ECLI:NL:RBNNE:2015:1093

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
18.730406-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes tijdens worsteling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 14 november 2014 in de gemeente Smallingerland het slachtoffer tijdens een worsteling met een mes in de richting van het hoofd gestoken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, aangezien de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank niet aannemelijk achtte dat er sprake was van een noodweersituatie. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Delhaye, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Keekstra. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die door de rechtbank als redelijk en billijk werd beschouwd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, maar vond de opgelegde straf passend gezien de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730406-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op 23 maart 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Delhaye, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Keekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de keel en/of de nek en/of het hoofd heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 november 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (onder andere meerdere snijwonden in het gezicht en/of op het hoofd en/op in de nek en/of blijvend litteken tot gevolg hebbend), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de keel en/of nek en/of het hoofd te steken en/of te snijden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 november 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de keel en/of de nek en/of het hoofd en/of een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 november 2014 te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Smallingerland,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de keel en/of de nek en/of het hoofd en/of een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandelverplichting en een drugs- en alcoholverbod eventueel te vervangen door de verplichting zich te houden aan afspraken met de reclassering over het gebruik van alcohol en drugs;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van
€ 3280,42 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot voornoemd bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 januari 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 14 november 2014 te [pleegplaats] [slachtoffer] tegengekomen. Er ontstond een worsteling. Tijdens deze vechtpartij met hem knapte er iets in mij. Ik heb een mes uit mijn zak gehaald, heb het mes opengeklapt en vervolgens heb ik met het mes in mijn hand om mij heen geslagen. Ik voelde dat [slachtoffer] slapper werd en dacht wel dat het te maken had met zijn verwondingen. Ik heb meerdere keren een stekende of snijdende beweging met het mes in de richting van zijn hoofd gemaakt.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014149488, gesloten op 12 december 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2014149488-9, d.d. 14 november 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als hun bevindingen (p. 18 e.v.):
Op donderdag 14 november 2014, omstreeks 00:45 uur, ontvingen wij, verbalisanten,
het mobilofonische verzoek te gaan naar de [straat] alwaar een persoon zou
zitten, welke slachtoffer was geworden van een steekpartij. De persoon zou met een
mes in het gezicht zijn gestoken. Toen wij ter plaatse kwamen bij het opgegeven adres, de [straat] te [pleegplaats] in de gemeente [woonplaats], zagen wij een manspersoon zitten, waarvan het gezicht besmeurd was met bloed en waar zichtbaar in het gezicht meerdere snijwonden waren aangebracht. De persoon, [slachtoffer], verklaarde dat hij en [verdachte] elkaar tegen gekomen waren op het fietspad gelegen tussen de [straat] en de [straat] te [pleegplaats] en daarbij was het tot een handgemeen gekomen. Ik, [verbalisant], hoorde [slachtoffer] mij vertellen dat [verdachte] hem meerdere keren in het gezicht had gestoken met een mes. Ik, verbalisant, zag vervolgens dat [slachtoffer] meerdere snijwonden in zijn gezicht, hals en nek had, waarvan een aantal erg diep was. Ik, [verbalisant], zag dat de wonden flink bloedden en zag ook dat zijn kleren erg met bloed waren besmeurd.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0100-2014149488-31, d.d. 16 november 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] (p. 89 e.v.):
V: We gaan het hebben over wat er 14 november 2014 ‘s morgens vroeg is gebeurd. Je kwam [verdachte] tegen. Hoe ging dat?
A: Toen we bijna bij elkaar waren, toen viel hij me direct aan. We vielen, hij op mij en ik daarna weer op hem en hij daarna weer op mij en toen begon hij te snijden met het mes.
Hij zei: “Nu heb ik je, nu heb ik je”. Hij had het mes in de linkerhand vast. Ik pakte toen hij me begon te snijden in het gezicht zijn hand vast waarin hij het mes had. Ik denk dat hij me een keer of vier/vijf sneed. Maar ik denk dat hij wel vaker gesneden heeft, want ik heb ook overal kleine wondjes. Ik zei: “Moet zien wat je doet”. Ik voelde wat plakken in mijn nek en ik voelde wat stromen langs mijn gezicht, dat moet dan
bloed zijn geweest. Ik voelde dat het mes in mijn hoofd ging.
3. een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014149488, d.d. 29 januari 2015, opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn bevindingen:
Op donderdag 29 januari 2015 heb ik telefonisch contact met [slachtoffer] opgenomen vanwege zijn verwondingen. [slachtoffer] verklaarde het volgende. Ten gevolge van de mishandeling, gepleegd door [verdachte] heb ik meerdere snijwonden in mijn gezicht opgelopen. Ik houd van de meeste verwondingen littekens over in mijn gezicht en nek. Overdwars op mijn linkerwang, ongeveer zes centimeter onder mijn linkeroog, heb ik een litteken van ongeveer vier centimeter. Op de rechterwang heb ik meerdere littekens onder elkaar met een lengte van ongeveer één centimeter. Tevens heb ik daar een litteken overdwars met een lengte van vier centimeter. Deze wond was gehecht met zeven hechtingen. Op de kin, onder mijn kin en in mijn nek heb ik kleine littekens. Al deze littekens zijn een gevolg van de verwondingen die ik heb opgelopen door het steken en snijden met een mes door [verdachte].
Opzet
Ten aanzien van de vraag of sprake is van opzet op de dood van het slachtoffer overweegt de rechtbank het volgende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, NJ 2003, 552).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in een worsteling een mes heeft gebruikt en daarmee om zich heen heeft geslagen en dat hij stekende en snijdende bewegingen heeft gemaakt met het mes in de richting van het hoofd van het slachtoffer heeft gemaakt, waarbij hij het slachtoffer in zijn hoofd, waaronder het gezicht en zijn nek en hals heeft verwond. Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsslagader zich in de hals bevindt. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk handelen de aanmerkelijke kans in het leven roept dat het slachtoffer hierdoor komt te overlijden en dat dit naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel bij het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Contra-indicaties voor het tegendeel heeft de rechtbank niet aangetroffen.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 14 november 2014 te [pleegplaats], in de gemeente [woonplaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes, in de keel en de nek en het hoofd heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: poging tot doodslag
De rechtbank acht het feit strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De verdachte heeft naar voren gebracht dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. De rechtbank zal dit opvatten als een beroep op noodweer(exces).
Verdachte heeft –zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang– aangevoerd dat het slachtoffer dreigend op hem af kwam lopen met een mes, dat hij het mes uit de hand van het slachtoffer heeft geslagen en dat vervolgens een worsteling is ontstaan. Tijdens de worsteling heeft het slachtoffer zijn mes dat op de grond was gevallen weer gepakt en heeft het slachtoffer op verdachte in gestoken. Verdachte was ervan overtuigd dat het slachtoffer hem dood wilde steken. In de worsteling heeft verdachte zijn mes uit zijn jaszak gepakt en met twee handen uitgeklapt. Verdachte heeft met zijn mes om zich heen geslagen en heeft stekende of snijdende bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Verdachte deed dit, omdat hij het gevoel had dat het anders wel eens te laat voor hem zou zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gang van zaken zoals door verdachte geschetst, meer in het bijzonder dat het slachtoffer een mes bij zich had en dat hij werd aangevallen met een mes, niet aannemelijk. Tegenover verdachtes verklaring staat de verklaring van aangever dat hij geen mes bij zich had en dat hij door verdachte werd aangevallen. Dit vindt ondersteuning in de volgende omstandigheden. Op de plaats van het delict is, afgezien van het mes waarvan verdachte zegt dat het zijn mes is, een tweede mes aangetroffen. Op het handvat van dit mes is DNA-materiaal aangetroffen dat niet overeenkomt met het DNA-profiel van het slachtoffer maar wel met het DNA-profiel van verdachte. Verdachte heeft – anders dan het slachtoffer – geen steekwonden opgelopen, behoudens een verwonding op een vinger van de hand waarmee hij zijn mes vasthield, hetgeen wel te verwachten zou zijn indien verdachte door het slachtoffer met een mes zou zijn aangevallen. In dit licht bezien roept verdachtes verklaring dat hij tijdens de worsteling gelegenheid had om zijn mes uit zijn jaszak te pakken en dat mes vervolgens met twee handen uit te klappen ook bevreemding. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat [getuige] op 14 november 2014 heeft verklaard dat verdachte de laatste dagen steeds een mes bij zich droeg en dat hij meerdere messen bij zich had. Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat sprake was van een noodweersituatie.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande het beroep op noodweer(exces) reeds daarom niet kan slagen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ook overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in het holst van de nacht het slachtoffer aangevallen. Er is een worsteling ontstaan en daarbij heeft verdachte het slachtoffer met een mes in zijn gezicht en in zijn hals gestoken en gesneden. Hierdoor zijn diverse verwondingen toegebracht, waaraan het slachtoffer ontsierende littekens heeft overgehouden. Door aldus te handelen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat geen sprake is van voor de strafoplegging relevante recidive. Verdachte is de afgelopen jaren niet voor vergelijkbare delicten veroordeeld. In het reclasseringsrapport staat beschreven dat verdachte in de periode voorafgaand aan het strafbare feit problemen had met het slachtoffer en dat verdachte heel angstig en gespannen was. Het wordt invoelbaar geacht dat verdachte angst had voor het slachtoffer en zijn vrienden. Verder worden problemen geconstateerd op het gebied van drank, emotioneel welzijn en op het terrein van financiën en omgang met vrienden. Door het delict en de detentie is huisvesting en mogelijk ook het behouden van werk een probleem geworden. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting om zich ambulant te laten behandelen voor alcohol- en psychische problematiek en een alcoholverbod.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met hetgeen in de aanloop naar het feit is voorgevallen tussen verdachte en het slachtoffer. Alhoewel dit geenszins als een rechtvaardiging voor het handelen van verdachte kan worden aangemerkt, is wel voorstelbaar dat verdachte onder een hoge psychische druk stond. Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend. Welswaar is de officier uitgegaan van bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde en komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, maar de rechtbank acht gelet op alle omstandigheden zoals hiervoor genoemd de gevorderde straf desalniettemin passend. De rechtbank zal een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk opleggen. Daaraan zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting verbinden. De rechtbank zal hieraan niet de voorwaarde van een alcoholverbod verbinden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, bestaande uit huishoudelijke kosten, reiskosten, medische kosten en kosten in verband met de verloren gegane jas, voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Daaraan doet in dit geval niet af dat de kosten niet met nota’s zijn onderbouwd. De rechtbank acht de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gestelde immateriële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en billijk. De vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, wordt derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar geacht.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor rechtsbijstand zal de rechtbank het liquidatietarief toepassen. Op basis hiervan komt een bedrag van € 768,00 (€ 384,00 per proceshandeling) voor vergoeding in aanmerking.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden en dat hij zich hierna blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen voor zijn alcoholproblematiek bij de (Forensische) Verslavingszorg Noord Nederland en voor zijn psychische problematiek bij de Polikliniek Forensische Psychiatrie of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3205,90 (zegge: drieduizend tweehonderdvijf euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2014.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt tot een bedrag van € 768,00 en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen een bedrag van € 3205,90 (zegge: drieduizend tweehonderdvijf euro en negentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 42 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 705,90 aan materiële schade en
€ 2500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en
mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 februari 2015.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Sikkema
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
De Wit
Dijkstra
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730406-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 30 januari 2015
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. W.S. Sikkema en mr. M.B. de Wit, rechters, en
mr. C.L. van der Woude, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. L. Keekstra.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B. Delhaye, advocaat te Heerenveen.
Ter terechtzitting is tevens verschenen namens de benadeelde partij mr. M. van Mourik, advocaat te Heerenveen.
……
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 13 februari 2015 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter.
De griffier is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.