In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2014, staat de eigendom van een elektrische pompkar met meerijdplatform centraal. Eiser, die vanwege een arbeidshandicap een vergoeding had aangevraagd bij het UWV, stelt dat de pompkar zijn eigendom is geworden na toekenning van de vergoeding. De pompkar was oorspronkelijk aangeschaft door gedaagde 1, maar eiser betoogt dat de betaling door gedaagde 1 door het UWV is vergoed, waardoor de eigendom bij hem is komen te liggen. Gedaagden, waaronder gedaagde 1 en gedaagde 2, voeren aan dat de pompkar eigendom van gedaagde 1 is, omdat de factuur op haar naam staat en de betaling door haar is gedaan. De kantonrechter oordeelt dat de vergoeding van het UWV aan gedaagde 1 als een voorschot voor eiser moet worden beschouwd, waardoor eiser recht heeft op de pompkar. De rechter wijst de vordering tot afgifte van de pompkar toe, evenals de vordering tot betaling van beslagkosten, maar wijst de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af. Gedaagden worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.