ECLI:NL:RBNNE:2015:1082

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
18.830043-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepteelt met rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn van berechting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van hennepteelt. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. E.J. de Mare. De tenlastelegging betrof het opzettelijk telen van een groot aantal hennepplanten in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 januari 2012 in de gemeente Pekela. De officier van justitie, mr. D. Homans-de Boer, vorderde een werkstraf van 80 uren, 119 dagen gevangenisstraf, 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van € 4000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan en achtte de verdachte strafbaar. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een strafvermindering. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot 209 dagen gevangenisstraf, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en 80 uren werkstraf. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennepplanten, wat schadelijk is voor de gezondheid en vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank besloot dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.830043-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft inhoudelijk plaatsgehad op 20 januari 2015.
De verdachte is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. E.J de Mare, advocaat te Groningen. Deze is door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren.

Tenlastelegging

De verdachte is bij nadere omschrijving bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 januari 2012, te [pleegplaats]
, in elk geval in de gemeente Pekela, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) ongeveer 3250, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting,
niet geschaad in de verdediging.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. D. Homans-de Boer acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
 een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis,
 119 dagen gevangenisstraf, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
 3 3 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
 3 een geldboete van € 4000,-, subsidiair 80 dagen hechtenis.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een
opgave van bewijsmiddelen:
- een ruimlijst hennep [1] ;
- de verklaringen van [medeverdachte 1] [2] ;
- de verklaringen van [medeverdachte 2] [3] ;
- de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 31 januari 2012, te [geboorteplaats], meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt in een pand aan de [adres 2] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het bewezen geachte levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van telen, bereiden en bewerken van een groot aantal hennepplanten (-stekken).
Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat het kweken van softdrugs door de overheid aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte, het op grote schaal (mede)kweken en verkopen van hennepstekken, wordt dit beleid doorkruist. Daarnaast gaat de handel in softdrugs vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, veroorzaakt overlast en levert schade op voor de maatschappij.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder terzake van hennepteelt is veroordeeld. De rechtbank betrekt deze veroordeling als strafverzwarend bij de bepaling van de strafmaat.
De rechtbank houdt voorts rekening met de eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman van verdachte. De officier van justitie heeft gevorderd 80 uren werkstraf, 119 dagen gevangenisstraf (gelijk aan het voorarrest), 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een geldboete van € 4000,--.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de berechting niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, nu de berechting meer dan 2 jaar heeft geduurd en er geen bijzondere omstandigheden zijn. Hij vindt de eis van de officier van justitie te hoog en heeft bepleit om geen geldboete op te leggen vanwege de financiële problemen van verdachte.
De vorenomschreven ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een gevangenisstraf, een werkstraf en een geldboete zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is echter -anders dan de officier van justitie, evenals de raadsman van verdachte- van oordeel dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden. Er is naar het oordeel van de rechtbank inbreuk gemaakt op artikel 6 van het EVRM. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 31 januari 2012 is aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat dit een vanwege de Staat jegens de verdachte verrichte handeling is waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De behandeling van de strafzaak is vervolgens niet binnen twee jaar afgerond, terwijl in deze strafzaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn geweest die een termijnoverschrijding rechtvaardigen. Onderhavige zaak is niet zo ingewikkeld of omvangrijk dat reeds hierdoor sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Het (financieel) strafrechtelijk onderzoek tegen de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft weliswaar nog langere tijd doorgelopen, maar, anders dan de officier van justitie stelt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een dusdanige verwevenheid met de onderhavige zaak dat daardoor een gelijktijdige berechting met hen noodzakelijk was. Bij de uitspraak is de redelijke termijn met iets dan één jaar overschreden. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te leiden tot een strafvermindering; te weten dat er geen geldboete zal worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van 209 dagen (met aftrek van 119 dagen voorarrest), waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een werkstraf voor de duur van 80 uren, passend en geboden is. Het voorwaardelijk strafdeel dient om de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden wederom dergelijke strafbare feiten te plegen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van 209 dagen, waarvan een gedeelte groot 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- een
taakstrafbestaande uit 80 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter,
en mr. O.J. Bosker en mr. J.G. de Bock, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 februari 2015.

Voetnoten

1.op pagina 2030 van het eindproces-verbaal onderzoek Heiderups (het PV)
2.op pagina 612ev en 644ev van het PV
3.op pagina 895ev en 902ev van het PV