ECLI:NL:RBNNE:2015:1090

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
18.830042-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een semi-automatisch pistool en betrokkenheid bij hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een semi-automatisch pistool en betrokkenheid bij hennepteelt. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting, waar zijn raadsvrouw, mr. M. Schlepers, aanwezig was. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het telen van hennepplanten en het voorhanden hebben van een wapen van categorie III. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte van de meeste tenlastegelegde feiten vrijgesproken moest worden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt, hoewel er aanwijzingen waren voor enige betrokkenheid. Wel werd bewezen dat de verdachte op 31 januari 2012 een semi-automatisch pistool en munitie voorhanden had. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en legde een werkstraf van 100 uren op, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar dat de omstandigheden van de zaak een lichtere straf rechtvaardigden. De uitspraak benadrukte de ernst van het voorhanden hebben van wapens en de risico's die dit met zich meebrengt voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.830042-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 20 januari 2015.
De verdachte is niet verschenen.
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012, te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente Bellingwedde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (in een pand aan [locatie]) een of meer hennepplanten te telen en/of te bereiden en/of te bewerken en/of te verwerken, in elk geval opzettelijk aanwezig te hebben, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, met dat oogmerk met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen dat pand aan [locatie] zodanig heeft verbouwd en/of ingericht dat daar hennepplanten konden worden geteeld, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande onder 1. geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012, te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente Bellingwedde, ter uitvoering van het door die [medeverdachte] en/of die onbekend gebleven perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk (in een pand aan [locatie]) een of meer hennepplanten te telen en/of te bereiden en/of te bewerken en/of te verwerken, in elk geval opzettelijk aanwezig te hebben, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, met dat oogmerk met een of meer van zijn/hun mededader(s), althans alleen, dat pand aan [locatie] zodanig te verbouwen en/of in te richten dat daar hennepplanten konden worden geteeld, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte toen en daar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door voornoemd pand te huren en/of (vervolgens) door te verhuren aan die [medeverdachte] en/of die onbekend gebleven persoon/personen en/of voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte] en/of die onbekend gebleven persoon/personen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012, te [pleegplaats 2], in elk geval in de gemeente Bellingwedde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [locatie 2]) ongeveer 963, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande onder 2. geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012, te [pleegplaats 2], in elk geval in de gemeente Bellingwedde, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan [locatie 2] ongeveer 963, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte toen en
daar in de gemeente Bellingwedde, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door genoemd pand te huren en/of (vervolgens) door te verhuren aan die onbekend gebleven persoon/personen en/of aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
3.
hij op of omstreeks 31 januari 2012, in de gemeente Oldambt, een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool (merk BBM), en/of munitie van categorie III, te weten 19 centraalvuur patronen, voorhanden heeft gehad.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting,
niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. D. Homans-de Boer acht hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
 gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek, waarvan 5 maanden
voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

De verdachte dient van het
1 primair en subsidiairen
2 primair en subsidiairtenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit -evenals de raadsvrouw van verdachte- niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is van oordeel dat in het dossier wel aanknopingspunten en aanwijzingen te vinden zijn die kunnen duiden op enige betrokkenheid van verdachte bij de verweten strafbare feiten, maar met name uit de (belastende) verklaringen van [medeverdachte 2] blijkt niet zondermeer van wetenschap bij verdachte dat de gehuurde panden bestemd waren voor hennepteelt. Ook overigens is die wetenschap in onvoldoende mate gebleken.

Bewijsmotivering

Nu verdachte hetgeen de rechtbank
onder 3bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal doorzoeking [1] ;
- de verklaring van [verbalisant] [2] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [3] .

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij op 31 januari 2012, in de gemeente Oldambt, een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool (merk BBM), en munitie van categorie III, te weten 19 centraalvuur patronen, voorhanden heeft gehad.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder 3 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het bewezen geachte levert op:
onder 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een semi-automatisch pistool en munitie in zijn woning voorhanden gehad. Zodanig bezit van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen mee.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder terzake van een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank houdt voorts rekening met de eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw van verdachte. De officier van justitie, die alle tenlastegelegde feiten bewezen acht, heeft gevorderd 10 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de berechting niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, nu de berechting meer dan 2 jaar heeft geduurd en er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Zij heeft bepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De voren omschreven ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel -mede gelet op de oriëntatiepunten voor de straftoemeting- een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De rechtbank is echter -anders dan de officier van justitie, evenals de raadsvrouw van verdachte- van oordeel dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden. Er is naar het oordeel van de rechtbank inbreuk gemaakt op artikel 6 van het EVRM. Uit het dossier volgt dat verdachte op 31 januari 2012 is aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat dit een vanwege de Staat jegens de verdachte verrichte handeling is waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De behandeling van de strafzaak is vervolgens niet binnen twee jaar afgerond, terwijl in deze strafzaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn geweest die een termijnoverschrijding rechtvaardigen. Onderhavige zaak is niet zo ingewikkeld of omvangrijk dat reeds hierdoor sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Het (financieel) strafrechtelijk onderzoek tegen de [medeverdachten 3 en 4] heeft weliswaar nog langere tijd doorgelopen, maar, anders dan de officier van justitie stelt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een dusdanige verwevenheid met de onderhavige zaak dat daardoor een gelijktijdige berechting met hen noodzakelijk was. Bij de uitspraak is de redelijke termijn met iets dan één jaar overschreden. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te leiden tot een strafvermindering; te weten oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een werkstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek, passend en geboden is. De rechtbank zal daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk opleggen, teneinde de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden wederom een dergelijk strafbaar feit te plegen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 3 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt, dat deze voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- een
taakstrafbestaande uit 100 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J Bosker, voorzitter,
en mr. H.H.A. Fransen en mr. J.G. de Bock, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 februari 2015.

Voetnoten

1.op pagina 2345ev van het eindproces-verbaal Heiderups (het PV)
2.op pagina 404ev van het PV
3.op pagina 786ev van het PV