In deze zaak vorderde de eiseres, een woningcorporatie, ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, die in de woning hennep had geteeld. De eiseres stelde dat de gedaagde in strijd met de huurovereenkomst handelde, waarin was bepaald dat hennepteelt niet was toegestaan. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij in financiële nood verkeerde en dat de ontbinding van de huurovereenkomst zijn minderjarige dochter onevenredig zou treffen. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkoming van de gedaagde, door het telen van hennep, zo ernstig was dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechter wees erop dat de belangen van de gedaagde en zijn dochter niet opwogen tegen de belangen van de eiseres, die een zero tolerance beleid hanteert ten aanzien van hennepteelt. De rechter bepaalde dat de gedaagde de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moest ontruimen. In reconventie vorderde de gedaagde dat hem voor een periode van langer dan twee jaar geen sociale huurwoning mocht worden geweigerd, wat door de rechter werd toegewezen, evenals het verbod op het verstrekken van zijn persoonsgegevens aan woningcorporaties. De rechter legde een dwangsom op voor elke overtreding van dit verbod.