ECLI:NL:RBNNE:2014:6723

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
18.730354-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een scooter in vereniging met geweld en bedreiging

Op 23 december 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor diefstal in vereniging. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft op 20 september 2014 een scooter van het merk Gilera Runner gestolen. De scooter werd te koop aangeboden aan de verdachte, maar tijdens de afspraak om de koop af te ronden, heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte de scooter zonder betaling meegenomen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen van diefstal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de scooter hebben weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte heeft verklaard dat hij geen geld heeft betaald voor de scooter en dat hij op de hoogte was van de situatie tussen zijn medeverdachte en de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde afpersing, omdat niet kon worden vastgesteld dat de scooter onder dwang was afgegeven. De bedreiging met geweld kon ook niet worden bewezen, omdat de verklaringen van de slachtoffers niet gelijkluidend waren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730354-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2014 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Leeuwarden, op de openbare weg [straat], in ieder geval op een openbare weg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een scooter/bromfiets (van het merk Gilera, type Runner) en/of een (bijbehorend) kentekenbewijs, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "Ik koop jouw scooter, je vriendin alles. Ik heb kilo's drugs en nu ga ik jou vertellen wat er gaat gebeuren" en/of (vervolgens)
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tevoorschijn heeft gehaald en/of (vervolgens) dat pistool, althans een/dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft gericht en/of dat pistool, althans een/dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft getoond en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "Jullie moeten hard gaan rennen";
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 20 september 2014 te [pleegplaats], in ieder geval in de gemeente Leeuwarden, op de openbare weg [straat], in ieder geval op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een scooter/bromfiets (van het merk Gilera, type Runner) en/of een (bijbehorend) kentekenbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "Ik koop jouw scooter, je vriendin alles. Ik heb kilo's drugs en nu ga ik jou vertellen wat er gaat gebeuren" en/of (vervolgens)
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkende voorwerp, tevoorschijn heeft gehaald en/of (vervolgens) dat pistool, althans een/dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft gericht en/of dat pistool, althans een/dat op een vuurwapen gelijkende voorwerp, aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft getoond en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "Jullie moeten hard gaan rennen".
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van de primair ten laste gelegde afpersing en veroordeling voor de subsidiair ten laste gelegde diefstal met geweld;
- oplegging van 153 dagen gevangenisstraf waarvan 120 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met aftrek van voorarrest, alsmede 120 uur werkstraf subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van reclasseringstoezicht met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, ambulante woonbegeleiding en een alcoholverbod.

Beoordeling van het bewijs

De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte], zodat verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat het medeplegen niet vast is komen te staan.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierna op te nemen bewijsmiddelen het volgende kan worden vastgesteld.
Verdachte had een vordering op [slachtoffer 2] omdat hij door hem ‘geript’ zou zijn. Medeverdachte wist daarvan. De medeverdachte is een oom van verdachte.
Op 20 september 2014 heeft [slachtoffer 2], de vriend van aangeefster [slachtoffer 1], de scooter van [slachtoffer 1] via een whatsapp-bericht te koop aangeboden aan verdachte. Verdachte heeft hierop via whatsapp gereageerd en aangegeven dat hij de scooter wel wilde kopen en heeft over de scooter contact opgenomen met de medeverdachte waarop medeverdachte rechtstreeks telefonisch contact had met [slachtoffer 2] over de definitieve koopprijs. Vervolgens heeft verdachte met aangeefster en haar vriend afgesproken dat zij naar [pleegplaats] zouden komen en dat de scooter zou worden afgeleverd op [straat], in de nabijheid van de woning van verdachte.
Wanneer aangeefster [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter plekke komen treffen zij niet alleen verdachte aan maar ook medeverdachte, die aan hen wordt voorgesteld als de oom uit Rotterdam die de koopprijs zou betalen. Medeverdachte bekijkt de scooter door er omheen te lopen en vraagt om de bijbehorende papieren, welke hij uit handen van [slachtoffer 1] ontvangt. Verdachte staat dan op een afstand van ongeveer twee meter van aangeefster, haar vriend en medeverdachte. Medeverdachte confronteert [slachtoffer 2] ermee dat hij verdachte geript had. Medeverdachte richt een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [slachtoffer 2], waarop [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zonder geld te hebben ontvangen en met achterlating van de scooter weglopen.
Medeverdachte zegt tegen verdachte dat hij de scooter mee moet nemen. Ook heeft medeverdachte geroepen tegen [slachtoffer 2] dat ze verder zouden praten als hij zijn neefje zou respecteren. Verdachte heeft dat ook gehoord. Vervolgens heeft verdachte de scooter gepakt en is daarop weggereden, met medeverdachte als passagier.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van afpersing, niet bewezen is, nu op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de scooter en het kentekenbewijs onder dwang zijn afgegeven door [slachtoffer 1].
Naar het oordeel van de rechtbank is er tussen verdachte en medeverdachte sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en een gezamenlijke uitvoering voor wat betreft de wederrechtelijke toe-eigening van de scooter, zodat kan worden gesproken van medeplegen.
Verdachte heeft weliswaar gesteld dat zijn opzet niet op de wederrechtelijke toe-eigening van de scooter was gericht, maar de rechtbank acht dat opzet wel bewezen. Het aandeel van verdachte bestaat hierin dat hij de scooter heeft meegenomen – en daarmee de daadwerkelijke wegnemingshandeling heeft verricht – terwijl hij wist dat daarvoor niet was betaald. Naar het oordeel van de rechtbank kan het namelijk niet anders dan dat verdachte, gelet op hetgeen medeverdachte tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd over de ripdeal en het hebben van respect voor zijn neefje, op het moment dat hij de scooter pakte wist dat medeverdachte niet voor de scooter had betaald.
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of er voldoende bewijs voorhanden is voor medeplegen van de ten laste gelegde bedreiging met geweld als bedoeld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde mondelinge bedreigingen op grond van het ontbreken van voldoende bewijsmiddelen niet kunnen worden vastgesteld. Aangeefster [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren daaromtrent niet gelijkluidend en er zijn geen andere bewijsmiddelen voorhanden die dat deel van de tenlastelegging kunnen ondersteunen. Verdachte zal dan ook van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Op grond van de hierna op te nemen bewijsmiddelen staat voldoende vast dat medeverdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [slachtoffer 2] heeft gericht. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat medeverdachte een dergelijk voorwerp bij zich droeg. Verdachte stond met de rug naar medeverdachte toe en deze heeft niet gezien of begrepen dat medeverdachte het vuurwapen op [slachtoffer 2] heeft gericht. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit zou kunnen blijken dat verdachte wist dat medeverdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zich had, of dat hij heeft gezien of begrepen dat medeverdachte dat voorwerp op [slachtoffer 2] heeft gericht. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging met geweld, bestaande in het richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, niet kan worden bewezen dat verdachte en medeverdachte ook daarbij nauw en bewust hebben samengewerkt, zodat dat deel van de tenlastelegging ten aanzien van verdachte niet bewezen verklaard kan worden en hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De rechtbank overweegt met betrekking tot hetgeen subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd het volgende.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014104319, gesloten op 21 oktober 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014104319-2, d.d. 20 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] (blz. 66, 67):
Ik doe aangifte van diefstal van mijn scooter, merk Gilera Runner. Deze bromfiets is mijn eigendom. Op 20 september 2014 heeft mijn vriend [slachtoffer 2] via WhatsApp mijn bromfiets te koop aangeboden.
Hierop werd gereageerd door een jongen die wij kennen als [verdachte]. Hij woont op [straat] te [pleegplaats]. [verdachte] belde vandaag omstreeks 20.00 uur. Hij zei dat bij de scooter wilde kopen.
[slachtoffer 2] maakte met [verdachte] de afspraak om de scooter af te leveren op [straat] te [pleegplaats]. [verdachte] zei dat hij met zijn oom onderweg was naar [pleegplaats]. Ik was samen met [slachtoffer 2] al op [straat]. Samen met [slachtoffer 2] reed ik op de scooter naar [verdachte]’s woning. Wij kwamen daar omstreeks 21.35 uur aan. Ik zag dat [verdachte] en een man daar lopend aan kwamen. Deze man was [verdachte]’s oom, althans dat zei [verdachte]. [verdachte] had eerder gezegd dat zijn oom de scooter voor hem zou betalen. Wij stopten daar. Er werd over en weer wat over de scooter gesproken.
Vervolgens reden [verdachte] en zijn oom weg op de scooter. [verdachte] was de bestuurder. Zowel [verdachte] als die oom hadden niet het recht mijn scooter weg te nemen en deze zich toe te eigenen.
1.2.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014104319-6, d.d. 21 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] (blz. 69 - 71):
Op 20 september 2014, omstreeks 20.30 uur bevond ik mij op de openbare weg [straat], ter hoogte van [perceel], te [pleegplaats]. Ik was daar samen met mijn vriendin [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] en ik hadden afgesproken met een man genaamd [verdachte], wonende [straat] te [pleegplaats]. [slachtoffer 1] had via WhatsApp haar scooter, merk Gilera Runner, te koop aangeboden. [verdachte] had daarop gereageerd.
Via zijn WhatsApp liet hij weten dat hij de scooter van [slachtoffer 1] wilde kopen en dat zijn oom een deel van het geld wilde voorschieten en dat hij, [verdachte], de rest maandag a.s. zou komen betalen.
Ik ben toen met [slachtoffer 1] naar de afgesproken plek op [straat] gereden. Dit was ter hoogte van de woning van [verdachte]. [slachtoffer 1] en ik kwamen op haar scooter over [straat] aanrijden en ik zag toen [verdachte] op een paaltje zitten. Ik zag dat [verdachte] in zijn linkerhand een helm had.
Ook zag ik een andere Antilliaanse man in de directe omgeving van [verdachte] lopen. Wij zijn met de scooter bij [verdachte] gestopt. Ik zag toen dat de oom van [verdachte] rondom de scooter liep. Ik hoorde de oom zeggen waar de papieren van de scooter waren. Ik zag dat [slachtoffer 1] de groene kaart van de scooter overhandigde aan de oom van [verdachte].
Ik zag toen dat [verdachte] op de scooter van [slachtoffer 1] wegreed en dat zijn oom achterop de scooter zat. Ik zag hen beiden wegrijden.
1.3.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 02CL114054-KOLEOS-NOOD!/02CL114054-1, d.d. 22 september 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van
verdachte (blz. 93 - 95):
V: Kun je zeggen wat er gisteren gebeurd is?
A: Ik krijg nog geld van [slachtoffer 2] . Ik vraag al langere tijd aan hem om mij dat geld te betalen. Tot nu toe heeft hij mij niet betaald. Ik had dope aan hem verkocht. Dat moet hij nog betalen.
V: Wat gebeurde er toen jij en [slachtoffer 2] elkaar troffen zaterdagavond.
A: [slachtoffer 2] kwam samen met zijn vriendin [slachtoffer 1] op een scooter naar [straat].
Ik was samen met een vriend. Ik zag hem samen met zijn vriendin [slachtoffer 1] aankomen op een scooter. Ik zou die scooter kopen. Ik zag dat [slachtoffer 2] en zijn vriendin wegliepen. Mijn vriend zei toen dat ik de scooter moest pakken en wegrijden. Ik heb geen geld betaald.
1.4.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 02CL114054-KOLEOS-NOOD!/02CL114054-2, d.d. 23 september 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (blz. 96 - 99):
V: Wij weten dat de oom van jouw is genaamd [medeverdachte], wonende te [plaats]. Klopt dat?
A: Dat klopt. Ik noem hem [bijnaam].
V: [bijnaam] was dus met je meegelopen naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die daar met de scooter waren.
A: [bijnaam] was zeker op de hoogte van de problemen die ik met [slachtoffer 2] heb. Ik kreeg nog geld van hem. [bijnaam] hoorde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de scooter aankomen rijden. [bijnaam] sprak [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan. Ik bleef op een paar meter afstand staan. Ik hoorde ook dat mijn oom tegen [slachtoffer 2] zei dat hij mij geript had. [bijnaam] zei tegen mij dat ik de bromfiets mee moest nemen. Ik heb de scooter gepakt en ben samen met [bijnaam] weggereden op de scooter. Vlak voordat we wegreden hoorde ik [bijnaam] tegen [slachtoffer 2] roepen: "Als je mijn neefje respecteert, praten we verder".
1.5.
Een ambtsedig proces-verbaal, nummer 02CL114054-KOLEOS/02CL114054-5, d.d. 30 september 2014, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporings-ambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte] (blz. 106 - 109):
Ik ben naar [pleegplaats] gekomen en ik kreeg van mijn neefje een telefoonnummer van die man. Ik heb die man toen gebeld. We hebben toen even gepraat en we maakten een afspraak om elkaar te ontmoeten. Bij die ontmoeting waren mijn neefje [verdachte] en die man en vrouw. Het was 20 september 2014. Wij ontmoeten elkaar. We waren dus met 4 personen. Ik zei tegen die jongen dat hij mijn neef moest betalen anders nam ik zijn scooter mee.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 september 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Leeuwarden, op de openbare weg [straat], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een scooter van het merk Gilera, type Runner, toehorende aan [slachtoffer 1].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Subsidiair: Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte voorlichtingsrapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een scooter. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat dit feit in vereniging is gepleegd. De onderhavige scooter werd verdachte te koop aangeboden. Nadat verdachte samen met zijn medeverdachte op de afgesproken plaats waren gekomen waar de koop zou worden afgerond, is de scooter niet betaald, maar is verdachte er samen met zijn medeverdachte vandoor gegaan met de scooter.
Verdachte heeft door het bewezen verklaarde feit aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest ter zake soortgelijke feiten.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel, nu zij komt tot een andere bewezenverklaring, dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden is.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 30 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M. Jansen en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2014.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Jansen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Vlietstra
locatie Leeuwarden,
Van Dijk

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730354-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 11 december 2014
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. M. Jansen en mr. N.A. Vlietstra, rechters, en
A. van Dijk, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. H.J. Mous.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de jongste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de jongste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Als raadsvrouw van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Tevens is verschenen: dhr. De Vries, reclasseringswerker.
…………………….
De jongste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 23 december 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.