ECLI:NL:RBNNE:2015:1269

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
19 maart 2015
Zaaknummer
18.730296-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens uitkeringsfraude met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van uitkeringsfraude. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Helmantel, was aanwezig op de zitting van 26 februari 2015. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J. Houwink. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens aan de gemeente Veendam, wat leidde tot een benadelingsbedrag van € 84.210,47. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van bijna vijf jaar opzettelijk geen melding had gemaakt van de inkomsten van haar echtgenoot, die betrokken was bij de handel in goederen via internet en het verzamelen van oud ijzer. Dit gedrag werd als ernstig beschouwd, aangezien het misbruik van sociale voorzieningen het sociale stelsel ondermijnt.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk nalaten van het verstrekken van gegevens, wat in strijd was met de Wet werk en bijstand. De rechtbank heeft de eerdere veroordeling van de verdachte in 2010 voor een soortgelijk feit meegewogen. Ondanks de ernst van de feiten, hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar financiële problemen en de zorg voor haar twee thuiswonende kinderen. De rechtbank besloot uiteindelijk tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens werd vervangende hechtenis opgelegd voor het geval de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/730296-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
12 maart 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboorteplaats],
wonende [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 februari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Helmantel, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 juli 2009 tot en met 11 maart 2014 te
[pleegplaats], in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens
wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet
werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf
of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden
dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens
anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een WWB-uitkering
(naar de norm gehuwden) via de gemeente Veendam, dan wel voor de hoogte of de
duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft zij, verdachte, aan de (sociale dienst van de) gemeente Veendam,
opzettelijk in het geheel niet gemeld dat haar [partner/echtgenoot]
in voornoemde periode
- werkzaamheden heeft verricht (handel op/via internet en/of verzamelen van
oud ijzer) en/of
- ( mede uit die werkzaamheden) inkomsten heeft ontvangen en/of
- zijn vermogen was gewijzigd in verband met giften (auto onderdelen),
zulks terwijl dit (telkens) wel het geval was.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 februari 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 22 april 2014, opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier met nr. ZAA6250\NOG d.d. 11 juni 2014 van het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Noord & Oost Groningen, inhoudende de verklaring van [naam].
Bewezenverklaring
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 11 maart 2014 te [pleegplaats], in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet
werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking, te weten een WWB-uitkering
(naar de norm gehuwden) via de gemeente Veendam, dan wel voor de hoogte of de
duur van die verstrekking,
immers heeft zij, verdachte, aan de (sociale dienst van de) gemeente Veendam, telkens opzettelijk in het geheel niet gemeld dat haar [partner/echtgenoot] in voornoemde periode
- werkzaamheden heeft verricht (handel op/via internet en/of verzamelen van oud ijzer) en
- uit die werkzaamheden inkomsten heeft ontvangen en dat
- zijn vermogen was gewijzigd in verband met giften (auto onderdelen),
zulks terwijl dit telkens wel het geval was.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
In strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het ten laste gelegde te veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte nog dieper in de problemen zal geraken indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Bovendien heeft verdachte twee thuiswonende kinderen, die hun moeder hard nodig hebben. Een forse voorwaardelijke gevangenisstraf zal verdachte ervan weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over haar opgemaakte rapportage, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaar schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk geen melding te maken van de inkomsten die haar echtgenoot, tevens medeverdachte ontving uit de handel in goederen via internet en het verzamelen van oud ijzer. Daarnaast heeft zij nagelaten om aan de gemeente Veendam door te geven dat het vermogen van haar echtgenoot was gewijzigd in verband met gratis ontvangen auto-onderdelen. Hierdoor is het voor de uitkeringsinstantie onmogelijk geweest, met inachtneming van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, het recht van verdachte op een uitkering, dan wel de juiste hoogte of duur hiervan te bepalen.
Eén en ander heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 84.210,47.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte is - in 2010 - eerder onherroepelijk veroordeeld tot een werkstraf van 220 uur wegens uitkeringsfraude. Verdachte is na het afsluiten van het vorige onderzoek bewust verder gegaan met het plegen van fraude. Ook het verrichten van een forse werkstraf heeft verdachte er niet van weerhouden om door te gaan met haar delictgedrag.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat de rol die verdachte heeft gespeeld bij de handel in internet en het verzamelen van oud ijzer groter is geweest dan uit de tenlastelegging naar voren komt.
Gelet op de duur van de gepleegde fraude, de hoogte van het benadelingsbedrag en het strafblad van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaar-delijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport d.d. 18 februari 2015 en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte sinds langere tijd financiële problemen heeft. Zij is ongeschoold en werkloos. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in, omdat verdachte haar eigen normen hanteert als ze in de knel zit, ook als ze zich daarmee wetsoverschrijdingen op de hals haalt. De reclassering ziet geen meerwaarde in een reclasseringstoezicht.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte thans een andere houding heeft ten aanzien van de financiële problemen. Zij regelt, nadat hulpverlening op dit gebied misliep, nu zelf de financiën en dit gaat goed. Bij het opleggen van een straf zoals is gevorderd door de officier van justitie, zullen de financiële problemen weer toenemen. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte twee thuiswonende kinderen heeft.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse werkstraf van na te noemen duur moeten worden opgelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. A.F. Gerding en
mr. A. Heidekamp, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 maart 2015.