ECLI:NL:RBNNE:2014:6718

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
18.830151-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woningoverval en meerdere bedrijfsinbraken met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 december 2014 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een woningoverval en meerdere bedrijfsinbraken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De zaak kwam aan het licht na een woningoverval op 10 februari 2012 in Vlagtwedde, waarbij de bewoonster met geweld werd bedreigd. De verdachte en zijn mededaders drongen de woning binnen, bedreigden het slachtoffer met een vuurwapen en namen een grote hoeveelheid sieraden en geld mee. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook betrokken was bij andere inbraken en dat hij eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen, waaronder diefstal met geweld, en het rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en eerdere veroordelingen, en heeft besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, gekoppeld aan bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830151-14
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/085747-14 en 18/830667-13
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/651012-11
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
18 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
9 oktober 2014 en 4 december 2014.
De verdachte is beide keren verschenen, telkens bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting telkens vertegenwoordigd door
mr. P.M. van der Spek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 18/830151-14)
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2012 te of bij [pleegplaats 1], in elk geval in de
gemeente Vlagtwedde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning
(gelegen aan of bij de [straat] aldaar), met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
(ondermeer) een grote hoeveelheid gouden en/of zilveren sieraden (te weten
(een) ketting(en) en/of (een) armbanden en/of (een) ring(en) en/of (een)
oorbellen) en/of een of meer gouden horloge(s) en/of een (mobiele)
huistelefoon en/of een laptop (merk Acer) en/of een tas met zilveren beugel
en/of een zilveren portemonnee en/of tafelzilver en/of (een) fotocamer(s)
en/of geld (in totaal (ongeveer) 20.600 euro), in elk geval enig(e) goed(eren)
(met een totale waarde van (ongeveer) 67.932,- euro, althans een groot
geldbedrag),
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die voornoemde goed(eren), onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
immers heeft is/hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk:
- de woning van die [slachtoffer] binnengedrongen en/of
- tegen die [slachtoffer] geroepen en/of gezegd: "Overval, geld" en/of "Geld of ik
schiet je dood", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- die [slachtoffer] (met kracht) bij de keel en/of hals en/of bij de borst, althans bij
het lichaam, vastgepakt en/of (vervolgens) op een bank gegooid en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer]
gericht en/of gericht gehouden,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren
zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens
een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 december 2011 tot en met 12 december
2011, te [pleegplaats 1], (althans) in de gemeente Vlagtwedde, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit een garage/schuur (gelegen aan de
[straat] aldaar) heeft weggenomen een hogedrukreiniger, in elk geval
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren
zijn verlopen sedert een veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf wegens
een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
(in de zaak met parketnummer 18/085747-14)
hij op of omstreeks 18 november 2012 te of bij [pleegplaats 2], in de gemeente
Bellingwedde, als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), dit voertuig
heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het
alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel
8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,62
milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed
bleek te zijn en/of terijl hij verkeerde onder zodanige invloed van (een)
stof(fen), te weten methylecgonine en/of benzoylecgonine, waarvan hij wist of
redelijkerwijze moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in
combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon
verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat kon worden geacht;
(in de zaak met parketnummer 18/830667-13)
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 september 2013 tot en met 11 oktober 2013
in de gemeente Vlagtwedde, tezamen en in vereniging met een ander, althans
alleen, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de
kantine/het clubgebouw van [vereniging], heeft
weggenomen de hierna vermelde goederen, in elk geval telkens enig goed,
telkens geheel of ten dele toebehorende aan [vereniging]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich telkens de toegang tot
de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming, te weten:
- in de periode van 5 september 2013 tot en met 6 september 2013, snoepgoed
en/of frisdrank en/of een DVD speler, geheel of ten dele toebehorende aan
[vereniging], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader (BVH nr: 2013092976, aangifte dossierpagina
212) en/of
- in de periode van 10 oktober 2013 tot en met 11 oktober 2013, blikjes
frisdrank en/of een DVD speler en/of diverse hondenartikelen en/of gebak,
geheel of ten dele toebehorende aan [vereniging], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader
(BVH nr: 2013107082, aangifte dossierpagina 171);
2.
(BVH 2013060095, aangifte dossierpagina 201)
hij op of omstreeks 16 juni 2013, in de gemeente Vlagtwedde, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand [bedrijf 3], gevestigd aan de
[weg], heeft weggenomen jerrycans met brandstof, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 3], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
3.
(BVH 2013081188, aangifte dossierpagina 183)
hij in of omstreeks de periode van 9 augustus 2013 tot en met 11 augustus 2013
te [pleegplaats 4], gemeente Bellingwedde, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een opslag van [bedrijf 1], gevestigd aan de [laan], heeft
weggenomen jerrycans met benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s)
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht
door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/830151-14 ten laste gelegde geen sprake is van de recidivegrond en dat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/085747-14 ten laste gelegde alleen is bewezen dat verdachte een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl het alcoholgehalte van zijn bloed hoger was dan hetgeen wettelijk is toegestaan.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/085747-14 en het in de zaak met parketnummer 18/830667-13 ten laste gelegde met het standpunt van de officier van justitie verenigd, met dien verstande dat zij ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/830667-13 onder 2 ten laste gelegde heeft aangevoerd dat verdachte dit feit niet samen met [medeverdachte] heeft gepleegd.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/830151-14 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat feit 2 kan worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte en dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, de overval op 10 februari 2012. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij dit feit. Hoewel er bewijsmiddelen aanwezig zijn in de vorm van DNA-rapporten, ontbreekt de overtuiging dat op grond hiervan tot een veroordeling geconcludeerd kan worden. Het gaat bovendien zowel ten aanzien van de handschoen als ten aanzien van het breekijzer om mengprofielen zodat niet met 100% zekerheid gesteld kan worden dat verdachte als dader aangewezen kan worden. De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 april 2014, naar voren gebracht dat de vraag of verdachte zelf donor is geweest van het DNA-spoor onbeantwoord blijft en dat dus niet kan worden vastgesteld dat het verdachte was die de handschoen heeft gedragen tijdens de overval.
Beoordeling
De rechtbank heeft - met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering - bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven:
Een proces-verbaal d.d. 1 maart 2012 (in vraag/antwoord vorm), opgenomen op pagina

19 e.v. van dossier nummer 2012013975 (hierna: dossier I) d.d. 15 mei 2014, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer]:

Ik woon op het adres [straat] in [pleegplaats 5]. Afgelopen nacht (de rechtbank leest: 10 februari 2012) hoorde ik gebonk. Dat was natuurlijk het geluid van de deuren die ze kapot geslagen hebben.
Dan wordt er gezegd: "Overval, geld." En toen direct pistool op mij. Twee man, één met een geweer in de hand. Die greep me bij de borst. En die andere ging direct graaien. Het wapen was op mijn borst gericht. Hij zei: "Geld of ik schiet je dood." De mannen spraken Gronings.
Toen hebben ze me op de bank gegooid. Eén riep toen: "Kom op, de auto komt eraan." Ze zijn toen wel met 120 bij mij voor het huis langs gevlogen.
V: Wat is er weggenomen?
A: 3 Gouden horloges, drie gouden armbanden. Heel veel sieraden, een zak vol, goud en zilver. Van die oude Drentse bloedkoralen snoeren, drie aan elkaar. Drie kettingen en een hele mooie om de arm. Twee zilveren. Drie bloedkoralen armbanden met rood gouden sloten. Koningsketting. Goede parels, wel vijf strengen. Gouden oorbellen. Een zilveren horloge, een zilveren slavenarmband en een rood gouden slavenarmband.
V: Wat nog meer?
A: Geld, € 20.600,-. Ze hebben me bij de keel gepakt. Ze hielden me onder schot en toen hebben ze me op de bank gegooid. Mijn laptop (een Acer) is ook weg. Toen ze weg gingen, ben ik direct naar [de buren]. Twee telefoons zijn ook weg.
Een proces-verbaal d.d. 17 februari 2012, opgenomen op pagina 132 e.v. van dossier I, inhoudende de verklaring van [de buren]:
Op vrijdag 10 februari 2012, tussen 03.30 uur en 04.00 uur hoorde ik dat er een auto met hoge snelheid optrok vanaf de woning van de buurvrouw. Rond 04.00 uur werd er op onze slaapkamerraam geklopt. Dit was vrij snel nadat ik de auto had horen optrekken. Buurvrouw [slachtoffer] riep dat de politie gebeld moest worden. De buurvrouw vertelde dat zij even tevoren was gegijzeld door twee overvallers en dat zij was bedreigd met een pistool. Er is een zak met gouden sieraden van haar gestolen volgens de buurvrouw.
Een proces-verbaal d.d. 9 april 2014, opgenomen op pagina 134 e.v. van dossier I, inhoudende de verklaring van [persoon]:
Tijdens het opruimen van de woonkamer zag ik dat er drie laden van de secretaire op de grond stonden. Ik zag dat in de onderste lade een handschoen lag. Mevrouw [slachtoffer] heeft de handschoen aan de politie gegeven toen ze aangifte ging doen.
Een proces-verbaal d.d. 20 februari 2012, opgenomen op pagina 49 van dossier I, inhoudende de relatering van [verbalisant 1]:
Aangeefster [slachtoffer] overhandigde mij op 10 februari 2012 een plastic zakje met daarin een zwarte Thermo handschoen. [slachtoffer] gaf aan dat ook een fototoestel is weggenomen.
Een proces-verbaal d.d. 15 mei 2014, opgenomen in dossier nummer 2012013975A d.d.
15 mei 2014, inhoudende de relatering van [verbalisant 2]:
Op 10 februari 2012 werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht in een boerderij aan de [straat] te [pleegplaats 1], binnen de gemeente Vlagtwedde. Ik zag aan de achterzijde van de woning dat de toegangsdeur van de keuken was geforceerd. Ik zag braaksporen in het deurkozijn.
Op de ladekast in het halletje zag ik een zwart breekijzer liggen. Het breekijzer werd door mij veiliggesteld en voorzien van het SIN: AADF4667NL.
Een proces-verbaal d.d. 18 juni 2012, gevoegd bij voormeld dossier nummer 2012013975A, inhoudende de relatering van [verbalisant 3]:
Op 15 juni 2012 heb ik vanaf het bureau van politie te Winschoten een zwarte gebreide handschoen opgehaald. Ik heb deze handschoen overgepakt in een papieren zak en voorzien van SIN-sticker AADD1534NL.
Een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands
Forensisch Instituut d.d. 19 april 2012, opgemaakt door dr. J.H.A. Nagel, opgenomen op pagina 99 e.v. van dossier I, inhoudende:
Van het celmateriaal in de bemonstering AADF4667NL#01 van een deel van een breekijzer is een DNA-mengprofiel verkregen met daarin DNA-kenmerken van minimaal drie personen, waarvan ten minste één man. De bemonstering AADF4667NL#01 bevat een relatief grote hoeveelheid celmateriaal van een onbekende man (A) en een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal nog twee onbekende personen.
De berekende frequentie van het afgeleide onvolledige DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AADF4667NL#01 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Het afgeleide onvolledige DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AADF4667NL#01 van een deel van een breekijzer (gekoppeld aan onbekende man A) is op
12 april 2012 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.
Een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands
Forensisch Instituut d.d. 12 juli 2012, opgemaakt door dr. L.H.J. Aarts, opgenomen op pagina 103 e.v. van dossier I, inhoudende:
Van het DNA in de bemonstering AADD1534NL#01 van de binnenzijde van de handschoen is een DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van minimaal twee personen. Uit het DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man wiens celmateriaal
prominent in de bemonstering aanwezig is. Dit afgeleide DNA-hoofdprofiel matcht met het
afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AADF4667NL#01 van
een breekijzer (gekoppeld aan onbekende man A; zie het deskundigenrapport
2012.03.27.188/aanvraag 001 van 19 april 2012). Daarnaast zijn in dit DNA-mengprofiel
additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar die duiden op de aanwezigheid van
een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere persoon.
Dit betekent dat de bemonstering AAD1534NL#01 van de handschoen een relatief grote
hoeveelheid celmateriaal bevat die afkomstig kan zijn van onbekende man A en een relatief
geringe hoeveelheid celmateriaal bevat die afkomstig is van minimaal nog één onbekende
persoon.
De berekende frequentie van het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de
bemonstering AADD1534NL#01 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het
DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit afgeleide DNA-hoofdprofiel is
kleiner dan één op één miljard.
Een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport (met bijlage) afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 21 februari 2014, opgemaakt door ing. A.L.W. Janssen-Peeters, opgenomen op pagina 105 e.v. van dossier I, inhoudende:
Aan het referentiemonster wangslijmvlies RABA5959NL van de veroordeelde [verdachte] is DNA-onderzoek verricht. Van het DNA in het referentiemonster wangslijmvlies RABA5959NL is een DNA-profiel verkregen dat op 19 februari 2014 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en sindsdien wordt vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is één match gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn bij het Nederlands Forensisch Instituut geregistreerd onder DNA-profielcluster 27538.
Het DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel AADF4667NL#01, uit DNA
profielcluster 27538, kan afkomstig zijn van [verdachte]. De berekende frequentie van het
DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel, is kleiner dan één op één miljard.
Een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 8 oktober 2014, opgemaakt door drs. B.J. Blankers, als los stuk gevoegd bij dossier I, inhoudende:
Op basis van het uitgevoerde DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat er meer DNA van
[verdachte] is aangetroffen aan de binnenzijde van de handschoen dan op het breekijzer.
Bij de interpretatie worden de verkregen resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek aan het breekijzer en de handschoen afzonderlijk geëvalueerd onder de betreffende hypothesen.
Hypothese 1A: [verdachte] heeft het breekijzer gehanteerd bij de inbraak.
Hypothese 1B: Een andere persoon heeft het breekijzer gehanteerd bij de inbraak.
Onder hypothese 1A is het breekijzer krachtig vastgepakt. Hierbij is de kans dat DNA wordt overgedragen naar het breekijzer groot. Onder hypothese 1B kan [verdachte] het breekijzer ruim een half jaar voorafgaand aan de overval hebben gehanteerd. Door de verstreken tijd zal de kans om DNA van [verdachte] aan te treffen op het breekijzer onder hypothese 1B minder groot zijn dan onder hypothese 1A.
Hypothese 2A: [verdachte] heeft de handschoen gedragen bij de inbraak.
Hypothese 2B: Een andere persoon heeft de handschoen gedragen bij de inbraak.
Onder hypothese 2A is de handschoen gedragen bij de inbraak. Bij het dragen van een handschoen is de kans groot dat DNA wordt overgedragen naar de binnenzijde. Het aantreffen van DNA van [verdachte] aan de binnenzijde van de handschoen is groot onder hypothese 2A.
Onder hypothese 2B heeft [verdachte] geen interactie gehad met handschoen AADD1534NL of met één van de daders. De enige bekende relatie tussen [verdachte] en de handschoen is via het breekijzer. Dit is de enige bekende mogelijkheid voor overdracht van DNA van [verdachte] naar de handschoen. Dit betreft dan minimaal secundaire overdracht. De kans om hierdoor DNA van een persoon op een handschoen aan te treffen is klein. De kans om via secundaire overdracht DNA van een persoon aan de binnenzijde van een handschoen aan te treffen is nog kleiner. Hierbij is ook van belang dat de hoeveelheid DNA van [verdachte] aan de binnenzijde van de handschoen groter is dan op het breekijzer. Bij overdracht van DNA wordt doorgaans niet méér overgedragen dan achterblijft. Dit betekent dat de aanwezigheid van DNA van
[verdachte] onder hypothese 2B zeer klein is.
Conclusie:
De resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek aan het breekijzer AADF4667NL zijn iets waarschijnlijker tot zeer veel waarschijnlijker onder hypothese 1A dan onder hypothese 1B.
De resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek aan de handschoen AADD1534NL zijn zeer veel waarschijnlijker onder hypothese 2A dan onder hypothese 2B.
Ten aanzien van feit 2 in de zaak met parketnummer 18/830151-14:
- De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting van 4 december 2014 afgelegd.
- Een proces-verbaal d.d. 24 december 2011, opgenomen op pagina 44 e.v. van dossier
nr. 2012013975 d.d. 15 mei 2014, inhoudende de verklaring van [slachtoffer].
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/085747-14:
- De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting van 9 oktober 2014 afgelegd.
- Een proces-verbaal d.d. 20 september 2013, opgenomen op pagina 2 e.v. van dossier
nr. PL01PF 2012117056 d.d. 25 oktober 2013, inhoudende de relatering van [verbalisant 4]
.
- Een schriftelijk stuk, te weten een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands
Forensisch Instituut d.d. 6 december 2012 opgemaakt door K.S. Kruseman, opgenomen op
pagina 8 van voormeld dossier.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/830667-13:
(feit 1)
- De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting van 9 oktober 2014 afgelegd.
- Een proces-verbaal d.d. 6 september 2013, opgenomen op pagina 212 e.v. van dossier
nr. PL01PF 2013085193 d.d. 11 maart 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 1].
(feit 2)
- De verklaring door verdachte op de terechtzitting van 9 oktober 2014 afgelegd, waarin hij het
ten laste gelegde bekent, met uitzondering van het bestanddeel medeplegen.
- Een proces-verbaal d.d. 19 juni 2013, opgenomen op pagina 201 e.v. van voormeld dossier,
inhoudende de verklaring van [aangever 2].
- Een proces-verbaal d.d. 26 november 2013, opgenomen op pagina 110 e.v. van voormeld
dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
Ik ben daar samen met [verdachte] geweest.
(feit 3)
- De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting van 9 oktober 2014 afgelegd.
- Een proces-verbaal d.d. 13 augustus 2013, opgenomen op pagina 183 e.v. van voormeld
dossier, inhoudende de verklaring van [aangever 3].
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18/830151-14 onder 1 ten laste gelegde, de diefstal met geweld in vereniging in een woning gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op 10 februari 2012, overweegt de rechtbank het volgende.
In de woning zijn een breekijzer en een handschoen achtergebleven, waarop het DNA van verdachte prominent c.q. in grote hoeveelheid aanwezig is, terwijl het aangetroffen DNA van andere onbekend gebleven personen slechts in relatief geringe mate aanwezig is. Dit rijmt niet met de verklaring van verdachte dat het breekijzer van hem is gestolen bij een inbraak en dat de vermoedelijke dader, door het vasthouden van het breekijzer, het DNA van verdachte heeft overgebracht in de handschoen. Immers, deze inbraak zou volgens de verklaring van verdachte op 30 mei 2011 hebben plaatsgehad, derhalve ruim acht maanden voor het onderhavige incident. Nog afgezien van het feit dat in de aangifte van de inbraak bij verdachte geen melding is gemaakt van diefstal van een breekijzer, volgt uit het deskundigenrapport van 8 oktober 2014 dat het niet aannemelijk is dat op het breekijzer bij een dergelijk tijdsverloop nog een relatief grote hoeveelheid DNA van verdachte aanwezig is. Bovendien volgt uit dit rapport dat, indien DNA op de door verdachte geschetste wijze van het ene object op het andere wordt overgebracht, de hoeveelheid DNA op het tweede voorwerp, in casu de handschoen, kleiner is dan de hoeveelheid DNA op het eerste voorwerp, in casu het breekijzer hetgeen niet het geval is. Door de verdediging zijn geen alternatieve scenario's geschetst. De rechtbank acht derhalve, met name op grond van de resultaten van de DNA-rapporten, bewezen dat verdachte één van de daders van de woningoverval is geweest.
Met betrekking tot het standpunt van de raadsvrouw ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/830667-13 onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat op grond van de verklaring van [medeverdachte] wettig en overtuigend is bewezen dat bij dit feit sprake is van medeplegen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18/830151-14 onder 1 en 2, het in de zaak met parketnummer 18/085747-14 en het in de zaak met parketnummer 18/830667-13 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
(in de zaak met parketnummer 18/830151-14)
1.
hij op 10 februari 2012 in de gemeente Vlagtwedde, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [straat] aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (onder meer) een grote hoeveelheid gouden en zilveren sieraden (te weten
kettingen en armbanden en ringen en oorbellen en gouden horloges), een telefoon, een laptop (merk Acer), een tas met zilveren beugel, een zilveren portemonnee, tafelzilver, een fotocamera en geld (in totaal 20.600 euro), toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, immers heeft/is hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk:
- de woning van die [slachtoffer] binnengedrongen en
- tegen die [slachtoffer] geroepen of gezegd: "Overval, geld" en/of "Geld of ik schiet je dood" en
- die [slachtoffer] bij de keel of bij de borst vastgepakt en vervolgens op een bank gegooid en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] gericht en
gericht gehouden;
2.
hij in de periode van 11 december 2011 tot en met 12 december 2011, te [pleegplaats 1], in de gemeente Vlagtwedde, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een garage/ schuur (gelegen aan de [straat] aldaar) heeft weggenomen een hogedrukreiniger, toebehorende aan [slachtoffer];
(in de zaak met parketnummer 18/085747-14)
hij op 18 november 2012 te [pleegplaats 2], in de gemeente Bellingwedde, als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
0,62 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
(in de zaak met parketnummer 18/830667-13)
1.
hij in de periode van 5 september 2013 tot en met 11 oktober 2013 in de gemeente Vlagtwedde, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in de kantine/het clubgebouw van [vereniging], heeft weggenomen de hierna vermelde goederen, telkens toebehorende aan [vereniging], waarbij verdachte en zijn medeverdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en/of inklimming, te weten:
- in de periode van 5 september 2013 tot en met 6 september 2013, snoepgoed en frisdrank en een DVD speler, toebehorende aan [vereniging] en
- in de periode van 10 oktober 2013 tot en met 11 oktober 2013, blikjes frisdrank en diverse hondenartikelen en gebak, toebehorende aan [vereniging];
2.
hij op 16 juni 2013, in de gemeente Vlagtwedde, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand [bedrijf 3], gevestigd aan de [weg], heeft weggenomen jerrycans met brandstof, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn medeverdachte, waarbij verdachte en zijn medeverdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
3.
hij in de periode van 9 augustus 2013 tot en met 11 augustus 2013 te [pleegplaats 4], gemeente Bellingwedde, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een opslag van [bedrijf 1], gevestigd aan de [laan], heeft weggenomen jerrycans met benzine, toebehorende aan [bedrijf 1], waarbij verdachte en zijn medeverdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
(in de zaak met parketnummer 18/830151-14)
1. Diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit is voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
2. Diefstal.
(in de zaak met parketnummer 18/085747-14)
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
(in de zaak met parketnummer 18/830667-13)
1. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of inklimming,
meermalen gepleegd.
2. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
3. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor alle hem ten laste gelegde feiten, alsmede de ad informandum gevoegde feiten 1, 2, 5, 8, 9 en 10 op de dagvaarding met parketnummer 18/830667-13 vermeld, te veroordelen tot een gevangenisstraf van
5 jaar met aftrek van voorarrest.
Standpunt verdediging
Namens verdachte is, uitgaande van een vrijspraak van de zaak met het parketnummer 18/830151-14 onder 1, gepleit voor een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal met geweld in een woning tijdens de nachtelijke uren, waarbij de bewoonster - een weduwe op leeftijd - is bedreigd met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het slachtoffer heeft in een schriftelijke slachtofferverklaring uiteengezet welke impact het feit op haar heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan.
Twee maanden eerder heeft verdachte bij hetzelfde slachtoffer een hogedrukreiniger gestolen. Daarnaast heeft verdachte, samen met [medeverdachte], in een periode van vijf maanden vier bedrijfsinbraken gepleegd. Door het handelen van verdachte en medeverdachte is niet alleen materiële schade toegebracht, ook heeft dit gevoelens van onveiligheid en maatschappelijke onrust veroorzaakt. Daarnaast leveren dit soort feiten overlast en ergernis op bij de gedupeerden, waaronder twee verenigingen die voornamelijk draaien op de bijdragen van vrijwilligers.
Tot slot heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht door een auto te besturen, terwijl het alcoholgehalte in zijn bloed boven de wettelijk toegestane norm lag.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten 1, 2, 5, 8, 9 en 10 zoals deze op de dagvaarding met parketnummer 18/830667-13 zijn vermeld en welke hiermee zijn afgedaan. Ook deze feiten betreffen bedrijfsinbraken.
Bovenstaande feiten en met name het medeplegen van een diefstal met geweld in een woning, rechtvaardigen zonder meer een aanzienlijke gevangenisstraf.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld, ook ter zake inbraken en overtreding van de Wegenverkeerswet. De laatste veroordeling dateert van 26 september 2013.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 20 juni 2014 van Reclassering Nederland komt naar voren dat verdachte sinds maart 2014 op de veelplegerslijst staat. Hij functioneert op zwakbegaafd niveau en er is sprake van ADHD. Verdachte heeft de afgelopen jaren geen dagbesteding gehad en is sinds zijn twaalfde jaar bekend met het gebruik van middelen. De reclassering signaleert verschillende risico's - zijn verstandelijke beperking, het drugsgebruik en zijn sociaal netwerk - waarbij de werkelijke interactie of samenhang en zijn eigen aandeel nog niet helder zijn. Verwacht wordt dat een reclasseringstoezicht en een traject bij de VNN hier meer duidelijkheid over zullen geven. De kans op recidive wordt door de reclassering als hoog-gemiddeld ingeschat. Om het gevaar voor herhaling te verminderen is het van groot belang dat de aanwezige problematiek wordt opgelost.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De rechtbank zal een deel daarvan voorwaardelijk opleggen, enerzijds teneinde te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals voorgesteld in voornoemd reclasseringsrapport.

Benadeelde partijen

In de zaak met parketnummer 18/830151-14 heeft [slachtoffer] zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit € 45.217,- aan materiële kosten en € 2.500,- aan immateriële kosten.
In de zaak met parketnummer 18/830667-13 hebben [vereniging] en
[benadeelde partij] ([vereniging]) zich met betrekking tot feit 1 als benadeelde partijen gevoegd.
Met betrekking tot het ad informandum gevoegd feit 6 heeft [bedrijf 2] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 2.700,= (de immateriële schade en € 200,= aan kosten psycholoog).
De officier van justitie heeft voorts gesteld dat de vordering van [vereniging] hoofdelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 59,29 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij] en [bedrijf 2] heeft de officier van justitie niet-ontvankelijkverklaring gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] primair gesteld dat deze, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat deze vordering niet-ontvankelijk is, omdat de vordering niet eenvoudig van aard is, niet is onderbouwd en het causaal verband tussen schade en ten laste gelegd feit ontbreekt.
[vereniging] dient gedeeltelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard. Verdachte is bereid de driepuntssluiting ad € 59,29 te vergoeden.
Met betrekking tot de vorderingen van [benadeelde partij] en [bedrijf 2] heeft de raadsvrouw gesteld dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Beoordeling
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] is de rechtbank van oordeel dat de gestelde immateriële schade, mede gelet op de bijgevoegde jurisprudentie, goed is onderbouwd en voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering voor dat deel derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van deze schade te kunnen beoordelen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van [vereniging] is de rechtbank van oordeel dat
de vordering tot een bedrag van € 59,29 hoofdelijk kan worden toegewezen. Dit bedrag, betrekking hebbend op een 3-puntsluiting, is onderbouwd met een factuur. De rechtbank acht het overige deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Ook ten aanzien van dit gedeelte van de vordering geldt dat schorsing van het onderzoek zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank acht telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.
Met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij] is de rechtbank van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. De benadeelde partij zal daarom, met inachtneming van hetgeen hiervoor omtrent een schorsing van het onderzoek is overwogen, niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering van [bedrijf 2] heeft betrekking op een ad informandum gevoegd feit, welk feit door verdachte wordt ontkend en thans niet wordt afgedaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 26 september 2013, ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter terechtzitting van 4 december 2014 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Ook de raadsvrouw heeft primair gepleit voor afwijzing van de vordering, subsidiair voor verlenging van de proeftijd.
Omdat niet kan worden gesteld dat verdachte tijdens de bij voormeld vonnis opgelegde proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd, zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 63, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/830151-14 onder 1 en 2, het in de zaak met parketnummer 18/085747-14 en het in de zaak met parketnummer 18/830667-13 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
één jaarniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde
voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde reageert op de uitnodiging van de reclassering en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zal deelnemen aan gedragsinterventies, bestaande uit een Cognitieve Vaardigheidstraining en een korte leefstijltraining, indien dit volgens de reclassering is geïndiceerd;
3. dat veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van (forensische) verslavingszorg/ psychiatrie, of soortgelijke ambulante forensische verslavingszorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit nodig acht;
4. dat veroordeelde zich kortdurend klinisch zal laten opnemen ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek voor de duur van in totaal maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
5. dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
(t.a.v. feit 1 in de zaak met parketnummer 18/830151-14)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2012, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2012, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/830667-13:
(feit 1) Wijst de vordering van de benadeelde partij,
[vereniging], toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 59,29 (zegge: negenenvijftig euro en negenentwintig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de medeverdachte van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [vereniging], te betalen een bedrag van € 59,29 (zegge: negenenvijftig euro en negenentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [vereniging], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]([vereniging]) niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
(ad info feit 6)
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 2]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
18/651012-11:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 26 september 2013.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.L. Stuiver, voorzitter, mr. M.J. Oostveen en
mr. E.C.M. Wolfert, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2014.
Mr. Wolfert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.