ECLI:NL:RBNNE:2015:1091

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
18.830041-12 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk voordeel uit huur van panden bestemd voor hennepteelt

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een verdachte die betrokken was bij hennepteelt. De officier van justitie had op 6 mei 2014 een ontnemingsvordering ingediend, waarin werd verzocht om het bedrag vast te stellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de verdachte had genoten. Dit voordeel was gebaseerd op de huurinkomsten van panden die gebruikt werden voor hennepteelt. Tijdens de zittingen op 20 en 27 januari 2015 werd het te ontnemen bedrag door de officier van justitie verlaagd van € 5.250,00 naar € 2.600,00.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de huur van twee panden, met een totaalbedrag van € 600,00. Dit bedrag is berekend op basis van de huurinkomsten van € 100,00 per maand voor de betrokken panden gedurende de bewezen verklaarde maanden. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en de verdachte verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters O.J. Bosker, H.H.A. Fransen en J.G. de Bock, en is openbaar uitgesproken in de rechtbank te Assen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/830041-12 (ontnemingsvordering)
Uitspraakvan de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verdachte.

1.Gang van zaken

1.1.
De officier van justitie heeft een op 06 mei 2014 gedateerde ontnemingsvordering ter terechtzitting aanhangig gemaakt die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat aan deze verdachte de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel van
€ 5.250,00. De rechtbank verstaat dat de vordering is gebaseerd op lid 5 van voormeld artikel.
1.2.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft inhoudelijk plaatsgevonden op 20 januari 2015 en 27 januari 2015.
Telkens zijn verschenen verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.T. Pittau, en de officier van justitie mr. D. Homans - de Boer. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 20 januari 2015 het te ontnemen wederrechtelijke verkregen bedrag verminderd tot € 2.600,00.
1.3.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken met betrekking tot de ontnemingsvordering.

2.Overwegingen

2.1.
Verdachte is heden 27 februari 2015 door deze rechtbank veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan (medeplegen) van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet geven verbod, driemaal gepleegd.
2.2.
Op grond van voormelde veroordeling kan aan verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat verdachte door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzing bestaan dat zij door verdachte zijn begaan, heeft genoten.
2.3.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte weder-rechtelijk voordeel heeft genoten uit de bewezen verklaarde strafbare feiten sub 2, 3 en 4 en wel tot een bedrag van € 2.600,00. De officier van justitie heeft het bedrag gebaseerd op de verdiensten van de huur á € 100,-- per maand van de panden [pleegadres 1] (2 maanden) , [pleegadres 2] (13 maanden) en [pleegadres 3] (11 maanden).
2.4.
De raadsman van verdachte heeft aangegeven dat hij de ontnemingsvordering inzichtelijk vindt en deze -afhankelijk van de bewezenverklaring van de feiten- toewijsbaar acht.
2.5.
De rechtbank overweegt dat verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de huur van de panden de [pleegadres 2] (feit 3) en [pleegadres 3] (feit 4). Verdachte heeft verklaard dat hij voor elk per pand € 100,00 per maand ontving. De rechtbank gaat bij de bepaling van het aantal maanden dat verdachte inkomsten genoot uit van de bewezenverklaarde maanden van de feiten 3 en 4 in het onder 2.1. vermelde vonnis, te weten 3 maanden en 3 maanden. Verdachte heeft in totaal derhalve € 600,00 wederrechtelijk verkregen voordeel genoten.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank gelet op de volgende bewijsmiddelen:
- de inhoud van voornoemd vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 27 februari 2015, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering waarin redengevende wettige bewijsmiddelen zijn vermeld die ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening.
Vorenoverwogene leidt er toe dat de rechtbank op grond van voormelde bewijsmiddelen tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt:
- € 300,00, (3 maanden huur pand de Bovenlanden te Blijham á € 100,00 per
maand - feit 3)
- € 300,00, (3 maanden huur pand oHooHoofdstraat te Nieuwolda á € 100,00 per
maand - feit 4)
--------------- +
- € 600,00 (Totaal)
Het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt derhalve geschat op
€ 600,00.
Verdachte dient dat bedrag aan de Staat te betalen, omdat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of aanwezig zijn die zouden moeten leiden tot een ander bedrag.
2.6.
De op te leggen maatregel berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3. Beslissing
De rechtbank stelt het bedrag vast waarop door verdachte, door middel van of uit de baten van de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten, wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 600,00 en legt aan verdachte de verplichting op dat bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gedaan door mr. O.J. Bosker, voorzitter,
en mr. H.H.A. Fransen en mr. J.G. de Bock, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 februari 2015.