ECLI:NL:RBNNE:2014:6665

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
18/830565-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling van politieambtenaren en wederspannigheid

Op 31 december 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van twee politieambtenaren en wederspannigheid. De verdachte is op 6 oktober 2013 in de gemeente Veendam aangehouden door de politie. Tijdens zijn aanhouding heeft hij geprobeerd een hoofdagent, [aangever], een kopstoot te geven en heeft hij een brigadier, [aangeefster], tegen het hoofd getrapt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich op dat moment in een staat bevond die zijn gedrag beïnvloedde, maar heeft geoordeeld dat de feiten op twee aparte momenten plaatsvonden en dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vervolging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het gebruik van geweld tegen politieambtenaren en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging genomen, waaronder het drugs- en alcoholgebruik van de verdachte.

Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen, [aangever] en [aangeefster], toegewezen, waarbij beide partijen een schadevergoeding van € 300,00 hebben gekregen voor immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830565-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
31 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 december 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.E. Toet, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Mook.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 oktober 2013 in de gemeente Veendam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een politie-ambtenaar, te weten [aangever], hoofdagent van politie,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
althans een persoon, te weten [aangever],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
die hoofdagent [aangever] heeft getracht een kopstoot tegen het hoofd te
geven, en/of (vervolgens terwijl die [aangever] probeerde die kopstoot af te
weren) (met kracht) in een vinger heeft gebeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 06 oktober 2013 in de gemeente Veendam,
opzettelijk mishandelend een ambtenaar, althans een persoon,
te weten [aangever], hoofdagent van politie,
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
(met kracht) in een vinger heeft gebeten,
waardoor voornoemde ambtenaar, althans persoon, letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
2.
A. hij op of omstreeks 06 oktober 2013 in een (rijdende) auto tussen de gemeenten
Veendam en Groningen, in elk geval in de provincie Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een of meer politie-ambtenaren, te weten [aangever], hoofdagent van politie
en/of [aangeefster], brigadier van politie, gedurende en/of terzake van de
rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening,
althans een of meer personen, te weten [aangever] en/of [aangeefster],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die hoofdagent [aangever] (met kracht) een kopstoot tegen het hoofd heeft
gegeven,
en/of
- die brigadier [aangeefster] (met kracht) tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt,
terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
EN/OF
B. hij op of omstreeks 06 oktober 2013 in een (rijdende) auto tussen de gemeenten
Veendam en Groningen, in elk geval in de provincie Groningen
opzettelijk mishandelend een of meer ambtenaren, te weten [aangever],
(hoofdagent van politie, en/of [aangeefster], brigadier van politie, gedurende
en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening,
althans een of meer personen, te weten [aangever] en/of [aangeefster],
- die hoofdagent [aangever] (met kracht) een kopstoot tegen het hoofd heeft
gegeven,
en/of
- die brigadier [aangeefster] (met kracht) tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt,
waardoor die ambtena(a)r(en), althans die/dat perso(o)n(en), letsel
heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 06 oktober 2013 in de gemeente Veendam en/of in een
(rijdende) auto tussen de gemeenten Veendam en Groningen,
toen de aldaar dienstdoende [aangever], hoofdagent van politie, en/of[aangeefster]
, brigadier van politie, verdachte op verdenking van het overtreden van
artikel 266/267 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het
gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den)
aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den)
teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en
hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een
politiebureau te Veendam en (vervolgens) Groningen,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde
opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening
zijner/hunner bediening,
door opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
(in Veendam) die opsporingsambtenaar [aangever] heeft getracht een kopstoot
tegen het hoofd te geven en/of (vervolgens) in een vinger heeft gebeten,
en/of
(in een rijdende auto tussen de gemeenten Veendam en Groningen)
die opsporingsambtenaar [aangever] een kopstoot tegen het hoofd heeft
gegeven, en/of
die opsporingsambtenaar [aangeefster] (tegen het hoofd) heeft getrapt/geschopt;
4.
parketnummer 18.830213-14
hij op of omstreeks 15 juni 2014 te Veendam, toen (een) aldaar in uniform
geklede dienstdoende politieambtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het
gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e)
feit(en) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den)
teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te
brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde
opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn
bediening, heeft verzet door
- te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die
ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of
- ( toen een van de opsporingsambtenaren hem wilde boeien) de handboeien vast
danwel af te pakken;
art 180 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank heeft ter onderscheiding de verschillende onderdelen van het onder 2 ten laste gelegde aangeduid met A en B.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

Namens verdachte is met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de feiten 1 en 2 als een aaneengesloten feitencomplex moeten worden gezien, waarbij verdachte in een staat was die niet is opgehouden en waarbij verdachte geen aparte deelbesluiten heeft genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank zien de feiten 1 en 2, gelet op het tijdsverloop, op twee aparte momenten. De staat waarin verdachte zich bevond, maakt dit niet anders. Van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie is derhalve geen sprake.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair, 2B, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van feit 1, mocht de rechtbank het niet-ontvankelijkheidsverweer niet honoreren, geen sprake is van een poging tot zware mishandeling, zodat er vrijspraak dient te volgen voor het onder 1 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte geboeid en met een gordel om achterin een politieauto zat. Verdachte zat in een dusdanig kleine ruimte, dat het praktisch onmogelijk was, in ieder geval heel moeilijk, om verbalisant [aangeefster] - die voorin de auto zat - met kracht tegen het hoofd te trappen. Verdachte heeft wellicht geprobeerd om verbalisant [aangever] een kopstoot te geven, maar verdachte werd in zijn beweging gehinderd door de gordel, waardoor [aangever] niet geraakt kan zijn. Bij beide verbalisanten is bovendien geen letsel geconstateerd. De verklaringen die [aangeefster] en [aangever] hebben afgelegd, zijn niet geloofwaardig en onbetrouwbaar. Verdachte moet daarom van feit 2 worden vrijgesproken, in ieder geval van de poging zware mishandeling, het onder 2A ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw gesteld geen opmerkingen te hebben.
Tot slot heeft de raadsvrouw met betrekking tot feit 4 gepleit voor vrijspraak. Daartoe heeft de raadsvouw aangevoerd dat sprake was van een chaotische toestand. Eén en ander speelde zich af in een kleine gang en er waren veel mensen aanwezig. Het is ook mogelijk dat verdachte is geduwd of gevallen. Er is onvoldoende bewijs voor wederspannigheid.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
(ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3)
Een proces-verbaal d.d. 7 oktober 2013, opgenomen op pagina 24 e.v. van dossier
nr. PL01PL 2013108028 d.d. 21 oktober 2013, inhoudende de verklaring van aangever
[aangever], hoofdagent van politie [1] :
Ik was belast met nachtdienst. Ik was in uniform en als zodanig herkenbaar als politieambtenaar. Op 6 oktober 2013 werd ik gezonden naar Veendam.
Verdachte probeerde met zijn bovenlichaam en zijn hoofd in mijn richting te komen kennelijk met de bedoeling om mij een kopstoot te geven. Verdachte maakte stotende bewegingen met zijn hoofd in de richting van mijn hoofd. Ik had mijn linkerhand op zijn gezicht. Ik voelde dat kennelijk opzettelijk en kennelijk met kracht de verdachte mijn linker wijsvinger in zijn mond nam en beet.
Besloten werd dat de verdachte niet kon verblijven in het politiebureau van Veendam. Verdachte werd overgebracht naar Groningen. Ik ben naast de verdachte gaan zitten. Mijn collega [aangeefster] is op de bijrijdersstoel gaan zitten en mijn collega [verbalisant 1] achter het stuur. Verdachte werd helemaal hysterisch. Hij begon te trappen en kopstoten te geven. Ik voelde dat de verdachte mij kennelijk opzettelijk en kennelijk met kracht mij een kopstoot gaf aan de rechterzijde van mijn hoofd. Ik voelde aldaar een hevige pijn ter hoogte van mijn rechterslaap. Ik zag dat de verdachte schoppende bewegingen maakte in de richting van collega [aangeefster] die op de bijrijdersstoel zat.
Een proces-verbaal d.d. 19 augustus 2014, als los document gevoegd, inhoudende de aanvullende verklaring van aangever [aangever]:
De korte beet in mijn linker vinger heeft een korte en heftige pijnscheut veroorzaakt.
Een proces-verbaal d.d. 8 oktober 2013, opgenomen op pagina 28 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van aangeefster [aangeefster]:
Ik doe aangifte van mishandeling, gepleegd op 6 oktober 2013. Ik verwijs naar het uitgebreid proces-verbaal van bevindingen.
Een proces-verbaal d.d. 6 oktober 2013, opgenomen op pagina 38 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van [aangeefster], brigadier van politie:
Op 6 oktober 2013 bevond ik mij in uniform en belast met noodhulpsurveillance te Veendam.
[verdachte] keek mij aan en zei op luide toon tegen mij: "Jij, vieze hoer". Hierop heb ik tegen de collega's gezegd dat ik mij beledigd voelde en dat ik over wilde gaan tot de aanhouding van de verdachte [verdachte]. Verdachte werd aangehouden.
De verdachte werd vervoerd door de collega's [aangever] en [verbalisant 1]. Ik hoorde via de portofoon dat [verdachte] zich tijdens het vervoer verzette. Ook aan het bureau van politie te Veendam bleef de verdachte [verdachte] zich verzetten. Hierop werd besloten dat de verdachte [verdachte] in een opvallend noodhulpvoertuig naar het cellencomplex te Groningen zou worden vervoerd.
Ik zat als bijrijder op de voorstoel voor de verdachte. Mijn collega [aangever] zat naast de verdachte [verdachte]. De verdachte bleef zich ook in de auto verzetten. Ik zag dat hij mijn collega tijdens de rit een kopstoot trachtte te geven. Ik zag dat hij zich hierbij oprichtte en met zijn hoofd naar het hoofd van mijn collega stootte. Vervolgens voelde ik dat de verdachte een trappende beweging maakte met zijn benen aan beide zijden van mijn rugleuning. Ik voelde dat [verdachte] mij kennelijk opzettelijk en met kracht met zijn rechterbeen tegen de linkerkant van mijn hoofd schopte. Ik voelde een scherpe pijn aan de zijkant van mijn hoofd waar de verdachte mij raakte.
Een proces-verbaal d.d. 8 oktober 2013, opgenomen op pagina 45 van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant 1]:
Ik bestuurde het voertuig en voelde de voeten van de verdachte tegen mijn rechterarm. Ik zag vervolgens dat de verdachte schoppende bewegingen maakte richting het hoofd van collega [aangeefster]. Ik zag dat collega [aangeefster] uiteindelijk ook door het been van de verdachte geraakt werd tegen de linkerzijde van haar hoofd.
(ten aanzien van feit 4)
Een proces-verbaal d.d. 18 juni 2014, opgenomen op pagina 125 e.v. van dossier nr. PL01PL 2014068950 d.d. 17 juli 2014, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 15 juni 2014 was ik als officier van dienst en hulpofficier van justitie in dienst. Ik was in uniform gekleed.
Ik pakte verdachte [verdachte] vast. Ik riep dat hij was aangehouden. Ik voelde dat verdachte [verdachte] rukte en trok in een andere richting dan waarin ik hem trachtte te brengen.
Een proces-verbaal verhoor getuige door de rechter-commissaris d.d. 8 oktober 2014, als los document gevoegd, inhoudende de verklaring van [verbalisant 2]:
Ik heb tegen de heren [verdachte en medeverdachte] gezegd dat we waarschijnlijk drugs hadden gevonden en dat er munitie aangetroffen was. Daarop heb ik de heren medegedeeld dat ze toen aangehouden waren. Daartoe had ik de arm van de kleine heer [verdachte] vastgepakt. Ik wist na de aanhouding pas dat [medeverdachte] de lange man was.
Pv van bevindingen d.d. 15 juni 2014, pag 119 e.v., relatering verbalisant [verbalisant 3]:
Ik zag dat de hulpofficier van justitie de manspersoon vast hield bij zijn arm en dat hij deze manspersoon kennelijk richting de voordeur trok. Omdat ik zag dat de aangehouden verdachte de hulpofficier van justitie ook vast had bij zijn pols, leek het mij een goed moment om de man te boeien. Ik hield de aangehouden verdachte nog steeds vast met mijn linker hand en ik merkte ook dat de aangehouden verdachte mij mijn handboeien probeerde te ontfutselen. Tijdens de korte worsteling daarna konden de beide verdachten zich losrukken.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2B, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan. Dit houdt in dat verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen hem onder
1. primair en 2A ten laste is gelegd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Met betrekking tot feit 2 acht de rechtbank bewezen dat verdachte verbalisanten [aangeefster] en [aangever] heeft mishandeld door deze tegen het hoofd te trappen respectievelijk een kopstoot te geven. De rechtbank vermag niet in te zien dat dit onmogelijk was vanuit de situatie waarin verdachte zich bevond.
Het verweer van de verdediging met betrekking tot feit 4 wordt door de inhoud van de opgenomen bewijsmiddelen weerlegd.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2B, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 6 oktober 2013 in de gemeente Veendam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [aangever], hoofdagent van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht in een vinger heeft gebeten, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden;
2.
B. hij op 6 oktober 2013 in een rijdende auto tussen de gemeenten Veendam en Groningen,
opzettelijk mishandelend ambtenaren, te weten [aangever], hoofdagent van politie, en [aangeefster], brigadier van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening,
- die hoofdagent [aangever] met kracht een kopstoot tegen het hoofd heeft gegeven,
en
- die brigadier [aangeefster] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt,
waardoor die ambtenaren pijn hebben ondervonden;
3.
hij op 6 oktober 2013 in de gemeente Veendam en in een rijdende auto tussen de gemeenten Veendam en Groningen, toen de aldaar dienstdoende [aangever], hoofdagent van politie, en [aangeefster], brigadier van politie, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 266/267 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vast hadden, teneinde hem ten spoedigste te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau te Veendam en vervolgens Groningen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig (in Veendam) te trachten die opsporingsambtenaar [aangever] een kopstoot tegen het hoofd te geven en vervolgens in een vinger te bijten, en (in een rijdende auto tussen de gemeenten Veendam en Groningen) die opsporingsambtenaar
[aangever] een kopstoot tegen het hoofd te geven en die opsporingsambtenaar [aangeefster] tegen het hoofd te trappen;
4.
hij op 15 juni 2014 te Veendam, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van op heterdaad ontdekte strafbare feiten hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door
- te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren
verdachte trachtten te geleiden en
- toen een van de opsporingsambtenaren hem wilde boeien, de handboeien vast dan wel af te
pakken.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
2B. mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd,
3. wederspannigheid,
4. wederspannigheid.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2B, 3 en 4 ten laste gelegde te veroordelen tot een werkstraf van 200 uren en een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan gekoppeld een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting als bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft tevens dadelijk uitvoerbaarheid gevorderd van de voorwaarden en het reclasseringstoezicht.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat kan worden volstaan met een lage voorwaardelijke werkstraf of een geldboete. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de landelijke oriëntatiepunten met betrekking tot eenvoudige mishandeling zonder letsel. Ook heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen relevante documentatie heeft, dat hij reeds zes maanden reclasserings-toezicht heeft en dat hij zich goed houdt aan de voorwaarden, die verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd. Bovendien moet rekening gehouden worden met hetgeen naar voren komt uit het reclasseringsrapport dat omtrent de persoon van verdachte is opgemaakt en met het feit dat verdachte maanden na het gebeuren op 15 juni 2014 op een niet mis te verstane wijze door een Turkse agent is aangesproken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee politieambtenaren door de één in een vinger te bijten en een kopstoot te geven en de ander tegen het hoofd te trappen.
Daarnaast heeft verdachte zich twee keer verzet tegen politieambtenaren bij zijn aanhouding.
Tijdens de bewezen verklaarde feiten op 6 oktober 2013 was verdachte zwaar onder invloed van cocaïne en alcohol.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geweld heeft gebruikt tegen agenten tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden. Naast het feit dat het door verdachte toegepaste geweld inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van die agenten, getuigt dergelijk gedrag van een ernstig gebrek aan respect voor de politie en de door deze voor de beveiliging van de maatschappij en de handhaving van de openbare orde te verrichten werkzaamheden.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De laatste veroordeling - ter zake openlijk geweld - dateert van
18 november 2013.
Uit het rapport d.d. 3 november 2014 van Reclassering Nederland komt een aantal risicofactoren naar voren, waaronder drugsgebruik. Verdachte heeft een laag cognitief niveau en wordt veel overvraagd, wat in zijn contacten met de reclassering en met de politie ook tot uiting komt. In de delictsituatie van 15 juni 2014 voelde verdachte zich vooral geïntimideerd en uitgedaagd en heeft hij geen vorm kunnen geven aan zijn onmacht anders dan tegendraads gedrag tonen. Ook in het rapport d.d. 23 december 2013, dat is opgemaakt naar aanleiding van de incidenten op 6 oktober 2013, wordt uiteengezet dat verdachte zich al jaren onheus bejegend en uitgedaagd voelt door de politie in Veendam en dat hij vanuit die emotie in de delictsituatie heeft gereageerd.
Het recidiverisico wordt als hoog/gemiddeld ingeschat, waarbij wordt opgemerkt dat verdachte met de politie (Veendam) in een vicieuze cirkel is terechtgekomen, waarbij de onderlinge omgang bij voortduring tot problemen leidt.
Verdachte heeft in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis op 9 oktober 2013 reeds contact met de reclassering. Vanuit dit schorsingstoezicht is hij aangemeld bij de VNN, waar hij sinds december 2013 ambulant wordt behandeld. Verdachte komt zijn afspraken goed na en zet zich in. Ten behoeve van zijn behandelcontact is een persoonlijkheidsonder-zoek afgenomen, waarbij uit het intelligentieonderzoek naar voren is gekomen dat verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Verdachte is ook in gesprek met de psychiater bij de VNN en hij vindt het van belang de behandeling te kunnen voortzetten.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een werkstraf moet worden opgelegd van aanzienlijke duur. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, enerzijds teneinde te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals geadviseerd door de reclassering.
Om het contact met de reclassering en de reeds ingezette behandeling bij de VNN niet te onderbreken, zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren.

Benadeelde partijen

[aangever] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde alsmede de gronden waarop deze berust. Ten aanzien van feit 2 heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
Beide vorderingen bestaan uit € 300,00 aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide vorderingen zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering van [aangeefster] in verband met de door haar bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel afgewezen moet worden. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering niet proportioneel is, gelet op het feit dat [aangeefster] alleen hoofdpijn aan het feit heeft overgehouden. Ten aanzien van de vordering van [aangever] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze vordering niet proportioneel is.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht beide vorderingen voldoende onderbouwd en derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 63, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2A is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2B, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 100 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich blijft melden bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen bij VNN Forensische Polikliniek of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan middelencontroles.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
(Ten aanzien van de feiten 1 en 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever], te betalen een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
(Ten aanzien van feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangeefster]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster], te betalen een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 december 2014.
Mr. Nolta is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 oktober 2013, opgenomen op pagina 42 e.v. het dossier, blijkt de rang van aangever [aangever].