Motivering
1. Op 10 december 2013 heeft de officier van justitie aan verdachte een gedragsaanwijzing opgelegd ter beëindiging van ernstige overlast. De raadsman heeft gesteld dat de aanwijzing ten onrechte is gegeven en met onmiddellijke ingang beëindigd moet worden. De raadsman heeft hiertoe een aantal gronden aangevoerd. De officier van justitie is van mening dat de opgelegde gedragsaanwijzing in stand moet blijven.
2. Uit de tekst van de gedragsaanwijzing volgt dat deze is opgelegd op grond van het eerste lid, aanhef en onder b. van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De gedragsaanwijzing houdt in dat verdachte zich moet onthouden van (het zoeken van) contact met [persoon 1] en [persoon 2]. Dit verbod houdt tevens in dat verdachte zich dient te onthouden van het bijwonen van sportwedstrijden of anderszins activiteiten waaraan voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] deelnemen.
3. Als uitgangspunten voor de beoordeling van het beroep geldt het volgende:
( a) de rechtbank moet toetsen of er ernstige bezwaren bestaan tegen verdachte in verband met de verdenking dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd, te weten belaging in de periode van 4 oktober 2013 tot 9 december 2014
( b) de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen oordelen of, in verband met die verdenking, de vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen
( c) de rechtbank moet toetsen of de opgelegde gedragsaanwijzing proportioneel is.
3. De raadsman heeft -kort gezegd- aangevoerd dat de gedragsaanwijzing ten onrechte is gegeven nu er geen vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van verdachte tegen een persoon of personen en nu er van enige belaging of anderszins geen sprake is omdat verdachte zijn kinderen zag of heeft ontmoet in het publieke domein. De raadsman heeft daarbij tevens verwezen naar het op 20 december 2013 door de voorzieningenrechter in kort geding gewezen vonnis.
4. In de door het openbaar ministerie verstrekte stukken wordt het volgende aangegeven:
- verdachte is veroordeeld voor onder meer brandstichting in de echtelijke woning, bedreiging, mishandeling van zijn ex-echtgenote, belaging en wederrechtelijke vrijheidsberoving
- ten tijde van zijn detentie en de eerste periode na zijn invrijheidstelling is er een gebieds- en contactverbod geweest voor verdachte
- er loopt geen omgangsregeling tussen verdachte en zijn kinderen [persoon 1] en [persoon 2]
- op 11 september 2013 heeft verdachte onder toezicht van de Raad voor de Kinderbescherming contact gehad met zijn zoons [persoon 1] en [persoon 2]
- na afloop van dit contact heeft [persoon 1] aangegeven dat hij geen contact meer wil met verdachte
- de Raad heeft op 13 september 2013 aan verdachte doorgegeven dat een tweede contactmoment, zowel met [persoon 1] als met [persoon 2] niet door zal gaan
- de Raad heeft bij rapport van 17 oktober 2013 geadviseerd om verdachte het recht op omgang met [persoon 1] en [persoon 2] te ontzeggen omdat omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen en omdat [persoon 1] ernstige bezwaren tegen omgang met verdachte heeft
- verdachte is na 13 september 2013 vier maal aanwezig geweest bij het voetballen van [persoon 1] en/of [persoon 2] en heeft [persoon 1] éénmaal aangesproken bij het [stadion]
- [persoon 1] heeft na 13 september 2013 diverse tweets, telefoontjes, whatsapp-berichten en sms of mms-berichten van verdachte ontvangen
- [persoon 1] heeft op 15 november 2013 aangifte gedaan van belaging door verdachte.
5. De rechtbank is van oordeel dat uit de onder 4. aangegeven punten voldoende ernstige bezwaren voortvloeien jegens verdachte in verband met de verdenking van het plegen van het strafbare feit van belaging. Uit deze verdenking vloeit tevens de vrees voor ernstig belastend gedrag jegens bepaalde personen, te weten [persoon 1] en [persoon 2], voort. Dit laatste blijkt uit zowel de aangifte van [persoon 1] als uit de verklaring van de moeder van [persoon 1].
6. De rechtbank kan de stelling van de raadsman dat er geen sprake kan zijn van belaging bij ontmoetingen in het publieke domein, niet volgen nu dit niet voortvloeit uit de wet of uit het recht.
7. De door de raadsman geciteerde zinsnede uit paragraaf 4.6 van het vonnis van de voorzieningenrechter maakt het onder 5. weergegeven oordeel van de rechtbank niet anders. De voorzieningenrechter heeft een beslissing gegeven naar aanleiding van de eis om verdachte een straat- en contactverbod op te leggen met betrekking tot zijn ex-vrouw en/of de kinderen [persoon 1] en [persoon 2]. De geciteerde zinsnede moet dan ook worden gelezen in de context van het civiele geding en in samenhang met de overige in paragraaf 4.6 opgenomen overwegingen van de voorzieningenrechter.
8. Bij de toetsing of de opgelegde gedragsaanwijzing proportioneel is, gaat het om de mate waarin de vrijheid van verdachte wordt beperkt in verhouding tot de ernst van het feit en de doeltreffendheid van de gedragsaanwijzing. De vrijheid van verdachte wordt beperkt in die zin dat hij geen contact mag hebben (of zoeken) met zijn zoons [persoon 1] en [persoon 2]. Dit houdt tevens in dat verdachte zich dient te onthouden van het bijwonen van sportwedstrijden of anderszins activiteiten waaraan voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] deelnemen. De rechtbank is van oordeel dat deze beperking van de vrijheid van verdachte in verhouding staat met de ernst van het feit en de doeltreffendheid van de gedragsaanwijzing. De veiligheid van de kinderen, ook in de zin van het bij de kinderen aanwezige gevoel van veiligheid, moet zwaarder wegen dan de wens van verdachte contact te hebben met zijn kinderen. Daarnaast lijkt de gegeven gedragsaanwijzing een doeltreffend middel te zijn om een einde aan de ongewenste contacten te maken.
9. De raadsman van verdachte heeft nog aangevoerd dat het hier toegepaste artikel 509hh Sv geschreven is in het kader van voetbalvandalisme, een situatie waarin van ernstig geweld sprake is. Hier is slechts sprake van een vader die contact wil met zijn kinderen terwijl dit contact hem bij voortduring wordt onthouden. De rechtbank is van oordeel dat uit zowel de opbouw van artikel 509hh Sv als uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarmee dit artikel is toegevoegd aan het Wetboek van Strafvordering, blijkt dat de gedragsaanwijzing ook kan worden gegeven bij verdenking van strafbare feiten als eenvoudige mishandeling, bedreiging en stalking (lees: belaging).
10. De raadsman en verdachte hebben gesteld dat de officier van justitie misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheden door -onder meer - het opleggen van deze gedragsaanwijzing aan verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de hiervoor onder 4. en 5. genoemde overwegingen volgt dat de officier van justitie heeft gehandeld zowel binnen de grenzen van de wet als binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid die van het openbaar ministerie mag worden verwacht bij het gebruik maken van een haar toegekende bevoegdheid.
11. De raadsman heeft de rechtbank verzocht een overweging op te nemen met betrekking tot het ten opzichte van de moeder en de kinderen toegepaste Stelsel Beveiligen en Bewaken, nu dit verdachte zou hinderen in zijn mogelijkheden om het contact met zijn kinderen te herstellen. De rechtbank zal niet op dit verzoek ingaan nu de extra beveiliging van de moeder en/of de kinderen valt buiten de context van de onderhavige procedure.
12. De rechtbank zal op grond van bovenstaande overwegingen het beroep ongegrond verklaren.