ECLI:NL:RBNNE:2015:1214

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
18.830334-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ramkraak op juwelier met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 26 februari 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van een ramkraak op een juwelier op 2 november 2014. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de juwelier was verkregen door middel van braak. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder DNA-sporen die op de plaats delict waren aangetroffen en die aan de verdachte konden worden gekoppeld. De verdachte had geen aannemelijke verklaring voor het aantreffen van zijn bloed op de plaats delict.

De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en alcoholmisbruik. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en een klinische opname voor maximaal 6 maanden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de juwelier, voor een bedrag van € 1.312,40, terwijl een deel van de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, dat in het openbaar was gepleegd en waarbij geweld was gebruikt. De verdachte had een aanzienlijk strafblad en er was een hoog recidiverisico. De rechtbank vond het noodzakelijk om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als doel de kans op recidive te verminderen en de verdachte te helpen bij zijn rehabilitatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830334-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de [verblijfplaats], [adres], [plaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 februari 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. J.F. Severs.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 november 2014 te[pleegplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een aldaar aan de [straat] gevestigde juwelier (genaamd [bedrijfsnaam]) heeft weggenomen een groot aantal sierraden (ondermeer gouden ringen en/of armbanden en/of collier(s)) en/of een borstbeeld en/of ringen/armband-houders in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven en voor zover van belang.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 november 2014, opgenomen op pagina 24 e.v. (met lijst weggenomen goederen, opgenomen op pagina 28 e.v.) van dossier nummer PL0100-2014136541, d.d. 15 december 2014, van de politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring annex aangifte van [slachtoffer]:
Ik ben eigenaar van de juwelierszaak [bedrijfsnaam], gevestigd in perceel [straat] te [pleegplaats]. Ik doe aangifte van inbraak in mijn zaak, gepleegd op 2 november 2014. Ik zag dat men het hekwerk voor het middelste raam had weggebroken. Tevens zag ik dat men het hele raam, een kogelwerend raam had vernield. Tevens zit er een gat midden in het raam. Het bleek mij dat men sierraden alsmede veel ringen had meegenomen. Ik zal u een lijst doen toekomen van al de goederen die zijn weggenomen.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 2 november 2014, opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten:
Op zondag 2 november 2014, omstreeks 07.36 uur, werden wij door de meldkamer gestuurd naar juwelier [bedrijfsnaam] in de [straat] te [pleegplaats], waar het inbraak alarm afging. Ter plaatse konden getuigen ons melden dat er net drie personen bezig waren geweest met het inslaan van een van de ruiten van de juwelier. Eén van de verdachten zou een gekleurd gewaad aan hebben gehad. Vervolgens waren de verdachten in de steeg naast de juwelier gerend. De gearriveerde diensthond pikte vrijwel direct een spoor op en deze liep naar een portiekwoning in de steeg. Bij nader onderzoek zagen wij bij de trapopgang enkele druppels bloed. Bij het plaats delict waren ook al bloed sporen aangetroffen. Uiteindelijk bij [straat] een instap gedaan. Bij binnenkomst zagen wij dat er op de grond in deze kamer bloed lag. Ook zagen andere collega’s dat de deur, welke naar het balkon leidt openstond. Op het dak troffen wij “verse” voetafdruksporen aan die uitkwamen bij het raam welke toegang gaf tot de badkamer van de woning aan de [straat]. Wij verbalisanten troffen daar twee vrouwelijke bewoners die net twee personen door dit raam naar binnen hadden zien komen. De vrouwen gaven ons aan dat dit alles zich enkele minuten geleden had afgespeeld. De vrouwen spraken over een man die een soort gewaad droeg. Op de bovenverdieping waar zich ook de badkamer bevond trok ik, [verbalisant], aan een deur welke op slot leek te zitten. Ik voelde echter dat er een onnatuurlijke tegen druk werd gegeven. Ik, [verbalisant], gaf hierop een hardere ruk aan deze deur waarbij deze open schoot. Hierop stond ik oog in oog met een man in een gekleurd gewaad, zijnde [verdachte].
Een proces-verbaal van sporenonderzoek nummer PL0100-2014136541-18, d.d. 4 november 2014, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 2 november 2014 werd door mij, verbalisant, onderzoek verricht naar sporen, in verband met de inbraak in de juwelierswinkel aan de [straat] te [pleegplaats]. Ik zag op het glas van de vernielde ruit een bloedspoor wat door mij werd veiliggesteld door middel van bemonstering en voorzien van SIN AAGP2821NL. Ik zag op het borstbeeld (in de vitrine van de etalage van de juwelier) een bloedspoor wat door mij werd veiliggesteld door middel van bemonstering en voorzien van SIN AAGP2822NL.
Een proces-verbaal van identificatie naar aanleiding van DNA-sporen, nummer PL0100-2014136541-18, d.d. 3 december 2014, inhoudende de relatering van verbalisant:
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat de sporen SIN AAGP2821NL en SIN AAGP2822NL zijn geïdentificeerd op het in de landelijke DNA-databank opgenomen DNA-profiel van verdachte.
Een brief van het Nederlands Forensisch Instituut aan de officier van justitie d.d. 28 januari 2015, onder meer inhoudende:
De matches van de DNA-profielen van de bloedsporen AAGP2584NL en AAGF5756NV met een DNA-profiel van [verdachte] RAAR6506NL betekenen bovendien dat het DNA in een sporenmateriaal met de identiteitszegels AAGP2821NL en AAGP2822NL afkomstig kan zijn van [verdachte]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van deze bloedsporen, ofwel de kans dat het DNA-proefiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met deze DNA-profielen, is kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank leidt uit bovengenoemde bewijsmiddelen af dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt. Verdachte heeft geen enkele aannemelijke verklaring afgelegd ten aanzien van het feit dat zijn bloed is aangetroffen op het borstbeeld in de etalage van de juwelier en op de ruit. Het enkele feit dat verdachte zelf betwijfelt dat hij een aandeel in de inbraak heeft gehad omdat hij zich ten gevolge van drankgebruik, niet herinnert, doet daar niets aan af.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 november 2014 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aldaar aan de [straat] gevestigde juwelier (genaamd [bedrijfsnaam]) heeft weggenomen een groot aantal sierraden (onder meer gouden ringen en armbanden en colliers) en een borstbeeld en ringen/armband-houders, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrische rapport d.d. 28 januari 2015, opgemaakt door drs. D.T. v.d. Werf, psychiater, en het psychologische rapport, d.d. 28 januari 2015, opgemaakt door drs. H.K. Meijer, gz psycholoog.
Het psychiatrische rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van juveniele gedragsstoornissen die ondertussen in zijn volwassenheid geëvolueerd zijn tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis (met een aantal psychopatische kenmerken). Daarnaast speelt er misbruik van alcohol en een afhankelijkheid van cannabis en nicotine. Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis is ook zijn gewetensvorming onderontwikkeld gebleven en speelt daarnaast een bovenmatige impulsiviteit, roekeloosheid en zelfoverschatting, waardoor hij bovengemiddeld snel tot grensoverschrijdend roekeloos gedrag komt.
Het is aannemelijk dat de combinatie van de veronderstelde (want nergens geobjectiveerde) alcoholintoxicatie en de gestelde persoonlijkheidsstoornis met de hyperthyreoїde tot aanzienlijke inperkingen hebben geleid. Op grond van het vorenstaande dient verdachte voor het hem ten laste gelegde, indien bewezen, als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Het psychologische rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in als conclusie:
Bij verdachte is sprake van een stoornis in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en situationeel bepaald alcoholmisbruik. Op grond van het vorenstaande dient verdachte voor het hem ten laste gelegde, indien bewezen, als licht verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusies en maakt die tot de hare. Voor wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid volgt de rechtbank het oordeel van de psycholoog. Het vermeende alcoholgebruik door verdachte - zo daar al sprake van is geweest nu dat nergens uit kan blijken dan uit het verhaal van verdachte zelf - wat volgens de psychiater mede de mate van toerekeningsvatbaarheid heeft bepaald, dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van verdachte te komen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht, alsmede een klinische opname voor de maximale duur van zes maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat indien aansluiting wordt gezocht bij de oriëntatiepunten van het LOVS, het feit moet worden aangemerkt als een bedrijfsinbraak en niet als een ramkraak. De raadsman heeft er voor gepleit een eventueel op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht. Als verdere op te nemen bijzondere voorwaarde heeft de raadsman primair gepleit voor een ambulante behandelverplichting. Mocht de rechtbank toch overgaan tot een klinische behandelverplichting dan dient een voorwaardelijk strafdeel te worden beperkt tot 2 maanden, zodat verdachte na aftrek van voorarrest, over drie maanden kan worden opgenomen bij de [kliniek], waar dan volgens de reclassering plaats voor hem is.
Motivering van de straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages waaronder het rapport van de reclassering d.d. 5 februari 2015, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een zeer brutale inbraak in een juwelierszaak, waarbij in het zicht van voorbijgangers en omwonenden met grof geweld een raam is vernield en voor een groot bedrag aan sieraden is weggenomen. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van aangever en aangever forse schade toegebracht. Bovendien vond het feit op de openbare weg plaats, waardoor ook de openbare orde is geschonden. Door het plaatshebben van dergelijke feiten op voor het publiek zichtbaar terrein nemen de gevoelens van onveiligheid toe bij omwonenden en anderen die hiervan kennis nemen. Verdachte heeft uit puur eigen gewin gehandeld.
De rechtbank is gelet op de openbaarheid waarin het feit heeft plaatsgevonden in combinatie met de mate van het daarbij toegepaste geweld tegen goederen, van oordeel dat oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 15 januari 2015 meermalen voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij, zeker gezien zijn nog jonge leven op een wel zeer omvangrijk strafblad kan bogen
Daarnaast neemt de rechtbank bij het opleggen van de straf in aanmerking de conclusie van voormelde psychologische onderzoekrapportage, dat het bewezen verklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Blijkens voornoemde psychiatrische en psychologische onderzoekrapportages en het rapport van de Reclassering Nederland d.d. 5 februari 2015 is verdachte sinds zijn veertiende verwikkeld in de criminaliteit en is er sprake van een hoog recidiverisico. Om de kans op recidive terug te dringen en de dreigende verdere scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte af te wenden is gedwongen hulpverlening noodzakelijk. Het advies in voornoemde rapportages luidt om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en klinische behandelverplichting bij de [kliniek] of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ. De psycholoog adviseert verder om verdachte vanuit de klinische behandeling aansluitend een ambulant behandeltraject te laten doorlopen bij bijvoorbeeld de AFPN.
De rechtbank zal gelet hierop een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en zal daaraan de door de rapporteurs en de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Inbeslaggenomen goederen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de volgende inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd worden verklaard:
- een geel, zwarte moker, merk/type Sencys;
- een gele slijpmachine (accu flex), merk/type De Walt De9180;
- een bebloede, gele handschoen.
De rechtbank acht deze voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring nu het voorwerpen betreft met behulp van welke het feit is begaan en niet kan worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De hoogte van de vordering bedraagt € 11.451,40.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.000,00 en niet-ontvankelijkverklaring van het overige deel.
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van tussen de € 1.000,00 en € 2.000,00, nu voor toewijzing van een groter bedrag de vordering, vanwege het ontbreken van bonnetjes, onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voor wat betreft de posten "glas, slot, sleutel en diverse armaturen", ten bedrage van € 1.312,40, voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, ten aanzien van deze posten niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman weersproken, zodat deze voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank is ten aanzien van het overige deel van de vordering (betreffende de post "inkoopwaarde sieraden") van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom in dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal bepalen dat indien voornoemd toe te wijzen bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 24c, 33, 33a, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich, aansluitend op zijn detentie, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, zal laten opnemen bij de [kliniek] of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, voor de maximale duur van 6 maanden, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
2. dat de veroordeelde, aansluitend op de klinische opname, zal meewerken aan een voortgezette ambulante behandeling bij de AFPN of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
- een geel, zwarte moker, merk/type Sencys;
- een gele slijpmachine (accu flex), merk/type De Walt De9180;
- een bebloede, gele handschoen.
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.312,40 (zegge: dertienhonderd en twaalf euro en veertig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het[slachtoffer]
, te betalen een bedrag van € 1.312,40 (zegge: dertienhonderd en twaalf euro en veertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. L.H.A.M. Voncken en mr. F.J. Agema, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 februari 2015.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830334-14