ECLI:NL:RBNNE:2014:982

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
C-17-124508 - HA ZA 13-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en frustratie van de rechtsgang door misleiding van de deurwaarder in een paardverkoop

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, stond de vraag centraal of er een koopovereenkomst tot stand was gekomen tussen eiser en gedaagde met betrekking tot een paard. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J.M. Vannisselroy, had interesse in de aankoop van een Friese hengst, maar gedaagde, die het paard in eigendom had, trok de verkoop terug na een mondelinge overeenkomst. Eiser vorderde schadevergoeding op basis van gemaakte kosten en gedaagde werd beschuldigd van onrechtmatige daad door de rechtsgang te frustreren. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een koopovereenkomst was ontstaan, maar dat gedaagde de rechtsgang had gefrustreerd door het paard te verplaatsen en niet openheid van zaken te geven aan de deurwaarder. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 19.975,21, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde gedaagde tot betaling van deze som. De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van onrechtmatige daad en de verplichtingen die voortvloeien uit een koopovereenkomst, evenals de gevolgen van het frustreren van de rechtsgang.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/124508 / HA ZA 13-22
Vonnis van 26 februari 2014
in de zaak van
[Eiser volledig],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. E.J.M. Vannisselroy te Veldhoven,
tegen
[voornaam 2] TAMARA LIANO,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. D.Y. Li te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser achternaam] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding;
de conclusie van antwoord
het tussenvonnis van 13 maart 2013
het proces-verbaal van comparitie van 4 juni 2012
de akte van [eiser achternaam] van 19 juni 2013
de akte van [gedaagde] van 19 juni 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was eigenaresse van een vierjarige zwarte Friese hengst genaamd [naam paard], 1,66 meter groot, vader [vader paard], moeder [moeder paard]. [naam paard] is geboren op 17 april 2007 met de naam "[geboortenaam paard]" en staat geregistreerd onder het chipnummer [nummer].
2.2.
[gedaagde] doet aan paardensport en handelt ook in paarden. Zij heeft een bedrijf onder de naam "Trainingscentrum [voornaam 2] Liano", gevestigd in [woonplaats]. [gedaagde] hanteert algemene voorwaarden, die onder meer het volgende bepalen:
Artikel 3 Aanbod
7.
Een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst wordt door Ester [gedaagde] schriftelijk uitgebracht en gaat vergezeld van een exemplaar van deze algemene voorwaarden.”
2.3.
Mevrouw L. [naam 2], als paardenmakelaar handelend onder de naam "[fff]'s Friese Paarden" (hierna: [naam 2]), heeft [naam paard] op haar website te koop aangeboden.
2.4.
[eiser achternaam] wilde een paard kopen en heeft op de advertentie van [naam 2] gereageerd.
2.5.
[naam 2] heeft een afspraak gearrangeerd tussen [eiser achternaam] en [gedaagde], om [naam paard] te bekijken en te berijden. Op 30 augustus 2011 zijn [eiser achternaam] en zijn vriendin, mevrouw A. [xxx 1] (hierna: [xxx 1]), naar [gedaagde] in [woonplaats] gegaan. [eiser achternaam] en [xxx 1] hebben [naam paard] gezien en bereden en hebben daarop aan [gedaagde] laten weten interesse te hebben in de koop van [naam paard]. [gedaagde] gaf aan dat de vraagprijs € 15.000,- was. Die dag hebben [gedaagde] en [naam 2] telefonisch contact gehad.
2.6.
Op 30 augustus 2011 heeft [naam 2] het volgende aan [eiser achternaam] gemaild:
“Hallo [voornaam 1]
Heb [voornaam 2] vanavond nog aan de telefoon gehad en ze heeft zich misschien te druk gemaakt, maar het is klaar en ze heeft idd niet alles goed meegekregen zoals we al dachten, heb haar vanmiddag al mijn verhaal gedaan en daarmee kon ze wat en heeft ze overleg gehad met haar man. Daarna heeft ze mij gebeld, toen wij bij de merrie waren.
Het is klaar, het is goed.
[voornaam 2] zal [naam paard], donderdag, klinisch laten keuren door een dierenarts uit [eeee], deze kent het paard totaal niet en is dus onafhankelijk.
Donderdag kan alles dan geregeld zijn en kun je het bedrag overmaken op mijn rekening.
Ik kan dan zaterdag hem al ophalen en naar [bbbb] brengen.
Over het castreren, [voornaam 2] wilde nog voorstellen om hem op de kliniek in [sss] te laten castreren, het is geheel jullie keus, maar hij is wel 4 jaar en daar gebeurd het geheel steriel. Bij [bbbb] gebeurd het gewoon in de stal en dat is niet zonder risico’s. Ook wilde ik voorstellen om een castratie verzekering af te sluiten, er kan altijd iets gebeuren. EFO verzekering agent, [cccc], kan ik voor jullie bellen, als je dit wilt.
Mochten er nog vragen zijn, morgenochtend vanaf 7 uur ben ik bereikbaar.
Met vriendelijke groet,
[fff] [naam 2] - [dddd]”
2.7.
Per e-mail van 2 september 2011 heeft [naam 2] het volgende bericht aan [eiser achternaam]:
“Hallo [voornaam 1],
[voornaam 2] heeft me net gebeld, ze had de dierenarts gebeld voor afspraak te veranderen in Klin en Rontg keuring, de dierenarts neemt contact nog met haar op, dus het zal begin volgende week worden dat hij gekeurd wordt.
Ik hou je op de hoogte.
Met vriendelijke groet,
[fff] [naam 2] - [dddd]”
2.8.
Op 2 september 2011 heeft [gedaagde] [naam paard] bereden tijdens een wedstrijd in Joure. Daar heeft [naam paard] de eerste en tweede prijs gewonnen waardoor [gedaagde] met [naam paard] werd uitgenodigd voor een landelijke finalewedstrijd in Kootwijk.
2.9.
Op 4 september 2011 hebben [gedaagde] en de heer E. [ggg], wonende te [hh] (hierna: [ggg]), gezamenlijk een document getiteld “KOOPOVEREENKOMST” ondertekend. In dat document staat het volgende opgenomen:
“1. (…) [gedaagde] (…), hierna te noemen ‘verkoper’;
en
2. (…) [ggg] (…), hierna te noemen ‘ koper’,
(…)
ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:
1. Verkoper verklaart te hebben verkocht gelijk koper verklaart te hebben gekocht
op 4 september 2011 het paard [geboortenaam paard]. (sportnaam [naam paard]) hierna te noemen ‘het
paard‘, zulks tegen een koopsom ad 15.000 euro (zegge vijftienduizend euro)
(…)
10. Koper gaat accoord met het feit dat het paard nog deel zal nemen onder [voornaam 2]
[gedaagde] aan de finale van het Post Kogeko/KFPS dressuurkampioenschap Fries Ras te Kootwijk op 24 september 2017. De combinatie heeft zich hiervoor geplaatst. Koper stalt het paard hiervoor 2 weken van tevoren op het bedrijf “Trainingscentrum [voornaam 2] Liano” om door [voornaam 2] Liano getraind te kunnen worden als voorbereiding.
11. Vanaf het moment van levering d.d. 4 september 2011 (het moment dat
verkoper het paard fysiek overdraagt aan koper op het terrein van verkoper, te
weten aan de [iii] [woonplaats]) komt het paard geheel voor rekening
en risico van koper.”
2.10.
Op 4 september 2011 heeft [gedaagde] per e-mail aan [naam 2] laten weten dat zij [naam paard] niet wenste te verkopen aan [eiser achternaam]. De betreffende e-mail luidt als volgt:
"Hey,
(…) ,ik heb me met [naam paard] in de L1 en Tabe in de L2 geplaatst. Ik had met [naam paard] in Joure afgelopen vrijdag 212 punten en 194 en was en na dit er nogmaals over nagedacht maar ik denk dat [naam paard] een goed kans maakt om bij de eerste 3 te komen. Daarom heb ik besloten om wel Kootwijk met hem te gaan rijden.
Het blijft bij mij spelen dat [naam paard] wel een paard is voor in de sport, je zal me wel voor gek verklaren dat ik die 15.000 euro niet met beide handen aangrijp,maar ik denk dat ik hem daarvoor wel kwijtraak en dan verkoop ik hem toch liever aan iemand die ook dressuur met hem wil gaan rijden.
Anders is het eeuwig zonde.
Zoals toendertijd met [jjj] vond ik super,netjes opgeleid paard waar iemand dan weer veel plezier van heeft. Nu zou het betekenen dat hij alleen voor wat buitenritten en een beetje hobbelrijden zou worden gebruikt en daar vind ik het paard te goed voor.
Komt bij dat [voornaam 1] [eiser achternaam] mij niet meer heeft gebeld nadat ik dat 2 maal heb verzocht per sms,hier houd ik een vreemd gevoel aan over,mede hoe het natuurlijk is gegaan en daar ben ik natuurlijk zelf ook debet aan.
Toch willen ze dat paard en spelen het dan nu maar via jou,zonder nog contact op te nemen. Tsja,niet alles is voor geld te koop,wat dit soort mensen wellicht wel gewend zijn.
Mocht je er problemen mee krijgen,dan speel je ze maar door aan mij,geef ik tekst en uitleg.Jij hebt alles netjes gedaan en besproken.
Je weet [fff] dat ik financieel rekening met je houd, is het niet nu dan in de toekomst,ook wat een evt. verkoop van Marnix betreft,als ik daar een klapper mee maak,krijg jij ook nog en gaan we uit eten.
Maar [naam paard] moet voor mijn gevoel toch naar een ander baasje.
Ik hoop op je begrip voor mijn heen en weer beslissingen,dat is mijn fout.Maar het moet bij mij altijd wel goed voelen en dat doet het niet en dan krijg ik geheid wroeging en spijt en dan kunnen 15.000 euro niet goed maken.
(…)"
2.11.
Daarop heeft [naam 2] per e-mail van maandag 5 september als volgt gereageerd:
"Hoi [voornaam 2],
Na de email gelezen te hebben gisteravond, hebben wij vanmorgen half 10 telefonisch contact gehad.
Hierin gaf je nogmaals aan, dat je de verkoop ongedaan maakt en dat je [naam paard] niet verkoopt aan Dhr. [eiser achternaam].
Ik ben niet blij met de gang van zaken, zoals dit verlopen is.
Er waren duidelijke afspraken.
Ik ben niet verantwoordelijk voor de eventuele consequenties die hier uit voort kunnen vloeien. (…)",
waarop [gedaagde] per e-mail van diezelfde dag reageert met:

Hai [fff],
Echt duidelijke afspraken valt te weerleggen,in eerste instantie heb je deze mensen naar mij toegestuurd,15.000 euro gevraagd,waarbij ik vroeg of je daar jou eigen commissie bovenop had gezet,waarbij jij aangaf dat als ik hem voor 15.000 kwijt kon jij hier niks voor hoefde te hebben,later wijzigde dat in jou vraag of ik ook nog wat voor jou bemiddeling over had,waarop ik zei dat we daar wel uit zouden komen.
In eerste instantie zou verkocht worden met een klinische keuring,later moest dit gewijzigd worden in klinisch en röntgenologisch,hierop had ik de verkoop al af kunnen breken.
Na overleg met mijn advocate,blijf ik bij mijn standpunt: er is geen voorlopige koopovereenkomst getekend. Dhr. [eiser achternaam] was op de hoogte dat ik hier mee werk en zou dit ook ondertekenen.Wat dus niet is gebeurd,na 2 maal hem gesmst te hebben voor overleg,zonder reactie.!
2.12.
Op maandag 5 september 2011 heeft [naam 2] aan [eiser achternaam] doorgegeven dat [gedaagde] afzag van de koop.
2.13.
[eiser achternaam] heeft - bij brief van zijn raadsman van 5 september 2011 - [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk op 6 september 2011, 18.00 uur schriftelijk te bevestigen dat zij de overeenkomst zal nakom en.
2.14.
Ter verzekering van het recht op afgifte en/of levering van [naam paard] door [gedaagde] heeft [eiser achternaam] aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank, bij verzoekschrift van
8 september 2011 verzocht om verlof te verlenen voor het doen leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagde] op [naam paard]. Deze toestemming is diezelfde dag nog verleend.
2.15.
De deurwaarder is tweemaal, te weten op 8 en 9 september 2011, op het adres Lytsewei 2 te [woonplaats] geweest in een poging om het conservatoir beslag te leggen. [naam paard] was volgens [gedaagde] echter niet meer aanwezig op de Lytsewei 2 te [woonplaats] omdat zij [naam paard] inmiddels zou hebben verkocht en geleverd aan [ggg].
2.16.
[eiser achternaam] heeft het onderzoeksbureau Goorts Onderzoek en Consultancy B.V. (hierna: Goorts) ingeschakeld om de verblijfplaats van [naam paard] te traceren.
2.17.
Naar aanleiding van de bevindingen van Goorts heeft [eiser achternaam] op 15 september 2011 de voorzieningenrechter van deze rechtbank opnieuw verzocht om verlof te verlenen voor het doen leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagde] op [naam paard]. Dit keer heeft [eiser achternaam] tevens toestemming gevraagd om [naam paard] in bewaring te nemen. Dit verlof is op 16 september 2011 verleend.
2.18.
De deurwaarder is op 16 september 2011 bij het perceel van de familie [kkk] aan de [lll] te [woonplaats] geweest om conservatoir beslag te leggen op [naam paard]. De deurwaarder is door familie [kkk] de toegang geweigerd om het perceel te betreden. [naam paard] was volgens de familie [kkk] niet bij hen aanwezig.
2.19.
In een door [ggg] en (een vertegenwoordiger van) de heer Van Herwaarden ondertekend document is het volgende opgenomen:
“Ondergetekenden E.J. van dan Bosch (…), verder te noemen verkoper
En
(naam weggelakt – toevoeging rechtbank)
(…) verder te noemen koper
(…)
1. Verkoper is eigenaar van het paard
Naam: [geboortenaam paard]. ([naam paard])
2.Verkoper verkoopt en koper koopt [geboortenaam paard]. ([naam paard], hierna te noemen het
Paard (…) De overdracht/levering van het paard vind plaats op 29 oktober 2011 (…)
Voor accoord met de inhoud van deze koopovereenkomst:
Verkoper; Koper;
Naam: [mmm](naam weggelakt – toevoeging rechtbank)
Datum 29 oktober 2011-11-10 29 oktober 2011
(…)”
2.20.
In november 2011 heeft [eiser achternaam] een kort geding aanhangig gemaakt bij deze rechtbank, locatie Leeuwarden, waarin hij nakoming heeft gevorderd van de volgens hem gesloten koopovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 14 december 2011 geoordeeld dat er sprake is van een geldige tussen partijen gesloten overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft de vordering tot nakoming vervolgens afgewezen omdat [gedaagde] bevoegd was om [naam paard] in eigendom over te dragen aan [ggg]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in kort geding onvoldoende komen vast te staan dat [gedaagde] nog steeds de beschikkingsmacht over [naam paard] zou hebben. Wel is [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling geen antwoord gegeven op de vraag van de voorzieningenrechter waar [naam paard] op dat moment verbleef.
2.21.
Op 4 juni 2012 is door J.J. van der Meulen, gecertificeerd Register Taxateur op het vakgebied paarden en pony's, een taxatierapport opgesteld met betrekking tot [naam paard]. De conclusie luidt dat de vrije verkoopwaarde van [naam paard] op 4 juni 2012 € 6.500,- bedraagt.
2.22.
Bij beschikking van 5 juli 2012 heeft deze rechtbank op verzoek van [eiser achternaam] een voorlopig getuigenverhoor bevolen, dat op 4 oktober 2012 heeft plaatsgevonden en waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Daarbij zijn gehoord de getuigen [naam 2], G. [ttt]. B. [www], [vvv] en D. [xxx 2]. Op 9 januari 2013 heeft een tweede voorlopig getuigenverhoor plaatsgehad, waarvan ook proces-verbaal is opgemaakt. Op die dag zijn gehoord de getuigen [mmm], [nn]. [oo] en Y.M. [gedaagde]-[pp].
2.23.
Nadat de voorzieningenrechter in deze rechtbank op 23 november 2012 daartoe verlof heeft verleend, heeft [eiser achternaam] conservatoir beslag laten leggen op roerende zaken van [gedaagde].

3.De vordering

3.1.
[eiser achternaam] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen te betalen aan [eiser achternaam], tegen behoorlijk bewijs van kwijting, de somma van € 87.191,04, dan wel - subsidiair - een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2011, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot die der algehele voldoening;
2. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke proceskosten vanaf 6 december 2012, door de rechtbank in goede justitie te bepalen, dan wel nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2012, dan wel vanaf de dag der dagvaarding, althans - subsidiair - tot vergoeding van de geliquideerde proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis van de rechtbank en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 14 dagen na dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voorzover relevant, in het navolgende ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling

4.1.
[eiser achternaam] legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen een koopovereenkomst hebben gesloten met betrekking tot [naam paard]. Op 30 augustus 2011 heeft [eiser achternaam], na [naam paard] te hebben bereden, telefonisch aan [gedaagde] meegedeeld de vraagprijs van € 15.000,- te willen betalen. Nadat [gedaagde] had aangegeven te willen overleggen met haar echtgenoot, heeft [gedaagde] 's middags naar [naam 2] gebeld - die op dat moment in gezelschap was van [eiser achternaam] en [xxx 1] - en [naam 2] meegedeeld dat zij akkoord ging met de verkoop van [naam paard] aan [eiser achternaam] voor een koopprijs van € 15.000,-. Aldus is een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen, onder de – overigens gebruikelijke - voorwaarde dat [naam paard] klinisch en röntgenologisch goedgekeurd zou worden. [gedaagde] heeft in verband met die keuringen uitvoeringshandelingen ondernomen. Nadat [gedaagde] op 4 september 2011 aan [naam 2] had gemaild dat zij [naam paard] toch niet aan [eiser achternaam] wilde verkopen, heeft [eiser achternaam] via diens raadsman [gedaagde] gesommeerd om de koopovereenkomst na te komen. Omdat [gedaagde] dit naliet, heeft [eiser achternaam] vervolgens gepoogd beslag te leggen op [naam paard]. De eerste poging was op het erf van [gedaagde] op 8 en 9 september 2011. De tweede poging was op 16 september 2011 op het erf van de familie [kkk], nadat - het door [eiser achternaam] ingeschakelde - onderzoeksbureau Goorts had geconstateerd dat [naam paard] zich daar hoogstwaarschijnlijk bevond. Beide pogingen, waarbij een dierenarts met een chiplezer aanwezig was, hebben niet geleid tot een inbeslagname van [naam paard]. Dit kwam doordat [gedaagde] de deurwaarders heeft misleid en [naam paard] van haar erf heeft laten afvoeren. Voorts heeft [gedaagde] [ggg] ingezet als stroman en een valse koopovereenkomst met hem gesloten. [ggg] heeft op zijn beurt een valse koopovereenkomst met ene derde op schrift gezet om te suggereren dat [naam paard] door hem doorverkocht zou zijn. Nu bij [eiser achternaam] het besef is gegroeid dat hij [naam paard] niet meer in zijn bezit zou kunnen krijgen, vordert [eiser achternaam] vervangende schadevergoeding. Deze bestaat in vergoeding van tevergeefs gemaakte kosten, een gemiste waardestijging van het paard, de kosten van het recherchebureau, de kosten van het beslag en de werkelijk gemaakte juridische kosten.
4.2.
[gedaagde] betwist allereerst dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen nu er geen sprake is geweest van een aanbod en een daaropvolgende aanvaarding. Het telefoongesprek waarin [eiser achternaam] stelt aan [gedaagde] te hebben doorgegeven dat hij akkoord was met de koopprijs van € 15.000,-, heeft niet plaatsgevonden. Er is geen overeenstemming bereikt over de essentialia van de te sluiten overeenkomst. [naam 2] was niet bevoegd om namens [gedaagde] een koopovereenkomst te sluiten. In het telefoongesprek tussen [gedaagde] en [naam 2] is geen overeenstemming bereikt; [gedaagde] heeft enkel meegedeeld dat zij [eiser achternaam] daarover nog zou moeten spreken, maar dat er pas sprake zou zijn van een koop indien en nadat alle details schriftelijk waren uitgewerkt. Dat schriftelijkheidsvereiste blijkt ook uit de algemene voorwaarden van [gedaagde]. [gedaagde] heeft geen uitvoeringshandelingen verricht zoals keuringen. Van misleiding van de deurwaarders was geen sprake. [gedaagde] heeft de rechtsgang niet gefrustreerd. Van een valse koopovereenkomst tussen [gedaagde] en [ggg] is evenmin sprake. Er is geen sprake van wanprestatie of onrechtmatige daad.
[gedaagde] betwist de door [eiser achternaam] gestelde schade. [eiser achternaam] heeft de koopprijs niet betaald aan [gedaagde] en had voor hetzelfde geld dus een vergelijkbaar paard kunnen kopen. Verder bespaart [eiser achternaam] kosten voor verzorging, voer, stalling en training. Uit het taxatierapport van J.J. van der Meulen blijkt dat de vrije verkoopwaarde van [naam paard] slechts € 6.500,- was. Er is dus sprake van een waardedaling geweest. Verder betwist [gedaagde] de door [eiser achternaam] opgevoerde kosten. [eiser achternaam] reisde sowieso al naar Nederland af. Verder had [eiser achternaam] niet bij de getuigenverhoren aanwezig hoeven te zijn; zijn advocaat had dat kunnen doen. Van gemist onstoffelijk voordeel is evenmin sprake. Ten aanzien van de door [eiser achternaam] opgevoerde kosten van het recherchebureau is geen sprake van kosten als bedoel in artikel 6:96 BW. De kosten zijn niet redelijk en zien evenmin op de vaststelling van schade, noch van aansprakelijkheid. De opgevoerde kosten van het beslag staan in geen verhouding tot de waarde van het paard. Bovendien claimt [eiser achternaam] tweemaal vergoeding van kosten terzake van het opstellen van het beslagrekest, één maal afzonderlijk en één maal via de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten. Ook de door [eiser achternaam] opgevoerde advocaatkosten zijn te hoog; met zijn vordering maakt hij misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 BW. Overigens is er geen reden voor vergoeding van de daadwerkelijk gemaakt advocaatkosten.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
koopovereenkomst
4.4.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of er een koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Artikel 6:217 BW bepaalt daaromtrent dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Om van een perfecte overeenkomst te kunnen spreken, moeten aanbod en aanvaarding betrekking hebben op de essentialia van de overeenkomst. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het antwoord op de vraag of met elkaar onderhandelende partijen een overeenkomst hebben gesloten, ervan afhankelijk wat zij jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (zie onder meer HR 26 september 2009, NJ 2010, 664).
4.5.
[gedaagde] heeft betwist dat er sprake is van een aanbod en een aanvaarding daarvan, stellende dat zij - zowel mondeling jegens [eiser achternaam] en [naam 2] als schriftelijk in haar algemene voorwaarden – expliciet het voorbehoud heeft gemaakt dat er pas sprake zou zijn van een koopovereenkomst indien en nadat daarover schriftelijke overeenstemming zou zijn bereikt. [gedaagde] wordt naar eigen zeggen op dat punt ondersteund door de hierna te noemen getuigen, die als volgt hebben verklaard:
Getuige Y.M. [gedaagde]-[pp]:
"(…) Vervolgens hebben [voornaam 2] en ik een bakje koffie gedronken, waarna [voornaam 2] Lenie [naam 2] opbelde. Omdat [voornaam 2] het gesprek op de speaker zette heb ik het gesprek meegekregen. [voornaam 2] heeft toen tegen [naam 2] gezegd dat er nog wel een afspraak met [eiser achternaam] moest worden gemaakt om allerlei dingen door te nemen, zoals een keuring en een bloedtest. Ook moest er worden besproken dat die persoon wel voldoende ervaring had. [naam paard] is namelijk geen makkelijke hengst en kan bokken. Als die persoon er dan af zou vallen zou [voornaam 2] aansprakelijk worden gesteld. [voornaam 2] had op dat moment geen contract paraat. In een dergelijk contract zouden voornoemde punten moeten worden opgenomen. Er zou in ieder geval een uitsluiting van aansprakelijkheid moeten worden opgenomen. (…)"
Getuige [nn]:
"(…) Ook vroeg hij of over de vraagprijs van 15.000 euro nog kon worden onderhandeld. [gedaagde] zei daarop dat er niet kon worden onderhandeld. Verder hebben beiden besproken hoe het verder zou gaan als beide partijen interesse zouden hebben. Ik weet dat [gedaagde] werkt met contracten. (..) Er moest worden vastgelegd dat [naam paard] naar een goed adres zou gaan en ook dat hij een goede verzorging moest hebben. [eiser achternaam] zei daarop dat [naam paard] goed terecht zou komen omdat hij veel land had. Voor ons bleef echter onduidelijk of [naam paard] goed terecht zou komen, ook omdat [eiser achternaam] aangaf geen personeel te hebben. Het ging ons erom dat er bij [eiser achternaam] personen aanwezig waren die, anders dan [eiser achternaam], wel verstand van paarden hebben.
Nadat de proefritten waren afgelopen heeft [gedaagde] gezegd dat beide partijen erover moesten nadenken. En als partijen interesse hadden, er een contract zou worden opgesteld. In dat verband is er ook gesproken over een eventuele klinische en röntgenologische keuring. (…)"
Getuige [oo]:
"(…) Op de dag dat [eiser achternaam] en zijn partner langskwamen om [naam paard] te bekijken was ik daar bezig om een paard te beslaan. Ik ving het gesprek op tussen [gedaagde] en [eiser achternaam]. [gedaagde] legde de gang van zaken uit en ook hoe zij altijd zaken doet. Zij vertelde dat, mocht er een aankoop plaatsvinden, er een koopovereenkomst zou worden opgesteld. (…).”
Getuige D. [xxx 2]:
“Ik vermoed dat de verkoop van [naam paard] in een schriftelijk contract is vastgelegd. Ik heb dit contract niet gezien. Ik weet wel dat [gedaagde] altijd met schriftelijke contracten werkt.”
4.6.
De rechtbank overweegt dat op geen enkele wijze uit deze getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat [gedaagde] het door haar gestelde schriftelijkheidsvereiste aan [eiser achternaam] kenbaar heeft gemaakt. Er is dan ook niet bewezen dat een dergelijk voorbehoud jegens [eiser achternaam] is bedongen. De teneur van de afgelegde getuigenverklaringen aan de kant van [gedaagde] is veeleer, zo constateert de rechtbank, dat [gedaagde] “altijd met schriftelijke contracten werkt”. Echter, daaraan kan hooguit de gevolgtrekking worden verbonden dat dit inhoudt dat, als een koopovereenkomst tot stand zou komen tussen [eiser achternaam] en [gedaagde], deze overeenkomst schriftelijk zou worden vastgelegd.
4.7.
Met betrekking tot het bestaan van voornoemd voorbehoud heeft [gedaagde] verder verwezen naar artikel 3 van de door haar gebruikte algemene voorwaarden die op haar website staan vermeld. Echter, allereerst volgt uit artikel 3 enkel dat een aanbod van de kant van [gedaagde] altijd schriftelijk wordt gedaan, maar niet tevens dat een overeenkomst pas tot stand komt wanneer deze schriftelijk is vastgelegd. Gesteld noch gebleken is voorts dat [gedaagde] jegens [eiser achternaam] de toepasselijkheid heeft bedongen van haar algemene voorwaarden laat staan deze ter sprake heeft gebracht, zodat de conclusie moet luiden dat deze algemene voorwaarden niet van toepassing waren in de rechtsverhouding tussen partijen. Ook op basis van de algemene voorwaarden is derhalve niet komen vast te staan dat [gedaagde] een schriftelijkheidsvereiste hanteerde.
4.8.
[gedaagde] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zij een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de geschiktheid van [eiser achternaam] om een paard te berijden. [gedaagde] heeft in dat verband gesteld dat [eiser achternaam] na 30 augustus 2011 nog een keer moest langskomen om nogmaals te bespreken of [eiser achternaam] wel geschikt was om [naam paard] te kopen. De rechtbank overweegt dat – nog daargelaten of [gedaagde] daartoe voldoende heeft gesteld – uit de hiervoor geciteerde getuigenverklaringen niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] jegens [eiser achternaam] een dergelijk voorbehoud heeft gemaakt in die zin dat er pas sprake zou kunnen zijn van een koopovereenkomst indien zou blijken dat [eiser achternaam] geschikt was om [naam paard] te kunnen kopen en berijden.
4.9.
[gedaagde] heeft daarnaast betoogd dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen omdat [naam 2], via wie alle contacten over de aankoop zijn gelopen, niet bevoegd was om namens [gedaagde] een koopovereenkomst met een derde te sluiten, noch als vertegenwoordiger door middel van een volmacht, noch als commissionair.
4.10.
De rechtbank neemt in dat verband tot uitgangspunt dat tot de omstandigheden die moeten worden betrokken bij de vraag of tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen, ook behoort de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Daarbij geldt dat de opdracht aan een makelaar tot bemiddeling bij de verkoop van een zaak geen volmacht aan die makelaar inhoudt tot het sluiten van een koopovereenkomst; daarmee wordt evenmin de schijn van bevoegdheid van de makelaar gewekt (vergelijk nogmaals HR 26 september 2009, NJ 2010, 664). In zoverre kan [gedaagde] in haar standpunt worden gevolgd dat [naam 2] niet bevoegd was om namens haar een koopovereenkomst te sluiten. Immers, ook al zou [naam 2] als makelaar zijn opgetreden voor [gedaagde], dan nog zou [eiser achternaam] er niet van uit hebben mogen gaan dat aan [naam 2] een volmacht zou zijn verleend of dat zij zou zijn opgetreden als commissionair.
4.11.
Echter, [eiser achternaam] heeft zich niet op het standpunt gesteld dat [naam 2] bevoegd was om zelf – al dan niet namens [gedaagde] - rechtshandelingen met betrekking tot [naam paard] te verrichten noch dat [naam 2] de schijn daartoe heeft gewekt. [eiser achternaam] heeft enkel betoogd dat [gedaagde] [naam paard] te koop heeft aangeboden en heeft verkocht via [naam 2] en dat er rechtstreeks een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen [eiser achternaam] en [gedaagde]. In de visie van [eiser achternaam] is [naam 2] daarmee slechts opgetreden als bode van [gedaagde] en niet als vertegenwoordiger. De stellingen van [gedaagde] zijn op dat punt dan ook niet ter zake dienend zodat haar verweer moet worden gepasseerd.
4.12.
Dan resteert nog de vraag of, zoals door [eiser achternaam] is gesteld, is komen vast te staan dat [gedaagde] heeft ingestemd met het door [eiser achternaam] uitgebrachte bod van € 15.000,-. In het licht van het in rechtsoverweging 4.4. reeds aangehaalde arrest van de Hoge Raad is het antwoord op deze vraag afhankelijk van wat [eiser achternaam] en [gedaagde] jegens elkaar hebben verklaard, en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Op dat punt zijn de navolgende getuigen- en schriftelijke verklaringen afgelegd.
4.13.
Allereerst de verklaring van getuige [naam 2]:
"[eiser achternaam] deelde mij mee dat hij het paard graag wilde kopen voor de verkoopprijs van 15.000 euro. Ik heb toen [gedaagde] gebeld en gezegd dat het paard was verkocht voor de prijs die zij vroeg. 's Middags was ik met [eiser achternaam] en [xxx 1] bij de verkoper van het 2e paard. Om 15.30 uur belde [gedaagde] dat zij akkoord was met de verkoop. Behalve de gebruikelijke keuring heeft zij toen geen voorbehouden gemaakt. Voordien, na mijn eerdere telefoontje met mijn mededeling dat het paard was verkocht, deelde zij mee dat zij eerst wilde overleggen met haar man. De reden was dat het allemaal zo snel ging. Ik heb met mevrouw [gedaagde] afgesproken om op de woensdag erna, 31 augustus 2011, de verdere gang van zaken door te spreken bij [gedaagde] thuis. [gedaagde] meldde zich echter ziek zodat de afspraak niet is doorgegaan. Zij vroeg nog wel of we de afspraak konden uitstellen maar dat bleek niet meer mogelijk omdat mevrouw [xxx 1], die ook mee zou gaan naar de afspraak, weer terug moest naar Zweden. [eiser achternaam] was op dat moment al teruggegaan naar Zweden. In de dagen daarna heeft [gedaagde] allerlei acties verricht ten aanzien van afspraken over een keuring. Zij had daartoe een dierenarts op het oog, eerst in [eeee]. Op verzoek van [eiser achternaam] is er een afspraak gemaakt met een andere kliniek omdat er een röntgenologische rapportage moest worden opgesteld. Op vrijdag 2 september hebben [gedaagde] en ik daarover nog contact gehad.
Desgevraagd blijf ik bij mijn verklaring van 6 september 2011, die aan het dossier is toegevoegd."
In de door haar aangehaalde, schriftelijke verklaring van [naam 2], gedateerd 6 september 2011, staat onder meer het volgende vermeld:
“Ik heb diezelfde avond [voornaam 2] nog eens aan de telefoon gehad. We hebben het toen over de koop van [naam paard] gehad en over de keuring. [voornaam 2] vertelde dat zij [naam paard] donderdag, dus twee dagen later, klinisch zal laten keuren door een dierenarts uit [eeee]. Die dierenarts kent het paard niet, die is onafhankelijk. Als de keuring geregeld is, zou [voornaam 1] [eiser achternaam] € 15.000,- overmaken op mijn rekening. Ik heb met [voornaam 2] afgesproken dat ik [naam paard] dan de komende zaterdag bij haar zou ophalen en naar een andere stal zal brengen, bij [bbbb] in [rrr]. Daar zou [voornaam 1] [eiser achternaam] het paard nog een aantal weken laten staan en zou daar gecastreerd worden. Na een maand zou [naam paard] dan vervoerd worden naar Zweden, waar [voornaam 1] en Anneli wonen.
[voornaam 2] heeft goed met mij en [voornaam 1] [eiser achternaam] meegedacht. Ze heeft geadviseerd om [naam paard] door Potijk Transport te laten vervoeren. Ook heeft ze voorgesteld om [naam paard] niet bij [bbbb] in de stal te laten castreren, maar in de kliniek in [sss]. Ook dit voorstel heb ik met [voornaam 1] besproken en we hebben afgesproken dat [naam paard] idd naar de kliniek zou gaan voor de castratie.
[voornaam 1] heeft dit ook doorgegeven aan Dhr [bbbb] in [rrr], dat [naam paard] dus later naar zijn stal zou komen.
Omdat vanwege de verzekering, [voornaam 1] mij opdracht gegeven had [naam paard] zowel Klinisch en Rontg te laten keuren, is de klinische keuring van donderdag niet doorgegaan.
Dit alles zou op kosten van [voornaam 1] [eiser achternaam] gebeuren.
[voornaam 2] moest een nieuwe afspraak maken bij een andere kliniek, maar omdat dc afspraak niet meer voor het weekend kon plaats vinden, werd mij door [voornaam 2] verteld dat ze vrijdag terug gebeld zou worden door de desbetreffende dierenarts voor het maken van een afspraak.
Dit alles heb ik doorgegeven aan [voornaam 1] [eiser achternaam].”
4.14.
Voorts heeft [xxx 1], partner van [eiser achternaam], de navolgende Engelstalige verklaring opgesteld:
“(…) When we were in the car we discussed and decided to buy the horse. We have
been trying to call [fff] to tell her our decision. [fff] did not pick up the phone.
After that we called [voornaam 2] to tell her that we agreed with the terms and bought
the horse. After mentioning this she informed [voornaam 1] that she wanted to discuss it
with her husband. That was quite surprising but we said okay but please call us
back soon because then we know where we stand. She agreed to call us back
ASAP but not later then 15.00 o’clock.
After that [fff] called [voornaam 1]. [voornaam 1] informed her about the conversation and [fff]
proposed that she would call [voornaam 2]. [voornaam 1] said please do not call her give her a
chance to think about it. We will come to your place and drink a cup of coffee.
Arriving at [fff]’s place [fff] informed us that [voornaam 2] has been calling her. [voornaam 2]
informed [fff] that she doubted if we were good enough for the horse. Not in the
sense that we would not take good care of the horse but [voornaam 2] would like it more
that the horse would continue in dressage. We have no ambition in that. We want
the horse as a pet. Around the house and using it in our forest for riding. [fff] has
been calling to [voornaam 2] and informed her one more time that we were really
interested in the horse and hoped that she will sell the horse. At that time the
situation was: She offered us the horse against certain terms and we said yes and
then she said: 1 want to think about it. However she agreed with [fff] that she
would think about it and call her back.
Later that afternoon when we were visiting a stable to look for another horse
[fff] got a phone call from [voornaam 2]. 1 was standing next to [fff] and [voornaam 1] was
standing not next to us but he could see us. [voornaam 2] informed [fff] that she agreed
to sell the horse and 1 was so happy that 1 give [fff] a big hug. The people over
there congratulated us with the buy of the horse. They were happy for us. (…)”
4.15.
Uit de in rechtsoverwegingen 2.6. en 2.7. geciteerde e-mails van [naam 2] aan [eiser achternaam] en voorts uit de in rechtsoverweging 2.11. aangehaalde e-mail van [gedaagde] aan [naam 2] blijkt verder dat [naam 2] en [gedaagde] contact hebben gehad over het regelen van de klinische en röntgenologische keuringen van [naam paard]. In dat verband constateert de rechtbank dat tussen partijen niet in geschil is dat met betrekking tot het sluiten van de koopovereenkomst als voorwaarde is gesteld dat [naam paard] die keuringen zou moeten ondergaan. Daarnaast is als onvoldoende weersproken komen vast te staan dat partijen in onderling overleg hebben besproken dat [naam paard] op donderdag 1 september 2011 zou worden gekeurd door een dierenarts in [eeee], dat [naam paard] op zaterdag 3 september 2011 bij [gedaagde] zou worden afgehaald om in [rrr] gecastreerd te worden en ten slotte dat [eiser achternaam] op advies van [gedaagde] heeft besloten om [naam paard] niet in de stal te laten castreren maar in een kliniek in [sss].
4.16.
Daarnaast heeft [naam 2] in haar - in rechtsoverweging 2.11. geciteerde - e-mail van 5 september 2011 aan [gedaagde] bevestigd dat [gedaagde] aan haar telefonisch heeft meegedeeld dat zij de verkoop van [naam paard] ongedaan wilde maken. Verder heeft [naam 2] aan [gedaagde] geschreven dat er duidelijke afspraken waren en dat zij niet verantwoordelijk was voor de eventuele consequenties daarvan. De rechtbank constateert dat [gedaagde] in haar reactie per e-mail aan [naam 2], noch in rechte, op zich niet heeft bestreden dat er geen (mondelinge) overeenstemming was. [gedaagde] stelt enkel dat er “geen voorlopige koopovereenkomst is ondertekend”, en dat [eiser achternaam] op de hoogte was dat [gedaagde] daarmee werkt.
4.17.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de hiervoor genoemde verklaringen en gedragingen - met name voor wat betreft de door [gedaagde] verrichte acties in de dagen na de aankoop – niet worden ontkracht door de overige (getuigen)verklaringen.
4.18.
Op grond van de in rechtsoverweging 4.13. tot en met 4.17. genoemde verklaringen, gedragingen en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [eiser achternaam] heeft mogen afleiden dat [gedaagde] heeft ingestemd met het bod van [eiser achternaam]. Daarmee is komen vast te staan dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
4.19.
Op grond van die koopovereenkomst was [gedaagde] verplicht om [naam paard] aan [eiser achternaam] te leveren. Nu vast staat dat [gedaagde] niet aan deze verplichting heeft voldaan, is zij tekort geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en aldus gehouden tot vergoeding van de schade die [eiser achternaam] stelt te hebben geleden.
schade
4.20.
Met betrekking tot de vordering tot vervangende schadevergoeding van [eiser achternaam] overweegt de rechtbank als volgt.
4.21.
Allereerst vordert [eiser achternaam] vergoeding van tevergeefs gemaakte kosten. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2005, NJ 2008, 55 overweegt de rechtbank dat de reiskosten (auto en overtocht boot) die [eiser achternaam] heeft gehad op de dag van aankoop van [naam paard], vallen onder de uitgaven die iemand heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en die hun doel missen omdat [eiser achternaam] ten gevolge van een aan [gedaagde] toe te rekenen omstandigheid – te weten de niet-nakoming van de koopovereenkomst – geen genot van het paard heeft gehad. De overige reiskosten zijn volgens de onderbouwing van [eiser achternaam] gemaakt in verband met rechtszittingen en betreffen dus geen kosten ter verkrijging van onstoffelijk voordeel. De vordering wordt op dat punt dan ook afgewezen. De vordering terzake overnachtingen wijst de rechtbank eveneens af omdat onvoldoende is onderbouwd dat het maken van kosten van overnachtingen noodzakelijk waren voor de aankoop van [naam paard]. Aldus is een bedrag toewijsbaar van € 1.808,-.
4.22.
Voorts vordert [eiser achternaam] schadevergoeding wegens gemiste waardestijging van [naam paard]. De rechtbank oordeelt daarover als volgt. [eiser achternaam] baseert zijn stelling dat [naam paard] in waarde zou zijn gestegen met name op wat [ggg] daarover in zijn getuigenverklaring heeft gezegd. Echter, de rechtbank constateert dat [gedaagde] in de conclusie van antwoord uitgebreid verweer heeft gevoerd op dit punt. Onder meer heeft [gedaagde] erop gewezen dat de waarde van [naam paard] juist zou gaan dalen doordat [naam paard] geen wedstrijden meer zou gaan rijden en voorts heeft [gedaagde] zich beroepen op een door haar overgelegd taxatierapport waaruit zou blijken dat de waarde van [naam paard] in 2012 € 6.500,- was. Het had daarom op de weg van [eiser achternaam] gelegen om ter zitting zijn betoog met betrekking tot de gestelde waardestijging nader te preciseren of te onderbouwen. [eiser achternaam] heeft dat echter nagelaten zodat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De vordering zal op dat punt dan ook worden afgewezen.
4.23.
Daarnaast vordert [eiser achternaam] vergoeding van de onderzoekskosten van expertisebureau Goorts die hij heeft gemaakt in verband met het traceren van [naam paard]. [eiser achternaam] baseert de aanspraak op deze vergoeding op artikel 6:96 lid 2 sub b BW, op grond van waarvan vergoeding kan worden gevorderd van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. De rechtbank overweegt hierover dat kosten die zijn gemaakt voor het inschakelen van een onderzoeksbureau in beginsel kunnen worden aangemerkt als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Echter, in het onderhavige geval is het onderzoeksbureau niet ingeschakeld om de hoogte van de schade van [eiser achternaam] vast te stellen en dus niet om bij te dragen aan het vergaren van bewijs daaromtrent, maar enkel om te achterhalen waar [naam paard] zich bevond teneinde beslag op hem te kunnen leggen. De daarmee gepaard gegane kosten komen aldus op grond van artikel 6:96 BW niet voor vergoeding in aanmerking. Voorzover [eiser achternaam] nog bedoeld heeft te stellen dat de resultaten van het onderzoek van Goorts hebben bijgedragen aan het bewijs dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser achternaam] heeft gehandeld door hem te misleiden met betrekking tot de verblijfplaats van [naam paard], overweegt de rechtbank dat een dergelijke conclusie niet uit de bevindingen van Goorts kan worden getrokken. Dat uit de afgelegde getuigenverklaringen achteraf is gebleken dat Goorts op het goede spoor zat met betrekking tot de verblijfplaats van [naam paard], maakt dat niet anders.
4.24.
Tevens vordert [eiser achternaam] vergoeding van schade bestaande in beslagkosten en de volledige advocaatkosten. Grondslag voor die stelling is, aldus [eiser achternaam], het onrechtmatige handelen van [gedaagde] jegens [eiser achternaam].
4.25.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat [gedaagde] de rechtsgang heeft gefrustreerd door misleiding van [eiser achternaam] en de door hem ingeschakelde deurwaarder. De rechtbank heeft dit oordeel gebaseerd op de navolgende getuigenverklaringen:
Getuige [naam 2]:
“(…) U vraagt mij naar de gang van zaken op 8 september en houdt mij voor dat de deurwaarder op die datum beslag wilde leggen op [naam paard]. Ik heb gehoord van mijn vriendin Gea Kuipers, die het op haar beurt weer van een lesklant had gehoord, dat, toen [gedaagde] de deurwaarder had weggestuurd, [gedaagde] [naam paard] in de trailer van die lesklant voerde en dat die trailer met [naam paard] erin daarna naar de familie Wijers is gereden. Die lesklant, zo vertelde mevrouw Kuipers mij, heeft expliciet de naam van [naam paard] genoemd. (…)
U vraagt mij naar het verhaal wat Gea Kuijper mij heeft verteld over de kwestie op 8 september waarover ik hiervoor al heb verklaard. Gea heeft mij de naam van de desbetreffende lesklant later genoemd. Ik heb in eerste instantie niet de naam tegen [eiser achternaam] verteld, noch dat Gea mij de naam had genoemd. Later zei Gea dat ik de naam wel mocht noemen tegenover [eiser achternaam]. De naam van de desbetreffende lesklant is Belinda [www]. [www], vertelde Gea mij heeft samen met Danielle [xxx 2] [naam paard] vanaf het terrein van [gedaagde] vervoerd naar het huisadres van Wijers. [www] en [xxx 2] waren namelijk op 8 september aan het oefenen op het terrein van [gedaagde]. (…)”
Getuige [ttt]:
“(…)
U vraagt mij naar de gang van zaken van 8 september 2011. Ik verklaar daarover dat ik van een lesklant heb gehoord dat zij op die datum op het erf van [gedaagde] was, toen er deurwaarders verschenen die naar [naam paard] vroegen. Mijn lesklant heeft toen gezegd of dat het geval was en de deurwaarders doorverwezen naar [gedaagde]. [gedaagde] heeft toen gezegd dat [naam paard] niet meer bij haar aanwezig was. Toen de deurwaarders daarop vertrokken, zo vertelde de lesklant mij heeft zij samen met Danielle - waarvan ik de achternaam niet weet - [naam paard] in de trailer van [www] geladen en [naam paard] samen met Danielle naar het woonadres van Wijers te [woonplaats] heeft vervoerd. [www] wist dat het [naam paard] was die ze in de trailer had. Danielle wist dat ook. Desgevraagd verklaar ik dat de naam van de lesklant Belinda [www] is. Ik denk dat [www] wist van de reden van het haastige afvoeren van [naam paard]. Er heeft namelijk een artikel daarover gestaan in de Leeuwarder Courant. Sijbemsa heeft het niet met mij gehad over de reden. Danielle ken ik niet en ik heb het ook niet met haar hierover gehad. Ik heb [naam 2] pas een behoorlijke tijd later meegedeeld wat zich op 8 september 2011 heeft afgespeeld. Dit was in ieder geval het nieuwe jaar 2012. [www] heeft mij verteld dat [gedaagde] haar vertelde dat het [naam paard] was die vervoerd werd. Ik merk nog op dat [gedaagde] op dat moment geagiteerd was; zij was een beetje in paniek, zo is het mij verteld. (…)
Getuige [www]:
“U vraagt mij naar het gebeuren op 8 september 2011. Mij is gevraagd om een paard weg te brengen en dat heb ik ook gedaan. [gedaagde] was degene die mij dat vroeg. U vraagt mij naar de reden van het verzoek. Ik zou die dag oefenen bij [gedaagde]. Ik had mijn paard al opgezadeld en in afwachting van de anderen waarmee ik zou oefenen ben ik alvast gaan rijden. Op enig moment, tijdens het opzadelen, kwam er een man naar mij toe. Hij stelde zich niet voor en maakte ook niet kenbaar wie hij was. Hij vroeg of mijn paard [naam paard] was en of ik [gedaagde] was. Op beide vragen antwoordde ik met nee. Ik heb ze toen verwezen naar het hok waar de paarden stonden. Later kwam [gedaagde] en vertelde mij dat er een paard weg moest. Ik had de trailer achter mijn auto hangen. Ik heb toen eerst mijn paard op stal gezet. [gedaagde] kwam toen met een paard aanlopen. Vervolgens heb ik samen met [gedaagde], Danielle [xxx 2] en nog iemand dit paard in mijn trailer geladen. Samen met Danielle ben ik toen weggereden. We moesten naar de familie Wijers. Die familie kende ik niet maar Danielle kende de weg.
Ik wist niet om wat voor paard het ging op dat moment. Ik heb de naam van het paard niet gevraagd. Ik kende het paard ook niet. Later, toen er een stuk in de Leeuwarder Courant stond over deze kwestie, begreep ik dat het niet klopte. In de krant stond dat die man, naar nu blijkt [eiser achternaam], het paard had gekocht. [gedaagde] zei echter later tegen mij dat dit niet zo is.
U vraagt mij wat de toestand van [gedaagde] was op het moment toen ze mij vroeg om het paard weg te brengen. Zij was gespannen, dat merkte ik. Zij vroeg of ik het paard weg wilde brengen omdat iemand beslag op het paard wilde leggen. Zij vertelde dat ze overleg had gehad met haar advocaat en dat die had gezegd dat het paard van het erf moest en dat zij zelf op het erf moest blijven. Ik denk dat het genoemde overleg met de advocaat heeft plaatsgevonden nadat de deurwaarder was vertrokken. Ik weet niet wie de bedoelde advocaat was. Ik merk op dat het gebeuren van 8 september een uniek gebeurtenis was. Toch verklaar ik, nadat u mij daarover meerdere keren heeft gevraagd geen reden zag om naar de naam van het paard te vragen. Nadat ik het artikel in de Leeuwarder Courant had gelezen, was ik er zeker van dat het [naam paard] moet zijn geweest die ik heb vervoerd in mijn trailer. Ik heb het gebeuren aan Gea Overdijk verteld”
Getuige [xxx 2]:
“U vraagt mij naar de gang van zaken van 8 september 2011. Ik was op dat moment op het erf van [gedaagde] samen met Belinda [www] aan het oefenen voor een show. Ik was mijn paard aan het opzadelen toen er een man naar mij toe kwam die met [gedaagde] wilde praten. [gedaagde] nam hem mee naar binnen in haar woning, kennelijk omdat ze niet in het bijzijn van anderen wilde praten. Nadat de man weer was vertrokken, vertelde [gedaagde] mij dat dat een deurwaarder was. Daarna zei ze dat het paard [naam paard] moest worden weggebracht. Op dat moment maakte zij een rustige indruk. Ik vond haar niet gespannen, noch in paniek. Ik heb vervolgens [naam paard] van stal gehaald en samen met [www] in de trailer van [www] geladen. Daarop zijn [www] en ik in de auto met trailer met [naam paard] daarin naar het erf van Wijers gereden. [gedaagde] had namelijk gevraagd of wij [naam paard] naar Wijers wilden brengen. Bij Wijers aangekomen, heb ik [naam paard] in de stal geleid. (…)
Mr. Vannisselroy confronteert mij nogmaals met mijn verklaring van 16 oktober 2011. Ik hoor hem citeren de zin "we waren aan het opzadelen…..problemen mee kon krijgen". Met name wijst mr. Vannisselroy op de zin "[voornaam 2] reageerde erg verbaasd, ze zei dat dit paard afgelopen weekend al was verkocht en was opgehaald". In reactie daarop verklaar dat ik [gedaagde] heb horen zeggen dat [naam paard] is verkocht en opgehaald. Ik heb ook gehoord dat de deurwaarder het woord "beslag" noemde. Ik wist kortom wel dat [naam paard] gewoon op het erf aanwezig was. Desgevraagd verklaar ik dat ik echter geen neiging had om in mijn verklaring op te nemen dat [naam paard] wel degelijk aanwezig was.”
4.26.
Op grond van de hiervoor geciteerde getuigenverklaringen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat [gedaagde] er van doordrongen was dat de persoon die zich op 8 september 2011 bij haar meldde, een deurwaarder betrof die beslag wilde leggen op [naam paard]. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat een andere partij voornemens was om beslag op [naam paard] te leggen, kan – mede gezien de sommatie van de raadsman van [eiser achternaam] van 5 september 2011 – de conclusie evenmin anders luiden dan dat [gedaagde] wist dat [eiser achternaam] de opdrachtgever was ten aanzien van de beslaglegging. Uit de getuigenverklaringen in combinatie gezien met de e-mail van [gedaagde] aan [naam 2] van 4 september 2011 komt naar voren dat [gedaagde] niet alleen spijt heeft gekregen van de met [eiser achternaam] gesloten koopovereenkomst, maar vervolgens haar uiterste best heeft gedaan om te voorkomen dat [eiser achternaam], die gebruik wilde maken van de mogelijkheden die hij op grond van de wet had, zelfs maar beslag op [naam paard] zou kunnen leggen. Dit, terwijl met het leggen van beslag - wat gezien de stand van zaken hooguit conservatoir van aard zou zijn geweest - nog geen rechterlijk oordeel zou zijn geveld over de vraag of er een koopovereenkomst tussen partijen tot stand was gekomen en zo ja, of [gedaagde] tot nakoming daarvan zou zijn gehouden. Door onder die omstandigheden niettemin [naam paard] opzettelijk af te voeren naar een ander adres om hem uit handen van de deurwaarder te houden, en aldus te beletten dat [eiser achternaam] gebruik zou kunnen maken van de mogelijkheden die hij op grond van de wet had en nadien heeft geweigerd om ook - desgevraagd - aan de kort geding-rechter openheid van zaken te geven, heeft [eiser achternaam] naar het oordeel van de rechtbank de rechtsgang zodanig gefrustreerd dat de conclusie niet anders kan luiden dan dat [gedaagde] daardoor onrechtmatig jegens [eiser achternaam] heeft gehandeld. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat het enkele feit dat [gedaagde] het bestaan van de koopovereenkomst heeft betwist, niet kan worden gekwalificeerd als onrechtmatig jegens [eiser achternaam]. Het stond en staat [gedaagde] immers vrij om het op een gerechtelijke procedure aan te laten komen en daar verweer te voeren tegen de vorderingen van [eiser achternaam].
4.27.
[eiser achternaam] heeft verder gesteld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de haar bekende [ggg] als stroman in te zetten. [gedaagde] heeft, aldus [eiser achternaam], met [ggg] een valse koopovereenkomst gesloten en [ggg] heeft op zijn beurt een valse – geantedateerde - koopovereenkomst gesloten met een derde, Van Herwaarden. De rechtbank is echter op basis van de afgelegde getuigenverhoren van oordeel dat niet is bewezen dat er sprake is van een valse koopovereenkomst tussen [gedaagde] en [ggg]. Getuige [ggg] heeft daarover verklaard:
“Begin 2011, dit zal april zijn geweest, heb ik [naam paard] voor het eerst gezien. Ik vond het meteen al een mooie jonge Friese hengst. Het paard moest zich echter nog ontwikkelen. Het paard moest nog worden geopereerd, er moest een botje worden weggehaald. In september 2011 vroeg ik hoe het met [naam paard] stond. Begin september heeft [gedaagde] toen gezegd "kom maar langs". Ik was op dat moment samen met [gedaagde] eigenaar van een Friese merrie genaamd, Amke B. Ik was voor het grootste gedeelte eigenaar daarvan. Ik heb op zaterdag 3 september contact gehad met [gedaagde] over [naam paard]. De dag erna ben ik op bezoek geweest daar en heb ik [naam paard] weer gezien. De zaterdag, 3 september dus, hebben wij besproken hoe wij de koop van [naam paard] precies zouden doen. Diezelfde dag hadden wij namelijk overeenstemming bereikt over die koop. [gedaagde] heeft toen de koopovereenkomst op papier gezet. De koopsom is conform punt 6 van de koopovereenkomst voldaan door het aandeel van [gedaagde] in Amke B te verhogen en dat van mij zelf te verlagen. U houdt mij de desbetreffende koopovereenkomst voor en deelt mij mee dat deze is opgenomen in productie 11 van productie 13 van het verzoekschrift. Ik verklaar dat dit de overeenkomst is met betrekking tot de koop van [naam paard]. De handtekening onder dat stuk is van mij. (…)
U houdt mij de koopovereenkomst voor die als productie 21 bij het verzoekschrift is opgenomen. Dit is de koopovereenkomst die ik met Van Herwaarden heb gesloten. Ook deze overeenkomst heb ik ondertekend. U wijst mij erop dat als datum staat vermeld "29 oktober 2011-11-10". U wijst me er voorts op dat het computerprogramma Word data automatisch pleegt aan te vullen. Ik verklaar daarop dat het mij niet is opgevallen dat de door mij genoteerde datum is aangevuld. Wel verklaar ik dat de dag van opstellen van koopovereenkomst een ander is dan de datum van de ondertekening. Het contract is later opgesteld. De overeenkomst is bij mij thuis getekend. Van Herwaarden was daarbij zelf niet aanwezig; de koopovereenkomst is ondertekend door zijn vrouw. “
4.28.
De rechtbank acht op grond van de verklaring van [ggg] niet bewezen dat hij is ingezet als stroman. Uit de verklaring, in samenhang bezien met de hiervoor geciteerde getuigenverklaringen, komt hooguit naar voren dat [gedaagde] [naam paard] twee keer heeft verkocht: eerst aan [eiser achternaam] en vervolgens aan [ggg], die [naam paard] op zijn beurt heeft doorverkocht aan Van Herwaarden. Deze gang van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als onrechtmatig jegens [eiser achternaam] en vormt aldus geen basis voor het toekennen van volledige juridische kosten.
4.29.
Nu, zoals in rechtsoverweging 4.26. is geconcludeerd, [gedaagde] de rechtsgang heeft gefrustreerd en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser achternaam], kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met het toekennen van het salaris van de advocaat op basis van het rapport Voor-werk II. In beginsel is er daarentegen aanleiding om aan [eiser achternaam] een schadevergoeding toe te kennen bestaande in de door hem werkelijk gemaakte juridische kosten.
4.30.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat het doel van schadevergoeding is het zoveel mogelijk brengen van de benadeelde in de positie waarin hij zou hebben verkeerd indien de onrechtmatige daad jegens hem niet was gepleegd. Uitsluitend de werkelijk geleden schade moet worden vergoed. De bewijslast van het bestaan en de hoogte van de geleden schade ligt, gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door [gedaagde], daarbij bij [eiser achternaam]. Uitgangspunt is voorts dat bij de vaststelling van de schade die [eiser achternaam] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde], een vergelijking moet worden gemaakt tussen de feitelijke situatie na de onrechtmatige daad en de hypothetische situatie bij het wegdenken van die onrechtmatige daad (vergelijk onder meer HR 28 maart 2003, NJ 2003, 389).
4.31.
De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. Ook wanneer de onrechtmatige daad – het frustreren van de rechtsgang - wordt weggedacht, blijft staan dat [eiser achternaam] aanvankelijk heeft ingezet op de nakoming van de volgens hem tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Dat kan worden afgeleid uit de sommaties van de raadsman van [eiser achternaam] en voorts uit de vordering van [eiser achternaam] in kort geding. Verder kan uit de voorlopige getuigenverhoren worden opgemaakt dat deze verhoren onder meer zijn benut om bewijs te vergaren ten aanzien van de totstandkoming van de litigieuze koopovereenkomst. Nu [gedaagde] van aanvang af het bestaan van een koopovereenkomst heeft betwist, gaat de rechtbank er daarom van uit dat het ook in de situatie waarin [gedaagde] de rechtsgang niet zou hebben gefrustreerd en dus niet onrechtmatig jegens [eiser achternaam] zou hebben gehandeld, zou zijn gekomen tot in ieder geval één conservatoire beslaglegging, een kort geding en voorlopige getuigenverhoren. Ook zonder onrechtmatige daad van [gedaagde] zou [eiser achternaam] derhalve kosten hebben gehad aan juridische bijstand, welke kosten in dat geval echter zouden zijn vergoed op basis van de uitgangspunten van het rapport Voor-werk II. [eiser achternaam] zou in die situatie derhalve geen aanspraak hebben kunnen maken op vergoeding van de volledige proceskosten. Dat betekent dat [eiser achternaam] onvoldoende heeft onderbouwd dat het volledige opgevoerde bedrag aan juridische kosten moet worden toegewezen. Daar komt bij dat [gedaagde] terecht heeft betoogd dat de opgevoerde tijd (naar de rechtbank berekent: circa tien uren van mr. Faassen) voor het bestuderen van literatuur en jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking komt en verder dat [eiser achternaam] heeft erkend beslagkosten (naar de rechtbank berekent: circa tien uren van mr. Faassen) dubbel te hebben opgevoerd ten opzichte van het totaalbedrag aan kosten in verband met beslag dat [eiser achternaam] in de dagvaarding sub 97 noemt.
4.32.
Voornoemde uitgangspunten leiden tot de volgende conclusie. In totaal resteert ten aanzien van mr. Faassen een urentotaal van circa 46 uren (circa 66 minus circa 20 uren, zie de vorige rechtsoverweging), terwijl het voor mr. Vannisselroy opgevoerde aantal uren circa 230 bedraagt. Met inachtneming van voornoemde uitgangspunten, en gezien het feit dat – zoals in rechtsoverweging 4.29. is overwogen - een deel van de getuigenverhoren niet heeft kunnen bijdragen aan het bewijs van de stelling van [eiser achternaam] dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door valse koopovereenkomsten op te stellen, zal de rechtbank schattenderwijs een derde van het aantal opgevoerde uren toedelen aan juridische kosten in verband met het frustreren van de rechtsgang door [gedaagde], dus afgerond 75 uren voor mr. Vannisselroy en 15 voor mr. Faassen. Dat correspondeert met een bedrag van € 21.600,- (75 uren maal uurtarief € 288,-) plus € 3.270,- (15 uren maal uurtarief € 218,-), totaal derhalve € 24.870,-. De rechtbank ziet, anders dan [gedaagde], daarbij overigens geen aanleiding om uit te gaan van een verlaagd uurtarief van € 127,50, nu [gedaagde] onvoldoende heeft betwist dat dit tarief bij wege van voorschot aan [eiser achternaam] is gefactureerd. Gezien het relatief geringe belang dat met de koopovereenkomst was gemoeid (€ 15.000,-), ziet de rechtbank aanleiding het bedrag aan advocaatkosten te matigen tot genoemd bedrag van € 15.000,-.
4.33.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om terzake beslagkosten naar redelijkheid een bedrag toe te wijzen van € 3.000,-. Afgezien van de hierboven omschreven hypothetische situatie waarin [eiser achternaam] hoe dan ook tenminste één maal beslag zou hebben gelegd, was [eiser achternaam] naar het oordeel van de rechtbank gerechtigd om meerdere malen beslag te leggen.
4.34.
Het beroep van [gedaagde] op de schadebeperkingsplicht zal de rechtbank passeren. [gedaagde] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [eiser achternaam] zich, geconfronteerd met het frustreren van de rechtsgang door [gedaagde], anders zou hebben moeten gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen (zie de Parlementaire Geschiedenis boek 6, pagina 351). De rechtbank passeert eveneens de – naar de rechtbank begrijpt op artikel 6:100 BW gebaseerde - stelling van [gedaagde] dat [eiser achternaam] zich trainings- en andere kosten heeft bespaard doordat de koopovereenkomst niet is doorgegaan. Er is namelijk geen sprake van daadwerkelijk door [eiser achternaam] genoten voordeel maar hooguit van fictief voordeel.
4.35.
De getuigentaxen ad € 115,- en de kosten van uittreksels ad € 52,21 zullen door [gedaagde] als de in het ongelijk te stellen partij moeten worden gedragen.
conclusie
4.36.
Op grond van het voorgaande zal in totaal een bedrag aan schadevergoeding worden toegewezen van € 1.808,- plus € 15.000,- plus € 3.000,- plus € 115,- plus € 52,21 is € 19.975,21. De vordering terzake wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding (19 december 2012).Voor het verwijzen naar de schadestaatprocedure is gezien het voorgaande geen aanleiding meer.
4.37.
Het toekennen van een bedrag aan geliquideerde proceskosten is gezien het voorgaande evenmin aan de orde.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser achternaam] te betalen een bedrag van € 19.975,21, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2012 tot aan de dag van algehele betaling;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.c 625