ECLI:NL:RBNNE:2014:6728
Rechtbank Noord-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot opheffing schorsing voorwaardelijke invrijheidstelling
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 december 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van de verdachte tot opheffing van de schorsing van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De verdachte, die op 13 mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld na een onherroepelijke veroordeling tot vier jaar gevangenisstraf, had op 10 december 2014 de rechtbank verzocht om de schorsing op te heffen. De behandeling van dit verzoek vond plaats op 17 december 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.S. Bauer, en de officier van justitie, mr. H.J. Mous, aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling op 4 november 2014 was bevolen door de rechter-commissaris, in verband met de verdenking van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank benadrukte dat het verzoek tot opheffing van de schorsing niet bedoeld is om de beslissing van de rechter-commissaris te herzien, maar om te toetsen of er nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden zijn die de opheffing rechtvaardigen. De verdachte heeft echter geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die deze opheffing zouden rechtvaardigen.
De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling op te heffen en wees het verzoek af. De rechtbank merkte op dat de verdachte gedagvaard was voor een zitting van de politierechter op 26 januari 2015, waar de nieuwe strafbare feiten en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld zouden worden. De rechtbank gaf aan dat het verzoek tot opheffing van de schorsing spoedig behandeld diende te worden, gezien de omstandigheden van de zaak.