ECLI:NL:RBNNE:2014:6880

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
19/993005-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens valsheid in geschrift en gebruik van vervalst document

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juli 2014, stond de verdachte terecht op beschuldiging van valsheid in geschrift en het gebruik van een vervalst document. De zaak kwam voort uit een tenlastelegging die betrekking had op de periode van 1 maart 2007 tot en met 20 april 2007, waarin de verdachte, als bedrijfsleider bij [slachtoffer], een valselijk opgemaakte werkgeversverklaring zou hebben gebruikt. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, waarbij werd gesteld dat de vader van de verdachte de gewraakte werkgeversverklaring had opgesteld en vals had ondertekend. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de verklaringen van de betrokkenen en de beschikbare bewijsstukken. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij het opmaken van de werkgeversverklaring. De verklaring van de vader van de verdachte, die als medeverdachte werd beschouwd, werd als cruciaal gezien, aangezien hij de verklaring had opgesteld. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van de werkgeversverklaring niet onjuist kon worden bewezen, en dat de verklaringen van de verdachte en zijn vader de juistheid van de verklaring ondersteunden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij op enige wijze betrokken was bij de valsheid van de werkgeversverklaring. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter, mr. J. van Bruggen, niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 19/993005-12
datum uitspraak: 3 juli 2014
op tegenspraak
Raadsman: mr. M.R.P. Ossentjuk, advocaat te Groningen.
VONNIS van de rechtbank Noord-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende op de locatie Groningen, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 februari 2013 (start zitting), 9 september 2013, 24 maart 2014, 4 juni 2014 en
19 juni 2014.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2007 tot en met 20 april 2007 in de gemeente(n) Assen en/of Westerveld en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een model-werkgeversverklaring op naam van/met de gegevens van (de werkgever) [slachtoffer] en/of ten behoeve van/met de gegevens van (de werknemer) [verdachte] (proces-verbaal bijlage 21-1; ordner zaaksdossier 1.2.1, blz. 865) -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk -zakelijk omschreven - op die werkgeversverklaring -ondermeer-:
- vermeld en/of doen vermelden dat hij, [verdachte], bedrijfsleider was bij [slachtoffer] en/of een bruto jaarsalaris had van EUR 27.588, en/of
- een handtekening geplaatst en/of doen plaatsen die moest doorgaan voor die van [naam], zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2007 tot en met 20 april 2007 in de gemeente(n) Heerlen en/of Assen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) model-werkgeversverklaring op naam van/met gegevens van (de werkgever) [slachtoffer] en/of ten behoeve van/met de gegevens van (de werknemer) [verdachte] (proces-verbaal bijlage 21-1; ordner zaaksdossier 1.2.1, blz. 865), - zijnde een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) die
model-werkgeversverklaring heeft/hebben doen toekomen aan (de hypotheekverstrekker) Obvion N.V. en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat -zakelijk omschreven- op die werkgeversverklaring stond vermeld dat hij, [verdachte], bedrijfsleider was bij [slachtoffer] en/of een bruto jaarsalaris had van EUR 27.588 en/of een handtekening was geplaatst die moest doorgaan voor die van [naam];

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de vader van verdachte de gewraakte werkgeversverklaring heeft opgesteld en opzettelijk vals heeft ondertekend met de naam [naam]. [naam] heeft verklaard dat hij de werkgeversverklaring inderdaad niet heeft ondertekend en dat verdachte de in deze verklaring omschreven werkzaamheden niet heeft verricht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde, wegens gebrek aan bewijs.
Beoordeling
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij ten aanzien van het primair ten laste gelegde dat niet kan worden bewezen dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij het opmaken van de gewraakte werkgeversverklaring. Deze is door zijn vader, tevens medeverdachte, [medeverdachte] opgemaakt, zo heeft [medeverdachte] tegenover verbalisanten verklaard (pagina 499, ordner 3).
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden bewezen dat de inhoud van de gewraakte werkgeversverklaring onjuist is. De door de officier van justitie gebezigde verklaring van [naam] wordt weersproken door verdachte (ter terechtzitting) en [medeverdachte] (tegenover verbalisanten). Beiden hebben verklaard dat de inhoud van de verklaring juist is. Hun verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] tegenover de rechter-commissaris, inhoudende dat in de periode dat zij bij [slachtoffer] in Hoogeveen werkte het bedrijf op enig moment werd overgenomen door verdachte, die -voor zover zij wist- ook de dagelijkse leiding kreeg. Dit betekent dat alleen kan worden bewezen dat de handtekening onder de werkgeversverklaring door verdachtes vader valselijk is geplaatst. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad (ook niet in voorwaardelijke zin) van deze formele onjuistheid.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J. van Bruggen, voorzitter, L.W. Janssen en C.M.M. Oostdam, rechters, in tegenwoordigheid van W. Brandsma, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2014.
Mr. Van Bruggen was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.