ECLI:NL:RBNNE:2014:6702

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
7 januari 2015
Zaaknummer
18.740052-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorzichtig rijgedrag met motorrijtuig op (brom)fietspad leidt tot aanrijding met fietser

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte die op 10 juni 2014 betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, die niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, reed met een motorrijtuig op een (brom)fietspad en kwam in aanrijding met een fietser, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, aangezien hij zich als sterkere weggebruiker op een plek bevond waar zwakkere verkeersdeelnemers zich bevonden, zonder de benodigde kennis en vaardigheden om het voertuig te besturen. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf op van 60 uren, waarbij rekening werd gehouden met zijn leeftijd van zestien jaar. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, met name artikel 6 en artikel 107, eerste lid. De uitspraak volgde na een zitting op 25 november 2014, waar de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren, evenals de officier van justitie. De rechtbank weigerde het verweer van de verdediging dat de verdachte niet wist dat hij een motorrijtuig bestuurde, en concludeerde dat de verdachte zich in een situatie had gemanoeuvreerd waarin hij niet adequaat kon reageren op onverwachte verkeerssituaties. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740052-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 november 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. de Boer, advocaat te Sneek.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. B.A.C. Looijenstijn.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juni 2014 te [pleegplaats], gemeente Súdwest-Fryslân, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets, 125cc), daarmede rijdende over de weg, het (brom)fietspad aan de [locatie], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl voor het betreffende motorrijtuig geen kenteken was afgegeven, en/of
- terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, en/of
- terwijl het niet toegestaan is om met genoemd motorrijtuig op genoemd (brom)fietspad te rijden,
- op de (voor verdachte) linkerhelft van genoemd pad te rijden, althans door onvoldoende rechts te houden, en/of
- niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer te letten, en/of
- zich (aldus) in een situatie te manoeuvreren waarin hij geen, althans onvoldoende, mogelijkheid had om adequaat op onverwachte (verkeers)situaties te reageren,
- waardoor hij, verdachte, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, een hem tegemoetkomende (althans een zich op genoemd bromfietspad bevindende) fietser,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een dwarse (boven)beenbreuk met dislocatie, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 juni 2014 te [pleegplaats], gemeente Súdwest-Fryslân, als bestuurder van een voertuig (een motorfiets), daarmee rijdende op de weg, (brom)fietspad aan de [locatie],
- terwijl voor het betreffende motorrijtuig geen kenteken was afgegeven, en/of
- terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, en/of
- terwijl het niet toegestaan is om met genoemd motorrijtuig op genoemd (brom)fietspad te rijden,
- op de (voor verdachte) linkerhelft van genoemd pad heeft gereden, althans onvoldoende rechts heeft gehouden, en/of
- niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet, en/of
- zich (aldus) in een situatie heeft gemanoeuvreerd waarin hij geen, althans onvoldoende, mogelijkheid had om adequaat op onverwachte (verkeers)situaties te reageren,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 10 juni 2014 te [pleegplaats], gemeente Súdwest-Fryslân, als bestuurder van een motorrijtuig (een motorfiets) heeft gereden op de weg, het (brom)fietspad aan de [locatie], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde;
- ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde, een misdrijf, oplegging van een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie;
- ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde, een overtreding, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Beoordeling van het bewijs

Verklaring verdachte
De raadsman heeft aangegeven dat de verklaring die verdachte kort na het ongeval tegenover de politie heeft afgelegd uitgesloten dient te worden van het bewijs, omdat hij voorafgaande aan dit verhoor niet is gewezen op zijn zwijgrecht en op het recht op consultatiebijstand.
De rechtbank zal niet ingaan op dit verweer, omdat de rechtbank deze verklaring van verdachte niet tot het bewijs zal bezigen.
Feit 1
Aan verdachte is onder 1. primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW'94).
Bij de vraag of er sprake is van schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW'94 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich roekeloos, de zwaarste variant van schuld, heeft gedragen.
Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig op de weg heeft gereden. Verdachte heeft met een motorrijtuig, waarvoor hij geen rijbewijs had, gereden op een (brom)fietspad. Verdachte begaf zich daarmee als sterkere weggebruiker op een plek waar zwakkere verkeersdeelnemers zich bevinden, terwijl hij niet aantoonbaar beschikte over de kennis en vaardigheden om een dergelijk voertuig te besturen. Daarbij heeft verdachte gereden op de – vanuit zijn rijrichting gezien – linkerhelft van de weg. Dat blijkt uit de verklaringen van aangever en [getuige 1], en wordt bevestigd door het sporenbeeld op de plek van de aanrijding. De rechtbank acht aldus het onder 1. primair ten laste gelegde bewezen, zoals is opgenomen in de bewezenverklaring.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank in de verklaring van de [getuige 2] geen bevestiging van de verklaring van verdachte dat hij steeds rechts is blijven rijden. Deze getuige heeft immers niet de daadwerkelijke botsing gezien, zodat op grond van zijn waarnemingen over de positie van verdachte op het pad voorafgaand aan de botsing geen conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van de positie van verdachte op het moment van de botsing.
Feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2. ten laste gelegde, nu er sprake is van een afwezigheid van alle schuld.
De raadsman heeft daartoe gesteld dat verdachte niet wist dat hij op een motorrijtuig reed en dat hij dit ook niet behoefde te weten. Daarom kan hem niet verweten worden dat hij geen rijbewijs had voor dit motorrijtuig.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet verontschuldigbaar gedwaald omtrent het feit dat hij een motorrijtuig bestuurde. Oppervlakkig onderzoek aan de crossmotor zou hem hebben geleerd dat hij met een motorrijtuig van doen had, gelet op de cilinderinhoud van de crossmotor. Bovendien wist verdachte dat hij hoe dan ook geen rijbewijs had, ook al was hij ervan uit gegaan dat hij op een bromfiets reed en hiervoor evenzeer het hebben van een rijbewijs is vereist.
De rechtbank acht op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1.De door verdachte op de terechtzitting van 25 november 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 10 juni 2014 te [pleegplaats], op het (brom)fietspad aan de [locatie], met mijn voertuig in botsing gekomen met een fietser.
Ik was niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
Er was geen kenteken afgegeven voor het voertuig waar ik op reed.
2.De inhoud van een zaaksdossier, dossiernummer PL02KB 2014061364-1, gesloten op
13 september 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02KB-2014061364-12, d.d. 21 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] (geboren op
[datum]):
Op 10 juni 2014, omstreeks 15:36 uur, fietste ik samen met [getuige 1] naar huis toe. Op het moment dat ik de tunnel bijna uit was zag ik een jongen op een brommer aan komen rijden, althans ik denk dat het een brommer was. Het kan natuurlijk ook een motor zijn. De bestuurder hiervan droeg in elk geval een helm. Mijn zusje Iris fietste op dat moment achter mij. Ik fietste op de voor mij zoveel mogelijk rechterzijde van het fietspad. Vlak voor de tunnel maakte ik vaart zodat ik makkelijker de tunnel uit kon fietsen. Ik zag dat de eerdergenoemde bestuurder van de brommer aan de verkeerde kant van de weg reed. Ik zag namelijk dat deze bestuurder zich op mijn weghelft bevond en dat hij frontaal op mij af kwam. Ik heb nog oogcontact met hem gehad, althans ik had het idee dat hij mij wel had gezien omdat hij mij recht aan keek. Plotseling hoorde en voelde ik dat ik in botsing raakte met de bromfietser. Ik had geen gelegenheid c.q. tijd om een aanrijding te voorkomen. Ik heb hier nog wel aan gedacht, althans het spookte door mijn hoofd. Volgens mij reed de bromfietser best snel, maar dat is mijn idee. Ik voelde dat ik ten gevolge van de aanrijding met mijn beide voeten van de trappers schoot. Ik voelde dat ik door de lucht vloog en vervolgens op de grond klapte. Ik voelde direct hevige pijn aan mijn bovenbeen.
Ik klapte namelijk met mijn linkerbovenbeen op de betonnen stoeprand. Ik kwam ook met mijn hoofd op de grond. Ik heb hier nu een bult op. Ik kwam op mijn rug terecht. Ik heb na de aanrijding één nacht in het ziekenhuis gelegen. Ik heb daar een operatie ondergaan van mijn beenbreuk. Ik krijg nu hulp thuis omdat ik eigenlijk te vroeg naar huis ben gestuurd. Ik moet echt zes weken rusten en daarna begint mijn herstel door middel van therapie. Het kan wel maanden duren voordat ik weer helemaal beter ben.
2.2.
een geneeskundige verklaring, op 15 juni 2014 opgemaakt en ondertekend door
[orthopaedisch chirurg], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende
Achternaam : [achternaam slachtoffer]
Voornamen : [voornamen slachtoffer]
Omschrijving van het letsel
Dwarse bovenbeenbreuk met dislocatie
A. Uitwendig waargenomen letsel: Bloeduitstorting en zwelling ter plekke van breuk van het bovenbeen. Met schaafplekjes en klein wondje onderbeen.
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 10 juni 2014
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel e.d.): Fixatie van de breuk met titanium pennen.
F. Geschatte duur van de genezing: 6 maanden.
6 weken onbelast. Dan opbouwend belasten. Na 6-12 maanden opnieuw operatie voor het verwijderen van de pennen.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02KB-2014061364-13, d.d. 23 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1]:
Op 10 juni 2014, omstreeks 15:30 uur fietste ik samen met [slachtoffer] vanuit school naar huis. [slachtoffer] en ik fietsten eerst naast elkaar op het fietspad. Vlak voor de tunnel richting [locatie] is [slachtoffer] voor mij gaan fietsen. Ik fietste hetzelfde tempo telkens maar kennelijk wilde [slachtoffer] extra vaart maken in verband met de tunnel, want ik zag dat [slachtoffer] voor mij ging fietsen. Vlak voor het uit rijden van de tunnel zag ik dat er voor [slachtoffer] een bromfietser aan kwam rijden uit tegengestelde richting. Ik zag dat [slachtoffer] aan de voor ons rechterzijde van de weg fietste. Ik zelf fietste achter hem eveneens rechts. Ik zag dat de bestuurder van de bromfiets aan onze kant van de weg reed en dat hij dus kennelijk niet volledig rechts hield. Volgens mij reed de bestuurder van de bromfiets eerst langzamer en gaf hij gas bij het ingaan van de tunnel. Ik hoorde dat er meer lawaai kwam op het moment dat de bromfietser ons naderde. Het zou kunnen dat hij dat hij meer gas heeft gegeven, ik denk het wel in elk geval. Ik zag dat de bestuurder van de brommer een helm droeg. Ik zag vervolgens dat de bromfietser in botsing kwam met [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] op dat moment met zijn armen op zijn ligstuur lag. Ik zag dat [slachtoffer] en de bromfietser frontaal met elkaar in botsing kwamen. Ik zag dat [slachtoffer] een koprol in de lucht maakte. Ik zag dat [slachtoffer] daarna met zijn linkerbovenbeen de stoeprand raakte. Ik zag nadat [slachtoffer] een koprol door de lucht had gemaakt en op zijn been terecht kwam nog even door rolde. Volgens mij kwam [slachtoffer] nog even met zijn hoofd op de grond terecht en heeft hij hier een bult aan over gehouden.
2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 10.06.14.1645.2672, d.d. 29 augustus 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van [verbalisanten]:
Proces-verbaal Verkeersongevalanalyse
1.3
Betrokken voertuigen.
Voertuig 1: Orion (jongens)crossmotor, zwart/rood van kleur (verder crossmotor genoemd).
Voertuig 2: Gazelle heren(jongens)fiets, blauw van kleur (verder fiets genoemd).
1.6
Conclusie
A. Het ongeval is vermoedelijk te wijten geweest aan één- of een combinatie van
bestuurdersafhankelijke gedraging(en) van de bestuurder van de crossmotor. Aangezien de botsing waarschijnlijk plaatsvond op de “weghelft” van de fietser, voldeed de bestuurder van de crossmotor vermoedelijk niet aan de verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden. Hij gedroeg zich kennelijk zodanig dat er gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt.
B. De betrokken voertuigen verkeerden, voor zover kon worden vastgesteld, rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken of afwijkingen welke van invloed waren of konden zijn geweest op het ontstaan van dit ongeval.
2.2
Omschrijving wegsituatie
De ongevalslocatie bevond zich op een recht of nagenoeg recht fiets- bromfietspadgedeelte van de [locatie] ter hoogte van het traject dat middels een tunneltje onder de [locatie 2] is gelegen. Bedoeld pad was middels borden overeenkomstig model G12a van de Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens1990 als verplicht fiets- bromfietspad aangeduid.
Bedoeld pad had ter plaatse een breedte (gemeten over de volledige verharding) van ongeveer 3,25 meter. Het pad was bestemd voor fiets- en bromfietsverkeer in beide richtingen doch was niet in “rijstroken” verdeeld. Links van het pad lag een ongeveer 1,75 meter iets verhoogd voetpad. Links van het voetpad bevond zich de tunnelmuur en rechts van het fiets- bromfietspad idem.
2.5
Aangetroffen sporen
1. meter Aanvang van het sporenbeeld zijnde een ogenschijnlijk vers
(banden)veegspoor op de “stoeprand”. Op welke wijze en door welke band dit spoor was veroorzaakt kon niet worden vastgesteld. Het spoor zou afgetekend kunnen zijn door de voorband van de fiets tijdens de terugslag op het moment van de botsing. Echter het spoor zou mogelijk ook tijdens de botsing door de voorband van de crossmotor kunnen zijn veroorzaakt of tijdens het vallen na deze botsing door diezelfde voorband.
2. ± 26,8 meter Bloedvlekken op het voetpad op een afstand van ongeveer 1,1
meter links van de “stoeprand”. Deze vlekken zijn enigszins zichtbaar op foto 51 ter hoogte van de nek van de ongevallenpop.
3. ± 27 meter - een ogenschijnlijk “vers” vloeistof(olie)spoor op de linker helft
van het fiets- bromfietspad. Dit spoor bevond zich op een afstand van ongeveer 0,6 meter rechts van de “stoeprand” en was waarschijnlijk uit een onderdeel (waarschijnlijk de remcilinder vlak achter de kickstarter) van de crossmotor gelekt nadat deze na het ongeval aldaar tot eindpositie was gekomen.
- een inslagspoortje op de linker helft van het fiets- bromfietspad. Dit spoortje bevond zich op een afstand van ongeveer 0,86 meter rechts van de “stoeprand” en was waarschijnlijk tijdens het vallen van de crossmotor na de botsing door een onderdeel aan de rechterzijde veroorzaakt (rechter achterwielmoer, uiteinde van de trapper of uiteinde van het rempedaal).
3. Voertuigonderzoek
3.1
Voertuig 1: motorfiets- en ongekentekende crossmotor
merk : Orion
type : Agb33
uitvoering : jongensmodel crossmotor
kenteken : geen
vermoedelijke cilinderinhoud :124 cc aangeduid op cilinderwand
Bedoeld voertuig betrof een tweewielig motorrijtuig dat de uiterlijke kenmerken had van een crossmotor (klein model) waarvoor echter geen kentekenbewijs was afgegeven en aldus niet was goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg (Ingevolge artikel 33 van de Wegenverkeerswet 1994 is het de bestuurder van een voertuig dat volgens artikel 27, eerste lid, dient te zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg, verboden daarmee over de weg te rijden, indien het voertuig niet is goedgekeurd).
4.1
Onderlinge botspositie
Aan de hand van de schades aan de voertuigen is enigszins een indicatie verkregen met
betrekking tot de onderlinge positie van deze voertuigen op het moment van botsen.
• Gelet op - het gat in de linkerzijde van de voorband van de crossmotor,
- de verbogen linker velgrand in het voorwiel van de crossmotor en
- de verbogen linker velgrand in het voorwiel van de fiets,
is het waarschijnlijk, dat de linker helft van het voorwiel van de crossmotor tijdens de
botsing in contact kwam met de linker helft van het voorwiel van de fiets. Het gat in de
voorband van de crossmotor alsmede de verbogen velgrand zouden tijdens de botsing
kunnen zijn ontstaan door de linker voorwielmoer van de fiets. De verbogen linker
velgrand van het voorwiel van de fiets zou tijdens de botsing kunnen zijn ontstaan door de linker voorwielmoer van de crossmotor.
Aangezien voorts het voorwiel van de fiets schuin naar rechts ten opzichte van het frame
en naar achteren was ontzet, is er de indruk dat er op dat wiel tijdens de botsing aan de
linkerzijde een “bots”kracht werd uitgeoefend.
Uitgaande van het bovenstaande had de lengteas van de crossmotor tijdens de botsfase vermoedelijk onder een iets schuine hoek gestaan ten opzichte van de lengteas van de fiets zoals is weergegeven in de reconstructieafbeelding in de situatieschets. Het is, gelet op het bovenstaande, tevens aannemelijk dat de crossmotor, de fietser kort voor het ongeval schuin is genaderd en niet andersom. Zou het andersom zijn geweest dan was er vermoedelijk een ander schadebeeld ontstaan.
4.2
Botsplaats
Aan de hand van de aangetroffen sporen kon enigszins een indicatie worden verkregen met betrekking tot de botsplaats van de betrokken voertuigen.
Aangezien de sporen op de helft van het fiets- bromfietspad werden aangetroffen voor het in zuidoostelijke richting bestemde fiets- bromfietsverkeer, mag aangenomen worden dat de botsing plaatsvond in de directe nabijheid, dan wel op enige korte afstand vóór bedoelde sporen (gezien de rijrichting van de crossmotor). Aldus bevond de bestuurder van de crossmotor zich tijdens de botsfase vermoedelijk op de “weg”helft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer.
6.1
Vermoedelijke toedracht
Het ongeval is vermoedelijk te wijten geweest aan één of een combinatie van
bestuurdersafhankelijke gedraging(en) van de bestuurder van de crossmotor. Aangezien de botsing waarschijnlijk plaatsvond op de “weg”helft van de fietser, voldeed de bestuurder van de crossmotor vermoedelijk niet aan de verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden. Hij gedroeg zich kennelijk zodanig dat er gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt.
2.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014061364-17, d.d. 20 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van [verbalisant]:
MOTORFIETS
Het motorrijtuig wordt in het proces-verbaal wel bromfiets genoemd. Dit is onjuist. Het voertuig kan worden aangemerkt als zijnde een motorfiets (l25cc) zoals de Verkeersongevallendienst, politie Noord Nederland, heeft vastgesteld.
Dus daar waar bromfiets of motorrijtuig wordt genoemd kan ook motorfiets worden gelezen. Het betreft een zogenoemde crossmotor (zie ook VOA-rapport).
WEGLOCATIE
De locatie waar door verdachte werd gereden betreft een verplicht fiets/bromfietspad aangeduid met bord G12a. Verdachte mocht hier niet rijden omdat het voertuig geen bromfiets is maar een motorfiets.
SCHOUWEN/KENTEKEN
Het voertuig waar de verdachte op reed had verdachte moeten aanmelden bij de RDW (art. 33 sub 21 lid 1 WVW 1994) om te laten keuren (schouwen) zodat het voertuig een motorkenteken krijgt (zie o.a. Hoofdstuk 3 Voertuigonderzoek van liet VOA rapport)
GEEN KENTEKENPAPIEREN
Ik, [verbalisant], heb niet gevraagd of verdachte papieren had bij het voertuig omdat verdachte zelf aan gaf dat hij wist dat hij niet mocht rijden en ik toen aannam dat verdachte dus geen papieren had bij het voertuig. Verder blijkt nergens uit dat verdachte geen papieren had bij het voertuig.
GEEN RIJBEWIJS
Uit het systeem BVI— IB bleek dat verdachte geen enkel rijbewijs op naam heeft dan wel heeft gehad. Gezien het feit dat verdachte op de openbare weg reed zou hij in elk geval een rijbewijs AM of A moeten hebben.
2.6
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de [pleegplaats] is gelegen in de gemeente Súdwest-Fryslân.
De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 10 juni 2014 te [pleegplaats], gemeente Súdwest-Fryslân, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, motorfiets, 125cc, daarmede rijdende over de weg, het (brom)fietspad aan de [locatie], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig,
- terwijl voor het betreffende motorrijtuig geen kenteken was afgegeven, en
- terwijl hij, verdachte, niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, en
- terwijl het niet toegestaan is om met genoemd motorrijtuig op genoemd (brom)fietspad te rijden,
- op de voor verdachte linkerhelft van genoemd pad te rijden, en
- niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en het overige verkeer te letten, en
- zich aldus in een situatie te manoeuvreren waarin hij geen, althans onvoldoende, mogelijkheid had om adequaat op onverwachte (verkeers)situaties te reageren,
- waardoor hij, verdachte, is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, een hem tegemoetkomende fietser,
waardoor die fietser genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een dwarse bovenbeenbreuk met dislocatie, werd toegebracht;
2.
hij op 10 juni 2014 te [pleegplaats], gemeente Súdwest-Fryslân, als bestuurder van een motorrijtuig, een motorfiets, heeft gereden op de weg, het (brom)fietspad aan de [locatie], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
2. overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages door de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 9 oktober 2014, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 oktober 2014, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, als verkeersdeelnemer, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Verdachte heeft op een motorrijtuig op een (brom)fietspad een twaalfjarige fietser aangereden. Het ongeval heeft bij het slachtoffer een dwarse bovenbeenbreuk tot het gevolg gehad. Hiervoor zijn bij het slachtoffer pennen in zijn been aangebracht, die zes tot twaalf maanden na het ongeval operatief moeten worden verwijderd.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij weinig problemen signaleren en de kans op herhaling op een soortgelijk delict als laag inschatten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onvoorwaardelijke werkstraf geadviseerd.
Op grond van artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht is artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht, welke bepaling voorschrijft dat voor een overtreding een aparte straf opgelegd dient te worden, niet van toepassing binnen het jeugdstrafrecht. Daarom zal de rechtbank voor beide feiten één straf opleggen.
Volgens de toepasselijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting zou gelet op de feiten en omstandigheden in het onderhavige geval een werkstraf voor de duur van 90 uren passend zijn, alsmede een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van zes maanden. De rechtbank ziet in de leeftijd van verdachte reden om hiervan af te wijken. Verdachte was immers nog maar zestien jaar oud ten tijde van de feiten. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden en zal zij geen rijontzegging opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 55, 77a, 77g, 77m en 77n van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 175 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 60 uren onbetaalde arbeid. De arbeid moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. L.G. Wijma en mr. N.A. Vlietstra, kinderrechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2014.
Mr. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Vlietstra
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
de Vries-Haitsma
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740052-14
proces-verbaal van de achter gesloten deuren gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 25 november 2014
Tegenwoordig:
mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. L.G. Wijma en mr. N.A. Vlietstra, kinderrechters, en
mr. E. de Vries-Haitsma, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. B.A.C. Looijenstijn.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. H.A. de Boer, advocaat te Sneek.
Tevens zijn ter terechtzitting verschenen de ouders van verdachte en [de Raad voor de Kinderbescherming].
…..
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 9 december 2014 te 13:00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de oudste rechter en de griffier.