ECLI:NL:RBNNE:2014:6728

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
99.000081-34
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing schorsing voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 december 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van de verdachte tot opheffing van de schorsing van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De verdachte, die op 13 mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld na een onherroepelijke veroordeling tot vier jaar gevangenisstraf, had op 10 december 2014 de rechtbank verzocht om de schorsing op te heffen. De behandeling van dit verzoek vond plaats op 17 december 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.S. Bauer, en de officier van justitie, mr. H.J. Mous, aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling op 4 november 2014 was bevolen door de rechter-commissaris, in verband met de verdenking van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank benadrukte dat het verzoek tot opheffing van de schorsing niet bedoeld is om de beslissing van de rechter-commissaris te herzien, maar om te toetsen of er nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden zijn die de opheffing rechtvaardigen. De verdachte heeft echter geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die deze opheffing zouden rechtvaardigen.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling op te heffen en wees het verzoek af. De rechtbank merkte op dat de verdachte gedagvaard was voor een zitting van de politierechter op 26 januari 2015, waar de nieuwe strafbare feiten en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld zouden worden. De rechtbank gaf aan dat het verzoek tot opheffing van de schorsing spoedig behandeld diende te worden, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 14/83
v.i.-zaaknummer 99-000081-34
beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 19 december 2014 op het krachtens artikel 15h, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht ingediende verzoek door:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd.

Procesverloop

Verzoeker heeft de rechtbank schriftelijk verzocht de schorsing van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling op te heffen. Het verzoek is op 10 december 2014 ontvangen door de rechtbank.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 december 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.S. Bauer. Namens het openbaar ministerie is verschenen de officier van justitie mr. H.J. Mous.

Motivering

1. Verzoeker is bij onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2012 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest. Verzoeker is op 13 mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
2. Op 4 november 2014 heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verzoeker bevolen. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 487 dagen in verband met de verdenking van het plegen van nieuwe strafbare feiten is op 4 november 2014 ter griffie ingekomen. Verzoeker is gedagvaard voor de zitting van de politierechter van 26 januari 2015. Op deze zitting zullen de nieuwe strafbare feiten en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden behandeld.
3. Op grond van artikel 15h, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling door de rechtbank (ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie) worden opgeheven. Blijkens de wetsgeschiedenis dient deze bevoegdheid van de rechtbank niet als een mogelijkheid van hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De bevoegdheid heeft tot doel de opheffing van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk te maken in het geval dat de rechtbank daartoe termen aanwezig acht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien in de loop van de herroepingsprocedure blijkt dat de veroordeelde geen aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarde heeft geschonden en er derhalve geen reden meer is om de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling te laten voortduren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 513, nr. 3, p. 25).
4. Dit betekent dat in deze procedure niet aan de orde is of de rechter-commissaris al dan niet terecht heeft besloten tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook is in deze procedure niet aan de orde of de voorwaardelijke invrijheidstelling van verzoeker al dan niet kan worden herroepen. De rechtbank zal zich alleen buigen over de vraag of de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling moet worden opgeheven. Daarbij zal de rechtbank toetsen of er nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden zijn die de opheffing van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling rechtvaardigen.
5. Verzoeker heeft geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor de conclusie dat thans reeds blijkt dat hij geen aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarde heeft geschonden. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden en zijn wens om zo snel mogelijk te beginnen met een agressieregulatie training ziet de rechtbank geen reden om de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling op te heffen. Deze argumenten dienen te worden beoordeeld in het kader van het later te behandelen verzoek tot opheffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
6. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen.
7. Zoals hiervoor is overwogen is verzoeker gedagvaard voor de zitting van de politierechter van 26 januari 2015. Gelet op de periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 487 dagen vraagt de rechtbank zich af of het wenselijk is dat de vordering tot de opheffing daarvan wordt behandeld door de politierechter. Bij de behandeling in raadkamer heeft de officier van justitie aangegeven dat hij niet denkt dat dit de bedoeling is en dat hij hiernaar zal kijken. De rechtbank wijst erop dat het verzoek tot opheffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling, gelet op de schorsing van die voorwaardelijke invrijheidstelling, spoedig dient te worden behandeld.

Beslissing

De rechtbank wijst af het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van [verdachte].
Deze beschikking is op 19 december 2014 gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier.