ECLI:NL:RBNNE:2014:769

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
18.930015-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd bij minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen bij een toen twaalfjarig slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 mei 2012, te Midden-Drenthe, met het slachtoffer, dat nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De verdachte heeft bekend dat hij met zijn mond aan de blote borst van het slachtoffer heeft gezeten, wat door de rechtbank als een schending van de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer werd beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden, evenals het vertrouwen dat een kind in een volwassene moet kunnen hebben.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van acht weken, waarvan zes weken voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren geëist. De rechtbank heeft echter besloten om de verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 80 uren, waarbij de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 300 euro aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die door het strafbare feit is veroorzaakt.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er sprake was van geweld of bedreiging met geweld. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930015-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[Verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1939,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 07 februari 2014.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 mei 2012, te [plaats], in de gemeente Midden-Drenthe, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
- het met zijn mond aan de blote borst van die [slachtoffer] zitten en/of
- het betasten van die [slachtoffer] in haar schaamstreek en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds plegen van vorenomschreven handeling(en);
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 mei 2012, te [plaats], in de gemeente Midden-Drenthe, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het met zijn mond aan blote borst van die [slachtoffer] zitten en/of
- het betasten van die[slachtoffer] in haar schaamstreek;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Wildeman acht hetgeen subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
8 weken gevangenisstraf, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
 120 120 uren werkstraf, subsidiair 60 dagen hechtenis;
 120 gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van 500 euro met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit met de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen acht. Met name acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld in die zin dat de verweten handelingen onverhoeds zijn gepleegd.

Bewijsmotivering

Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
- een proces-verbaal van aangifte [1] d.d. 26 juni 2012, inhoudende de verklaring van [slachtoffer];
- de bekennende verklaring van verdachte op de openbare terechtzitting van 7 februari 2014.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2012 tot 1 maart 2012, te [plaats], in de gemeente Midden-Drenthe, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het met zijn mond aan de blote borst van die [slachtoffer] zitten.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het subsidiair bewezen geachte levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen,
strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van de raadsman dat aan het handelen van verdachte het ontuchtige karakter ontbreekt hetgeen er toe zou moeten leiden dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op het geruime leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer is het kussen op de blote borst van aangeefster door verdachte als ontuchtig aan te merken. De intentie van verdachte bij dit handelen doet in dit verband niet ter zake omdat de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer moet worden beschermd hetgeen met artikel 247 Wetboek van Stafrecht wordt beoogd.
De rechtbank acht de verdachte dan ook strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte een ontuchtige handeling heeft gepleegd bij het toen twaalfjarige slachtoffer. Door zo te handelen heeft verdachte de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Ook het vertrouwen en het zich veilig mogen voelen bij een volwassen persoon zijn door verdachte geschonden.
De officier van justitie heeft aangegeven dat in het gesprek dat zij met het slachtoffer heeft gehad naar voren is gekomen dat het slachtoffer nog steeds de psychische gevolgen van hetgeen haar is overkomen, ondervindt. Het slachtoffer heeft nog steeds het gevoel dat het haar schuld is met betrekking tot wat verdachte haar heeft aangedaan.
Het betreft naar het oordeel van de rechtbank dan ook een ernstig feit.
De officier van justitie heeft de rechtbank voorgesteld het door haar bewezen geachte af te doen met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf zoals hiervoor is vermeld. De officier van justitie heeft aangegeven dat alleen het opleggen van een werkstraf niet mogelijk is gelet op het bepaalde in artikel 22b lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in onderhavig geval de inbreuk op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer niet dusdanig ernstig is dat een werkstraf alleen niet zou kunnen worden opgelegd. De raadsman heeft bepleit dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden als dat rechtbank dat geïndiceerd acht. Het onvoorwaardelijk deel zou gelijk moeten zijn aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Aangaande de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en de gevorderde leeftijd van verdachte. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 9 januari 2014 waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport.
De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf als door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op de omvang van het bewezenverklaarde en de persoon van verdachte kan een dergelijke straf achterwege blijven.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 22b lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht. De mate van inbreuk op de lichamelijke integriteit is bepalend of al dan niet een werkstraf kan worden opgelegd.
Gelet op de omvang van het bewezen verklaarde zijn naar het oordeel van de rechtbank de gevolgen voor de lichamelijke integriteit beperkt gebleven zodat het alleen opleggen van een werkstraf mogelijk is. De omvang van de werkstraf zal de rechtbank bepalen op 80 uren.

Benadeelde partij [slachtoffer]

De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het gevorderde bedrag gematigd te worden gelet op de omvang van de bewezenverklaring. De rechtbank acht een bedrag van 300 euro op zijn plaats.
De civiele vordering is dan ook gegrond en tot voormeld bedrag voor toewijzing vatbaar.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, voor dit deel kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Schadevergoedingsmaatregel

Met betrekking tot het bewezen verklaarde acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c, 22d, 27 en 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
 een taakstraf bestaande uit
80 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
40 dagenzal worden toegepast;
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van de som van € 300,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag van € 300,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. E. Läkamp en mr. P.J. van Steen, rechters in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 februari 2014, zijnde mr. Van Steen buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.pag. 22 van het dossier