ECLI:NL:RBNNE:2014:768

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
18.920364-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met bedreiging met een mes in de gemeente Tynaarlo

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte heeft op 26 maart 2013 in de gemeente Tynaarlo geprobeerd geld af te persen van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens deze poging heeft de verdachte [slachtoffer 1] bedreigd met een mes en dreigende woorden geuit, zoals "En nu ga jij mij geld betalen" en "Geef me je portemonnee maar". De verdachte heeft ook [slachtoffer 2] bedreigd door een mes in zijn richting te houden en dreigende instructies te geven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting op 7 februari 2014 een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder aangiften van de slachtoffers en de bekentenis van de verdachte, in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd, met uitzondering van de bedreiging van [slachtoffer 2] met een misdrijf tegen het leven gericht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, waaronder de financiële problemen van de verdachte en het feit dat hij eerder niet met politie of justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft de verdachte echter laakbaar gedrag verweten, gezien de bedreigende situatie die hij voor de slachtoffers heeft gecreëerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.920364-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 februari 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[Verdachte]

geboren te [geb.plaats] op [datum] 1984,
wonende [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 07 februari 2014.
De verdachte is verschenen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 26 maart 2013 in de gemeente Tynaarlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander weder-rechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers is hij, verdachte, met dat opzet naar het bedrijf/kantoor van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gegaan en heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] vast gepakt en/of (op korte afstand) een mes in de richting van die [slachtoffer 1] gehouden en/of daarbij dreigend de woorden toegevoegd "En nu ga jij mij geld betalen" en/of "Geef me je portemonnee maar" en/of "Nou pak je je pasje maar en dan gaat [slachtoffer 2] pinnen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of heeft hij, verdachte, een mes in de richting van die [slachtoffer 2] gehouden
en/of daarbij dreigend de woorden toegevoegd "Wegwezen nu" en/of "En nu ga jij zitten" en/of "Daar" en/of "en "jij, pinnen nu" en/of "Pinnen 10 minuten, maximale bedrag", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
en/of heeft hij, verdachte, met dat opzet, die [slachtoffer 1] een papier getoond waarop zijn bankrekeningnummer stond vermeld en daarbij de woorden toegevoegd "maak zesduizend euro over op dit nummer", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 26 maart 2013 in de gemeente Tynaarlo, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [slachtoffer 2] een mes voorgehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Wegwezen, jij" en/of "Jij moet gaan zitten nu" en/of "Daar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Souër acht de tenlastegelegde poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis;
4 maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmotivering

Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij geen vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
- een proces-verbaal van aangifte [1] d.d. 26 maart 2013, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1];
- een proces-verbaal van aangifte [2] d.d. 27 maart 2013, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2];
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de openbare terechtzitting van 7 februari 2014.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 maart 2013 in de gemeente Tynaarlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer 1],
met dat opzet naar het bedrijf/kantoor van voornoemde [slachtoffer 1] gegaan en heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 1] vast gepakt en op korte afstand een mes in de richting van die [slachtoffer 1] gehouden en daarbij dreigend de woorden toegevoegd "En nu ga jij mij geld betalen" en "Geef me je portemonnee maar" en "Nou pak je je pasje maar en dan gaat [slachtoffer 2] pinnen", en heeft hij, verdachte, een mes in de richting van die [slachtoffer 2] gehouden
en daarbij dreigend de woorden toegevoegd "Wegwezen nu" en "En nu ga jij zitten" en "en” "jij, pinnen nu" en "Pinnen 10 minuten, maximale bedrag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. De rechtbank acht met name niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling. De woorden die verdachte tegen [slachtoffer 2] heeft gebezigd waren er op gericht hem te bewegen geld te gaan pinnen en waren niet bedoeld om hem te bedreigen zoals is tenlastegelegd.

Kwalificatie

Het bewezen geachte levert op: poging tot afpersing,
strafbaar gesteld bij artikel 317 in verbinding met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd geld af te persen. Verdachte heeft daarbij het slachtoffer [slachtoffer 1] bedreigd met een mes en heeft op die wijze een voor [slachtoffer 1] bedreigende situatie geschapen.
Verdachte heeft aangegeven dat hij tot het onderhavige feit is gekomen omdat hij nog achterstallig salaris te goed had van [slachtoffer 1] uit een periode rond het faillissement van het bedrijf van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft gewerkt zonder daar salaris voor te ontvangen van [slachtoffer 1]. Ook het doorgestarte bedrijf van [slachtoffer 1] en het UWV wilden niet betalen. Door strijdige informatie van derden na het faillissement is onduidelijk gebleven wie nu verantwoordelijk was voor het uitbetalen van het achterstallige salaris.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] een aantal malen aangesproken over het achterstallige salaris doch zonder het gewenste resultaat. Verdachte kwam financieel in de problemen en werd geconfronteerd met diverse schulden en een dreigende huisuitzetting.
Verdachte heeft aangegeven dat onderhavig feit als een wanhoopsdaad moet worden gezien om uit zijn schulden te komen en een huisuitzetting te voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de weg die verdachte heeft gekozen niet de juiste. In dat opzicht heeft verdachte laakbaar gehandeld. Verdachte heeft door zijn handelwijze [slachtoffer 1] maar ook [slachtoffer 2] in een zeer bedreigende situatie gebracht. De rechtbank rekent verdachte dat handelen dan ook ernstig aan.
De rechtbank houdt aangaande de op te leggen straf rekening met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan zoals dat hiervoor is aangegeven. De rechtbank laat met name meewegen de achtergrond waartegen onderhavig feit is gepleegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 9 januari 2014 waaruit blijkt dat verdachte recentelijk niet met politie of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval
een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf passend en geboden zijn zoals door de officier van justitie gevorderd.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
 een gevangenisstraf voor de duur van
vier maandengeheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoer-gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
 een taakstraf bestaande uit
240 urenwerkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
120 dagenzal worden toegepast;
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Läkamp, voorzitter en mr. J.J. Schoemaker en mr. P.J. van Steen, rechters in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 februari 2014, zijnde mr. Van Steen buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.pag. 22 van het dossier
2.pag. 47 van het dossier