ECLI:NL:RBNNE:2014:6703

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
7 januari 2015
Zaaknummer
18.730329-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door roekeloos inhalen met lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos inhalen. De verdachte, die op 21 februari 2014 als bestuurder van een personenauto een landbouwvoertuig inhaalde, kwam in botsing met een tegemoetkomend voertuig, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de bestuurder van dat voertuig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende zicht had op de weg door de bocht en het voor hem rijdende landbouwvoertuig, wat leidde tot de aanrijding. De officier van justitie eiste een werkstraf, maar de rechtbank oordeelde dat een geldboete van € 1.000 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden meer passend was. De rechtbank achtte de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en veroordeelde hem voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voorzichtigheid in het verkeer, vooral in onoverzichtelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730329-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 november 2014. De verdachte is verschenen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. B.A.C. Looijenstijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te [pleegplaats], gemeente Tytsjerksteradiel,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [locatie], komende uit de richting van [plaats], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een voor hem in dezelfde richting rijdend ander motorrijtuigtuig in te halen en/of te gaan inhalen in, althans nabij of kort na, een voor verdachte naar rechts voerende bocht en/of daarbij een verdrijvingsvlak en/of een doorgetrokken streep overschrijdend en/of terechtkomend op de/het voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook of gedeelte van die weg juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e) rijstrook of gedeelte van die weg verdachte tegemoetkomend motorrijtuig (bestelauto) het door verdachte bestuurde motorrijtuig naderde en/of reeds dicht was genaderd en/of terwijl verdachtes zicht (ernstig) beperkt werd door dat voor hem in dezelfde richting rijdend motorrijtuig en/of door de rechts naast de rijbaan staande bomen en/of struiken, ten gevolge waarvan een botsing of aanrijding tussen dat door verdachte bestuurde motorrijtuig en dat verdachte tegemoetkomende motorrijtuig is ontstaan, waardoor de bestuurder van dat verdachte tegemoetkomende motorrijtuig (genaamd [slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te [pleegplaats], gemeente Tytsjerksteradiel,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [locatie], komende uit de richting van [plaats], een voor hem in dezelfde richting rijdend ander voertuig heeft ingehaald en/of is gaan inhalen in, althans nabij of kort na, een voor verdachte naar rechts voerende bocht en/of daarbij een verdrijvingsvlak en/of een doorgetrokken streep overschrijdend en/of terechtkomend op de/het voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook of gedeelte van die weg juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e) rijstrook of gedeelte van die weg verdachte tegemoetkomend voertuig (bestelauto) het door verdachte bestuurde voertuig naderde en/of reeds dicht was genaderd en/of terwijl verdachtes zicht (ernstig) beperkt werd door dat voor hem in dezelfde richting rijdend voertuig en/of door de rechts naast de rijbaan staande bomen en/of struiken, tengevolge waarvan een botsing of aanrijding tussen dat door verdachte bestuurde voertuig en dat verdachte tegemoetkomende voertuig is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1.De door verdachte op de terechtzitting van 25 november 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik reed op 21 februari 2014 te [pleegplaats] als bestuurder van een personenauto, een VW Golf, over de weg komende uit de richting van [plaats].
Kort na een bocht haalde ik een landbouwvoertuig in en op de linkerweghelft ben ik in botsing gekomen met een tegemoetkomend motorrijtuig. Voor het inhalen heb ik tussen de bomen en struiken door gekeken om te kijken of er tegemoetkomende verkeer aankwam; dit heb ik niet gezien.
2.De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014019312, gesloten op 16 mei 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02BB-2014019312-4, d.d. 24 februari 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer]:
Ik reed op 21 februari 2014 omstreeks 16:00 uur over de N913 bij [pleegplaats].
Ik reed als bestuurder van een Ford Transit met kenteken [kenteken]. Ik reed komende vanuit de richting [plaats 2] en gaande in de richting van [plaats].
Ik reed ongeveer 80 km/h, niet harder. Ik zag op een gegeven moment een tractor/shovel aan komen rijden uit tegenovergestelde richting. Ik zag in ieder geval een geel groen langzaam rijdend voertuig. Dit was op het stukje weg tussen de tweede en derde afslag naar [pleegplaats]. Opeens zag ik dat er vanachter de tractor/shovel een rode Golf vandaan kwam. Ik zag dat deze auto de shovel inhaalde en op mijn weghelft kwam. Ik kon alleen nog maar remmen. Ik zag de bestuurder ook remde. Ik ben frontaal op de Golf gebotst met mijn auto. Ik droeg gelukkig de gordel en de airbag plofte ook goed uit. Ik zag de bestuurder van de Golf nog hard met zijn gezicht op het stuur klappen. Hierna ben ik even twee tellen uit de tijd geweest.
In het ziekenhuis is vastgesteld dat mijn spieren in de nek en schouder, onderrug zwaar overbelast zijn. Ik had dat weekend meerdere afspraken, die niet door konden gaan. Ik kan in ieder geval de eerste twee weken niet werken.
2.2.
een geneeskundige verklaring, op 20 maart 2014 opgemaakt en ondertekend door
[traumachirurg], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende:
Achternaam : [achternaam slachtoffer]
Voornamen : [voornamen slachtoffer]
A. Uitwendig waargenomen letsel: pijnlijke nek
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 21/02/2014
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.): nekklachten
F. Geschatte duur van de genezing: onduidelijk. Slechts spierpijn maar dit kan lang duren
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02BB-2014019312-1, d.d. 16 mei 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant De Winter:
Op 16 mei 2014 heb ik contact gehad met [slachtoffer]. [slachtoffer] verklaarde dat hij door de aanrijding twee maanden arbeidsongeschikt is geweest. Hij is sinds eind april weer hele dagen aan het werk en heeft nog steeds last van versnelde vermoeidheid. Na het ongeval werd [slachtoffer] soms plotseling misselijk, had hij last van verminderde concentratie en hij heeft twee maanden geen gitaar kunnen spelen. Hij verklaarde dat bovenstaande complicaties ook door de arbo-arts vastgesteld zijn en dat deze te wijten zijn geweest aan het ongeval.
2.4
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 21.02.14.1635.2229, d.d. 16 april 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van [verbalisant]:
Proces-verbaal Verkeersongevalanalyse
1.3
Betrokken voertuigen
Bij het ongeval waren de volgende voertuigen betrokken.
Voertuig 1: Volkswagen Golf, rood, [kenteken] (vierwielige personenauto, verder ‘Volkswagen”)
Voertuig 2: Ford Transit, wit, [kenteken] (vierwielige bestelauto, verder “Ford”)
1.6
Conclusie / beantwoording
A. Het ongeval is te wijten geweest aan de bestuurder van de Volkswagen. Hij haalde een landbouwvoertuig in, vermoedelijk aan het eind van een bocht naar rechts. De inhaalmanoeuvre werd door die bestuurder vermoedelijk ingezet op het moment dat er nog onvoldoende zicht was op het voor hem liggende wegvak. Hij gedroeg zich aldus zodanig dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt.
2.2
Omschrijving wegsituatie
De ongevalslocatie bevond zich op een recht of nagenoeg recht weggedeelte van de [locatie]. Deze weg bestond ter plaatse uit één rijbaan met een breedte (gemeten over het volledige wegdek) van ongeveer 5,8 meter. De rijbaan was middels een onderbroken asstreep verdeeld in twee rijstroken van nagenoeg gelijke breedte. Aan weerszijden was op de rijbaan een kantstreep aangebracht. Voorafgaand aan deze rechtstand was een wat lange flauwe bocht naar rechts gelegen.
In deze bocht was een derde rijstrook aangebracht voor het ter plaatse linksafslaande verkeer om [pleegplaats] in te gaan. Voor en na deze linksafstrook was een verdrijvingsvlak aangebracht. Na dat verdrijvingsvlak was nog een doorgetrokken streep aangebracht. De weg was bestemd voor verkeer in beide richtingen.
2.2.4
Zicht omstandigheden
Uit de verklaring van de bestuurder van de Volkswagen en die van de Ford bleek dat de Volkswagen tijdens het ongeval een landbouwvoertuig inhaalde. Het is goed mogelijk dat dit voertuig door zijn grootte het zicht door de bocht naar rechts voor de bestuurder van de
Volkswagen belemmerde. Ook de rechts naast de [locatie] staande bomen en struiken beperkten het zicht voor die bestuurder.
2.4
Aangetroffen eindposities
De voertuigen stonden op de linkerrijstrook. Beide voertuigen stonden nog in de oorspronkelijke rijrichting en frontaal tegen elkaar aan.
4.1
Onderlinge botspositie
Gezien deze schade en de onderlinge positie zoals de voertuigen na het ongeval tot stilstand waren gekomen kan gesteld worden dat het een frontale botsing betrof.
6.1
Vermoedelijke toedracht
Het ongeval is te wijten geweest aan de bestuurder van de Volkswagen.
De Volkswagen had gereden over de [locatie], komende uit de richting van [plaats] en
gaande in de richting [plaats 2]. De bestuurder van de Volkswagen haalde volgens zijn
verklaringen en die van [slachtoffer] een landbouwvoertuig in. De afgetekende
rem/blokkeersporen van het rechter voorwiel van de Volkswagen vingen aan op de linker
rijstrook, bestemd voor het verkeer in de richting [plaats].
Uit vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de Volkswagen zich geheel op de linker rijstrook bevond op het moment dat de bestuurder zich realiseerde dat er een tegenligger naderde, waarna door de bestuurder van de Volkswagen een noodremming werd ingezet. Vervolgens ontstond de frontale botsing met de Ford ook op die weghelft.
De bestuurder van de Volkswagen had op het moment van inhalen nog onvoldoende zicht op het voor hem liggende wegvak, omdat het voor hem rijdende landbouwvoertuig en de rechts naast de rijbaan staande bomen en struiken zijn zicht ernstig beperkten.
2.5.
Feit van algemene bekendheid
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de plaats [pleegplaats], is gelegen in de gemeente Tytsjerksteradiel.
Overweging rechtbank
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW'94). Bij de vraag of er sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW'94 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de inhaalmanoeuvre is gestart op een verdrijvingsvlak of over een doorgetrokken streep. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte onvoldoende zicht had op de voor hem liggende weg op het moment dat hij het landbouwvoertuig wilde inhalen. Hij wilde het landbouwvoertuig immers inhalen kort na een bocht in de weg, terwijl hem het zicht gedeeltelijk werd ontnomen door het voertuig voor hem en de bomen en struiken langs die weg. Het ongeval vond plaats terwijl verdachte zich op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer bevond. De rechtbank wil wel aannemen dat verdachte op enig moment kort werd verblind door de zon, dit heeft hij immers direct na het ongeval ook verklaard tegenover een getuige. Van verdachte mocht echter extra voorzichtigheid en oplettendheid worden verwacht gelet op de onoverzichtelijke verkeerssituatie ter plaatse en op de laagstaande zon.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest. De rechtbank acht aldus het primair ten laste gelegde bewezen, zoals hierna is opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 februari 2014 te [pleegplaats], gemeente Tytsjerksteradiel,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmede rijdende over de weg, [locatie], komende uit de richting van [plaats], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig een voor hem in dezelfde richting rijdend ander motorrijtuigtuig te gaan inhalen kort na, een voor verdachte naar rechts voerende bocht terechtkomend op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook, juist op het moment dat een over laatstgenoemde rijstrook verdachte tegemoetkomend motorrijtuig (bestelauto) het door verdachte bestuurde motorrijtuig naderde, terwijl verdachtes zicht ernstig beperkt werd door dat voor hem in dezelfde richting rijdend motorrijtuig en door de rechts naast de rijbaan staande bomen en struiken, ten gevolge waarvan een botsing of aanrijding tussen dat door verdachte bestuurde motorrijtuig en dat verdachte tegemoetkomende motorrijtuig is ontstaan, waardoor de bestuurder van dat verdachte tegemoetkomende motorrijtuig, genaamd
[slachtoffer], zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft bij het inhalen van een landbouwvoertuig onvoldoende voorzichtigheid betracht, door in te halen kort na een bocht, terwijl het zich op tegemoetkomend verkeer werd beperkt door het voor hem rijdende landbouwvoertuig en door langs de weg staande bomen en struiken. Dat verdachte meende tussen de bomen en struiken door te kunnen zien dat de weg vrij was, is een inschattingsfout met grote risico’s, die de rechtbank verdachte dan ook zodanig aanrekent dat verdachte schuld heeft aan de als gevolg daarvan ontstane aanrijding met een tegenligger. Daarbij heeft de bestuurder van de verdachte tegemoetkomende bestelauto letsel opgelopen, waardoor hij twee maanden arbeidsongeschikt is geweest en een ook zijn hobby niet heeft kunnen uitoefenen.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Hij heeft ter zitting gesteld dat hij vanwege zijn werk in de horeca zijn rijbewijs slecht kan missen.
De officier van justitie heeft een werkstraf gevorderd, en heeft daarbij opgemerkt dat wat hem betreft kan worden afgezien van de oplegging van een rijontzegging, gelet op de persoonlijke belangen van verdachte bij het behouden van zijn rijbewijs.
De rechtbank neemt als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het Landelijk Overlag Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die aangeven dat voor een feit zoals ten aanzien van verdachte is bewezenverklaard een geldboete van € 1.000,00 en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden een passende bestraffing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding – mede gelet op het blanco strafblad van verdachte – om aan verdachte in plaats van een geldboete een werkstraf op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een geldboete opleggen. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats, als waarschuwing aan verdachte dat hij in het vervolg een grotere voorzichtigheid in het verkeer dient te betrachten. In aanmerking genomen dat verdachte vrijwel onmogelijk van en naar zijn werk kan reizen als hem de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk zou worden ontzegd, en de rechtbank van oordeel is dat verdachte daardoor onevenredig zou worden getroffen, zal de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk aan verdachte opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 3 maanden.
Bepaalt, dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. L.G. Wijma en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2014.
w.g.
Wiersma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Wijma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Vlietstra
locatie Leeuwarden,
de Vries-Haitsma

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730329-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 25 november 2014
Tegenwoordig:
mr. Th.A. Wiersma, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. N.A. Vlietstra, rechters, en
mr. E. de Vries-Haitsma, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. B.A.C. Looijenstijn.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
……
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 9 december 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.