In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van hennepteelt. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. E.J. de Mare. De tenlastelegging betrof het opzettelijk telen van een groot aantal hennepplanten in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 januari 2012 in de gemeente Pekela. De officier van justitie, mr. D. Homans-de Boer, vorderde een werkstraf van 80 uren, 119 dagen gevangenisstraf, 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van € 4000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan en achtte de verdachte strafbaar. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een strafvermindering. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot 209 dagen gevangenisstraf, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en 80 uren werkstraf. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennepplanten, wat schadelijk is voor de gezondheid en vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank besloot dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.