In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen [Eiser], de verhuurder, en [Gedaagde], de huurder, over de huurprijs van een onzelfstandige woonruimte in Groningen. De huurovereenkomst is op 20 augustus 2012 tot stand gekomen, waarbij een maandelijkse huur van € 545,00 was overeengekomen. [Gedaagde] heeft op 3 september 2013 de huurcommissie verzocht om de huurprijs te verlagen naar € 368,68 per maand. De huurcommissie heeft op 19 december 2013 de maximale huurprijs vastgesteld op € 437,97 per maand. [Eiser] heeft tegen deze uitspraak geprotesteerd en vorderde in conventie een verhoging van de huurprijs met 15% op basis van de monumentale status van het pand.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de binding aan de uitspraak van de huurcommissie direct ingaat en dat [Eiser] tijdig is opgekomen tegen deze uitspraak. De rechter heeft geoordeeld dat het pand aan de [naam adres] te Groningen behoort tot een beschermd stadsgezicht en dat [Eiser] voldoende heeft aangetoond dat hij noodzakelijkerwijs ruim € 29.000,00 heeft besteed aan de instandhouding van de monumentale waarde van het pand. Hierdoor heeft de kantonrechter de vordering van [Eiser] om de maximale huurprijs vast te stellen op € 503,67 per maand met terugwerkende kracht per 1 september 2013 toegewezen.
In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [Gedaagde] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechter heeft [Gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in conventie als in reconventie. Dit vonnis is uitgesproken op 20 augustus 2014 door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.