ECLI:NL:RBNNE:2014:746

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
2653080 \ VV EXPL 13-119
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling salaris en erkenning opvolgend werkgeverschap in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, die van 1 december 2007 tot 1 december 2010 gedetacheerd was bij gedaagde vanuit een ambtelijke aanstelling bij de provincie Drenthe, een kort geding aangespannen. Eiseres was daarna in dienst bij gedaagde op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 december 2013. Eiseres vorderde in kort geding dat de kantonrechter zou oordelen dat haar arbeidsovereenkomst van rechtswege was geconverteerd naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, op grond van opvolgend werkgeverschap zoals bedoeld in artikel 7:668a BW. De kantonrechter moest beoordelen of de detacheringsperiode meetelt voor de toepassing van dit artikel.

De kantonrechter oordeelde dat de detacheringsperiode wel degelijk meetelt. De arbeidsverhouding tussen de provincie en eiseres voldeed aan de definitie van een arbeidsovereenkomst volgens artikel 7:610 BW. Het feit dat de arbeidsverhouding door middel van een aanstellingsbesluit was geformaliseerd, rechtvaardigde niet dat eiseres geen ontslagbescherming zou genieten. De kantonrechter concludeerde dat de provincie Drenthe en gedaagde als elkaars opvolgers moesten worden aangemerkt, en dat eiseres recht had op doorbetaling van haar salaris tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou eindigen.

De kantonrechter wees de vordering tot wettelijke verhoging af, omdat het geschil voornamelijk juridisch van aard was en gedaagde had gesteld dat zij slechts kostendekkende subsidies ontving. De vordering tot wedertewerkstelling werd eveneens afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst op korte termijn zou worden ontbonden. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 2653080 \ VV EXPL 13-119

Vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv van 11 februari 2014

in de zaak van

[Eiseres],

hierna te noemen:[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. T. Meier,
tegen

de stichting Stichting[X],

hierna te noemen: [X],
gevestigd te[woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. Raaben.

De procedure

Bij dagvaarding van 10 januari 2014 met producties heeft[eiseres] gevorderd om bij wege van onmiddellijke voorziening en uitvoerbaar bij voorraad [X] te veroordelen:
om de non actiefstelling van[eiseres] op te heffen en haar toe te laten tot het verrichten van haar werkzaamheden als office manager, binnen drie dagen na betekening van het vonnis in kort geding, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat [X] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft om aan dit vonnis te voldoen;
om aan[eiseres] binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis te voldoen het aan haar toekomende en reeds opeisbare salaris over de maand december 2013 van
€ 5.207,17 te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) en de wettelijke rente;
tot doorbetaling van het aan[eiseres] toekomende salaris vanaf januari 2014 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
in de proceskosten.
Nadat de zaak op 28 januari 2014 ter terechtzitting is behandeld, van welke behandeling aantekeningen zijn gemaakt, werd vonnis bepaald op vandaag.
De inhoud van alle stukken geldt als hier herhaald.

De vaststaande feiten

1.
[Eiseres], geboren op 20 oktober 1955, is sinds 1 december 2007 feitelijk werkzaam geweest voor [X] in de functie van office manager. Haar salaris bedroeg laatstelijk € 5.207,17 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
Van 1 december 2007 tot en met 30 november 2010 was[eiseres] gedetacheerd bij [X] vanuit een door de betrokken partijen voorgestelde tijdelijke ambtelijke aanstelling bij de provincie Drenthe. Per 1 december 2010 is[eiseres] in dienst getreden bij [X] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 december 2013.
2.
Op 11 december 2006 is [X] opgericht op initiatief van de provincie Drenthe en Stichting [Y]. [X] is een subsidie-gefinancierde netwerkorganisatie zonder eigen inkomsten of eigen vermogen en met een kleinschalige organisatiestructuur. De subsidies worden verstrekt ten behoeve van een vooraf vastgestelde programmaperiode. De inrichting van de organisatie is door middel van tijdelijke arbeids- en huurovereenkomsten afgestemd op het tijdelijke karakter van de programmaperiode en subsidiëring.
3.
Binnen de [X] is een programmaperiode van 2008 tot 31 december 2013 opgezet. Hoewel de programma- en subsidieperiode per 31 december 2013 is geëindigd, is de projectlooptijd verlengd tot 1 april 2014. Hiervoor is een kostendekkend subsidiebedrag van € 90.000,00 aangehouden. Voor 2014 is een nieuwe programmaperiode opgesteld, maar [X] heeft over de subsidieverstrekking nog geen zekerheid gekregen.
4.
In mei 2013 is de heer [Z] aangetreden als directeur van [X].
5.
Enige tijd geleden heeft [Z], op vraag van[eiseres], te kennen gegeven dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd en daarom per 1 december 2013 van rechtswege zou eindigen.
6.
Vanaf 13 november 2013 diende[eiseres] de uitzendkracht, die ingaande 1 december 2013 de werkzaamheden van[eiseres] zou overnemen, in te werken.
7.
Op 22 november 2013 heeft[eiseres] middels een brief van haar advocaat gericht aan [X] het standpunt ingenomen dat haar arbeidsovereenkomst niet van rechtswege zou eindigen per
1 december 2013. Ter onderbouwing heeft zij aangevoerd dat sprake is van opvolgend werkgeverschap, zodat haar arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:668a BW, door verloop van de zes jaren waarin zij bij [X] werkzaam is geweest, van rechtswege is geconverteerd naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.[eiseres] heeft daarbij aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon en zij heeft zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van haar werkzaamheden.[eiseres]
8.
[eiseres] heeft sinds 22 november 2013 geen werkzaamheden meer verricht.
9.
[X] heeft de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst, voor het geval deze nog mocht bestaan, op zo kort mogelijke termijn te ontbinden. De kantonrechter heeft bij beschikking van heden de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden per 15 februari 2014.

De grondslag van de vordering en het verweer

10.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt[eiseres] dat er op grond van artikel 7:668a BW sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zij voert aan dat haar werkzaamheden in de drie jaren dat zij door de provincie Drenthe bij [X] gedetacheerd was en de direct daaropvolgende drie jaar dat zij in dienst was bij [X] zelf hetzelfde bleven, evenals haar arbeidsvoorwaarden en haar werkplek. De provincie Drenthe en [X] moeten daarom geacht worden elkaars opvolger te zijn. De arbeidsovereenkomst is daarom niet van rechtswege geëindigd per 1 december 2013. Het feit dat de detachering vanuit een ambtelijke aanstelling plaatsvond, maakt dit niet anders.[eiseres]
heeft spoedeisend belang bij een voorziening, omdat het UWV zich op het standpunt stelt dat sprake is van opvolgend werkgeverschap en[eiseres] op dit moment alleen een klein voorschot ontvangt.
11.
Het verweer van [X] strekt tot afwijzing van de vordering. [X] voert daartoe aan dat[eiseres] tijdens haar detachering geen arbeidsovereenkomst had maar een ambtelijke aanstelling. Ingevolge artikel 7:615 BW is boek 7 titel 10 BW, waaronder artikel 7:668a BW, niet van toepassing op een ambtelijke aanstelling. De drie jaren waarin[eiseres] een aanstelling bij de provincie Drenthe had, tellen dus niet mee in de keten van arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:668a BW. Er is daarom nog geen sprake van een (keten van) arbeidsovereenkomst(en) die langer duurt dan 36 maanden. Van conversie van bepaalde naar onbepaalde tijd kan dan ook geen sprake zijn.

De beoordeling

12.
Het spoedeisend belang wordt gelet op de aard van de vorderingen van[eiseres] voldoende aanwezig wordt geacht.
13.
De kantonrechter stelt voorop dat[eiseres] laatstelijk bij [X] werkzaam was op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst waarop de bepalingen van boek 7 titel 10 BW onverkort van toepassing zijn.
In deze procedure in kort geding moet worden beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal concluderen dat hier sprake is van opvolgend werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:668a lid 2 BW, en dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van[eiseres] daarom van rechtswege is geconverteerd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter overweegt het volgende.
13.
Vaststaat dat[eiseres] feitelijk zes jaar voor [X] werkzaam is geweest; drie jaar via detachering door de provincie Drenthe en drie jaar rechtstreeks in dienst van [X].
Vraag is of de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die[eiseres] met [X] heeft gesloten door verloop van 36 maanden van rechtswege is geconverteerd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Volgens artikel 7:668a lid 2 jo lid 1 BW is dat het geval indien sprake is van "elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten bij verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn".
Partijen twisten erover of de periode waarin er sprake was van een ambtelijke aanstelling door de provincie Drenthe, dient te worden meegenomen in de keten als bedoeld in artikel 7:668a lid 2 BW. [X] meent van niet, omdat in dat artikel wordt gesproken over "arbeidsovereenkomsten", terwijl[eiseres] bij de provincie in dienst was op grond van een (eenzijdig) aanstellingsbesluit.[eiseres] stelt zich op het standpunt dat de detacheringsperiode wel meetelt, en verwijst daartoe naar uitspraken van kantonrechters in vergelijkbare zaken.
14.
De kantonrechter is van oordeel dat de detacheringsperiode wel meedeelt voor de toepassing van artikel 7:668a lid 2 BW. Zij overweegt dat de arbeidsverhouding tussen de provincie Drenthe en[eiseres] voldoet aan de in 7:610 BW gegeven definitie van een arbeidsovereenkomst, te weten een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt om in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende een zekere tijd arbeid te verrichten. Het enkele feit dat die arbeidsverhouding, nadat de provincie en[eiseres] het over aangaan daarvan eens waren geworden, door middel van een aanstellingsbesluit in plaats van een arbeidscontract is geformaliseerd, rechtvaardigt niet dat[eiseres] de ontslagbescherming die artikel 7:668a lid 2 BW aan werknemers beoogt te bieden ontbeert. Een andere uitleg, waarvoor noch artikel 7:615 BW, noch artikel 7:668a BW en de bijbehorende wetgeschiedenis aanknopingspunten bieden, zou het ongewenste gevolg hebben dat[eiseres] om drie jaar door de provincie bij [X] zou kunnen worden gedetacheerd, zonder dat zij de rechtsbescherming gaat genieten die zij bij detachering door een 'gewoon' uitzendbureau wel zou hebben gehad. Dat in dit geval - zoals [X] aanvoert - beslist geen 'draaideur-constructie' is opgezet leidt niet tot een ander oordeel; artikel 7:668a lid 2 BW is niet beperkt tot situaties waarin misbruik speelt.
[X] heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat de werkzaamheden van[eiseres] op het moment dat de detachering door de provincie Drenthe na drie haar afliep en zij een arbeidsovereenkomst met [X] sloot (wezenlijk) veranderden. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden werden vereist. Aangezien[eiseres] reeds drie jaar voor haar had gewerkt, had [X] ook voldoende inzicht in de geschiktheid van[eiseres] voor haar functie.
15.
Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de provincie Drenthe en [X] voor wat betreft de door[eiseres] verrichte arbeid redelijkerwijs als elkaars opvolgers moeten worden aangemerkt. De kantonrechter zal [X] daarom veroordelen om het loon van[eiseres] door te betalen tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig wordt beëindigd, te weten 15 februari 2014.
16.
De gevorderde wettelijke verhoging zal worden afgewezen. De kantonrechter overweegt dat het geschil tussen partijen met name juridisch van aard is en dat [X] onbetwist heeft gesteld dat zij slechts kostendekkende subsidies ontvangt en geen eigen vermogen mag hebben en heeft. Het is dan ook niet ondenkbaar dat de bodemrechter aanleiding zal zien om die verhoging te matigen tot nihil.
17.
Nu de arbeidsovereenkomst op korte termijn wordt ontbonden, zal de vordering tot weder te werkstelling eveneens worden afgewezen.
18.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

De beslissing

De kantonrechter recht doende als voorzieningenrechter:
veroordeelt [X] om aan[eiseres] binnen drie dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te voldoen het aan haar toekomende en reeds opeisbare salaris over de maand december 2013 van € 5.207,17;
veroordeelt [X] tot doorbetaling van het aan[eiseres] toekomende salaris vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
veroordeelt [X] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van[eiseres] begroot op € 93,80 aan dagvaardingskosten, € 75,00 aan vast recht en € 400,00 aan salaris gemachtigde;
IV. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2014.
typ/conc: 208/AR
coll: