ECLI:NL:RBNNE:2015:1080

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
18.670068-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit met rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte, die in de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 in de gemeente Tytsjerksteradiel ongeveer 1020 hennepplanten had geteeld en elektriciteit had weggenomen van Liander N.V., werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.M. Bierens. Tijdens de zitting op 20 januari 2015 heeft de rechtbank de tenlastelegging besproken, waarbij de verdachte werd beschuldigd van opzettelijke hennepteelt en diefstal door middel van verbreking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De officier van justitie had een werkstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden geëist. De rechtbank heeft echter besloten om de werkstraf te verminderen tot 170 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, en heeft de verdachte veroordeeld tot een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder was veroordeeld voor hennepteelt, wat als strafverzwarend werd beschouwd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de handel in softdrugs schadelijk is voor de gezondheid en dat het kweken van hennep door de overheid aan banden is gelegd. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen de wet overtreden, maar ook bijgedragen aan maatschappelijke problemen zoals criminaliteit en overlast. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.670068-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 20 januari 2015.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012, te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het pand Noordermeer 12) ongeveer 1020, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012, te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer hoeveelheden elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de/het weg te nemen hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit, althans goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012, te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, in elk geval eenmaal, (telkens) een of meer hoeveelheden elektriciteit heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die/dat hoeveelhe(i)d(en) elektriciteit (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting,
niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. D. Homans-de Boer acht hetgeen onder 1 en 2 primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
 200 200 uren werkstraf, subsidiair 100 dagen hechtenis;
 200 3 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmotivering

Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een
opgave van bewijsmiddelen:
- de verklaring van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [1] ;
- de verklaring van getuige [getuige] [2] ;
- de aangifte van Liander N.V. [3] ;
- de door verdachte ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 te [pleegplaats], opzettelijk heeft geteeld in het pand Noordermeer 12 ongeveer 1020 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 te [pleegplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte de weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 en 2 primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificaties

Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
onder 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet;
onder 2 primair: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
strafbaar gesteld bij artikel 311 in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van ongeveer 1020 hennepplanten in een pand in [pleegplaats]. Daarnaast heeft verdachte door middel van verbreking elektriciteit weggenomen ten behoeve van de hennepkwekerij.
Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat het kweken van softdrugs door de overheid aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit beleid doorkruist. Daarnaast gaat de handel in softdrugs vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, veroorzaakt overlast en levert schade op voor de maatschappij. Tevens kan bij het illegaal afnemen van elektriciteit door het vervangen van de zekeringen de kans op brand ontstaan met alle mogelijke gevolgen van dien.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte in 2012 voor hennepteelt is veroordeeld. Dit rekent de rechtbank de verdachte als strafverzwarend aan.
De rechtbank houdt ook rekening met de eis van de officier van justitie inhoudende 200 uren werkstraf en 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren en met het pleidooi van de raadsman van verdachte. De raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke werkstraf en een korte proeftijd in verband met het tijdsverloop tussen de aanhouding van verdachte en de uiteindelijke berechting.
De vorenomschreven ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank houdt echter rekening met het feit dat de redelijke termijn in dezen is overschreden. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 31 januari 2012 is aangehouden. De rechtbank is van oordeel dat dit een vanwege de Staat jegens de verdachte verrichte handeling is waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De behandeling van de strafzaak is vervolgens niet binnen twee jaar afgerond, terwijl in deze strafzaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn geweest die een termijnoverschrijding rechtvaardigen. Onderhavige zaak is niet zo ingewikkeld of omvangrijk dat reeds hierdoor sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Het (financieel) strafrechtelijk onderzoek tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft weliswaar nog langere tijd doorgelopen, maar, anders dan de officier van justitie stelt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een dusdanige verwevenheid met de onderhavige zaak dat daardoor een gelijktijdige berechting met hen noodzakelijk was. Bij de uitspraak is de redelijke termijn met iets dan één jaar overschreden. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te leiden tot een strafvermindering, te weten dat op de werkstraf een vermindering van 30 uren dient plaats te vinden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, een werkstraf van 170 uur, subsidiair 85 dagen hechtenis, met aftrek passend en geboden is. De rechtbank zal daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, voorwaardelijk opleggen, teneinde de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden wederom dergelijke strafbare feiten te plegen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van 3 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt, dat deze voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- een
taakstrafbestaande uit 170 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 85 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter,
en mr. H.H.A. Fransen en mr. O.J. Bosker, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 februari 2015.

Voetnoten

1.pag. 2074 van het eindproces-verbaal onderzoek Heiderups (het PV)
2.pag. 2135ev van het PV
3.pag. 2018ev van het PV