ECLI:NL:RBNNE:2015:1095

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
18.730394-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het handelen in harddrugs onder de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verkopen, afleveren en aanwezig hebben van harddrugs, waaronder amfetamine en XTC-pillen, in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 28 oktober 2014. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.R. Rauwerda, verscheen op de terechtzitting van 15 januari 2015. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Keekstra. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor het derde feit, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Voor de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op de verkoop en het aanwezig hebben van amfetamine, oordeelde de rechtbank dat deze bewezen waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had zich gedurende drie maanden beziggehouden met de handel in harddrugs, wat aanzienlijke maatschappelijke onrust en gezondheidsrisico's met zich meebracht. De rechtbank heeft echter ook de jonge leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling sinds oktober 2014 in overweging genomen. Dit leidde tot een afwijking van de gebruikelijke strafmaat, en de rechtbank besloot om de verdachte een taakstraf van 200 uren op te leggen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 136 dagen, waarvan 120 dagen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, mits de verdachte zich aan de voorwaarden houdt.

De uitspraak bevatte ook bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank heeft de verdachte verder verplicht om geen drugs te gebruiken en mee te werken aan urinecontroles. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730394-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 januari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Keekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de
periode van 1 augustus 2014 tot en met 28 oktober 2014, op diverse data en/of
tijdstippen, in de gemeente Dantumadiel, althans in Nederland (meermalen)
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens)
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA
(zogeheten XTC-pillen),
zijnde amfetamine en/of MDA en/of MDMA en/of MDEA, (telkens) (een) middel(en)
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 te [pleegplaats], althans in de gemeente
Dantumadiel,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6.7 gram,(bruto) in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 28 oktober 2014 te [pleegplaats], althans in de gemeente
Dantumadiel,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde een
middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij deze
wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 3. ten laste gelegde;
- veroordeling voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van 136 dagen gevangenisstraf, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- oplegging van een werkstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van de meldplicht, een gedragsinterventie, een behandelverplichting en een drugsverbod.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat voor het onder 3. ten laste gelegde geen wettig bewijs aanwezig is en dat verdachte van dat feit moet worden vrijgesproken.
De rechtbank past met betrekking tot de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 januari 2015;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014127215-39, d.d. 5 november 2014, opgenomen op pagina 42 e.v. van het dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1];
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014127215-38, d.d. 5 november 2014, opgenomen op pagina 46 e.v. van het dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2];
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-2014127215-27, d.d. 1 november 2014, opgenomen op pagina 58 e.v. van het dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 3];
4. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. PL0100-201427215-43, d.d. 10 november 2014, opgenomen op pagina 109 e.v. van het dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 28 oktober 2014, op diverse data en tijdstippen, in Nederland, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA
(zogeheten XTC-pillen), zijnde amfetamine en MDA en MDMA en MDEA, middelen
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 28 oktober 2014 te [pleegplaats], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.2 gram (netto) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1.
ten aaanzien van het bewezenverklaarde verkopen en afleveren:
De voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2,
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
ten aanzien van het bewezenverklaarde verstrekken:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich een drietal maanden bezig gehouden met het handelen in harddrugs. Het gebruik van harddrugs, en daarmee ook de handel in harddrugs, zorgt voor veel onrust in de maatschappij en is zeer nadelig voor de gezondheid van de gebruikers.
Oplegging van een gevangenisstraf is dan ook gerechtvaardigd. Gelet op het landelijk oriëntatiepunt kan in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden als uitgangspunt worden genomen.
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport blijkt dat hij op jonge leeftijd cannabis ging gebruiken en rond zijn 16e jaar harddrugs in de vorm van XTC en amfetamine. Het gebruik van laatstgenoemde drugs nam dusdanig toe dat verdachte in verband daarmee uit de ouderlijke woning is gezet. Tot opluchting van verdachte mocht hij na een poosje weer thuis komen wonen onder de voorwaarde dat hij geen drugs meer zou gebruiken. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte contact met Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) en is hij gemotiveerd voor begeleiding en behandeling.
De jonge leeftijd van verdachte en de positieve ontwikkeling die hij sinds oktober 2014 heeft doorgemaakt zijn voor de rechtbank redenen om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt van 6 maanden gevangenisstraf en aan te sluiten bij de eis van de officier van justitie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 56, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 200 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van 136 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 120 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich moet blijven melden bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland te Leeuwarden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. de veroordeelde moet deelnemen aan de gedragsinterventie GI-GGZ Korte Leefstijltraining;
3. dat veroordeelde meewerkt aan diagnostiek door de Forensische Polikliniek van VNN en dat hij zich, indien geïndiceerd, laat behandelen bij (Forensische) verslavingszorg of soortgelijke ambulante zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
4. dat veroordeelde geen drugs zal gebruiken zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dat hij zal meewerken aan urinecontroles.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het
bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. L.G. Wijma en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2015.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Wijma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Vlietstra
locatie Leeuwarden,
Komrij

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730394-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 15 januari 2015
Tegenwoordig:
mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. N.A. Vlietstra, rechters, en
T.L. Komrij, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. L. Keekstra.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de jongste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de jongste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
…………….
De jongste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 29 januari 2015 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.