mr. A. Heidekamp, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 maart 2015.