ECLI:NL:RBNNE:2014:6664

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
31 december 2014
Zaaknummer
18/830212-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van politieambtenaren en verboden wapenbezit

Op 31 december 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van twee politieambtenaren, belediging van een politieambtenaar en het voorhanden hebben van een verboden wapen en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. De zaak kwam voort uit een incident op 15 juni 2014 in de gemeente Veendam, waarbij de verdachte tijdens een politie-interventie twee agenten mishandelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk geweld had gebruikt tegen de ambtenaren in de uitoefening van hun functie, wat resulteerde in letsel voor beide slachtoffers. De verdachte had ook beledigende woorden geuit tegen een van de agenten. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een semi-automatisch pistool en munitie in zijn bezit had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangevers en getuigen geloofwaardig en verwierp de verdediging van de verdachte, die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en het gebrek aan respect voor de politie. Tevens werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de mishandeling schade hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830212-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
31 december 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen, Oude Asserstraat 20.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 december 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.E. Toet, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Mook.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2014 in de gemeente Veendam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
(te weten [aangever 1]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [aangever 1] met kracht in het gezicht heeft gestompt en/of
tegen de borst, althans tegen het lichaam, heeft getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 juni 2014 in de gemeente Veendam,
opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [aangever 1], gedurende en/of
terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, met kracht in
het gezicht heeft gestompt/geslagen,
waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2014 in de gemeente Veendam aan een ambtenaar,
genaamd [aangever 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken oogkas),
heeft toegebracht, door deze opzettelijk met kracht in het gezicht te
stompen/slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 juni 2014 in de gemeente Veendam,
opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [aangever 2], gedurende en/of
terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in het gezicht
heeft gestompt/geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel
(gebroken oogkas), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 15 juni 2014 in de gemeente Veendam
opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [aangeefster] ,
gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn
bediening, die [aangeefster] in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft
toegevoegd de woorden "Hoer", althans woorden van gelijke beledigende aard
en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 15 juni 2014 in de gemeente Veendam
een wapen van categorie III, te weten een semi automatisch pistool, merk
Glock, model 26 en/of munitie van categorie III, te weten tien, althans een of
meer kogelpatronen, merk Magtech, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft met betrekking tot het onder 2 subsidiair ten laste gelegde gesteld dat een gebroken oogkas als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, gelet op de gevolgen voor aangever [aangever 2]. Uit zijn aangifte en zijn verklaring bij de rechter-commissaris blijkt dat hij niet meteen weer aan het werk is gegaan en dat de impact groot is geweest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor algehele vrijspraak. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de raadsvrouw subsidiair gesteld dat er sprake is van eenvoudige mishandeling.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat alleen aangever [aangever 1] verklaart over de mishandeling door verdachte. De verklaring van aangever wijkt af van hetgeen de verbalisanten [verbalisant 1] en [aangeefster] hebben verklaard, terwijl met name [aangeefster] alles goed moet hebben gezien. Bovendien was het onmogelijk voor verdachte om [aangever 1] op borsthoogte te trappen en hem in het gezicht te slaan, omdat er weinig bewegingsruimte was. Er was immers sprake van een klein gangetje en iedereen stond dicht op elkaar. De verklaringen van aangever moeten daarom als onbetrouwbaar worden aangemerkt. [aangever 1] is waarschijnlijk per ongeluk geraakt in de chaos.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw het vermoeden uitgesproken dat verklaringen op elkaar zijn afgestemd. Uit het dossier komt naar voren dat er een evaluatie op het politiebureau heeft plaatsgevonden, waarbij uitgebreid met elkaar is gesproken. Ook komt naar voren dat tijdens deze evaluatie niet voor iedereen duidelijk was wie verdachte was. De verklaringen van [aangever 2], [verbalisant 2] en [aangeefster] omtrent de positie van beide verdachten verschillen van elkaar, terwijl [verbalisant 3] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij door de adrenaline niet alles goed op papier heeft gezet. De verklaringen van [verbalisant 3] en [verbalisant 2], dat verdachte aangever heeft geslagen, zijn dan ook onbetrouwbaar.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte wellicht in zijn woede iets geroepen heeft, maar dat hij dit in ieder geval niet heeft gericht tegen een bepaalde persoon. Verdachte zag immers niets meer, doordat hij twee keer flink gepepperd was.
Tot slot heeft verdachte ontkend dat het wapen, onder 4 ten laste gelegd, van hem is. Het is mogelijk dat iemand anders zonder medeweten van verdachte het wapen en de patronen in de woning van verdachte heeft verstopt. Het wapen is niet onderzocht op vingerafdrukken, zodat het alternatieve scenario kan kloppen.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven.
(ten aanzien van feit 1)
Een proces-verbaal d.d. 17 juni 2014, opgenomen op pagina 59 e.v. van dossier nr. PL01PL-2014068950 d.d. 17 juli 2014, inhoudende de verklaring van aangever [aangever 1]:
Ik ben hoofdagent en hondenbegeleider bij de politie Noord-Nederland. Mijn taak was om ondersteuning te verlenen aan de noodhulp eenheden in de provincie Groningen. Op 15 juni 2014 kreeg ik een melding mee van een incident met een vuurwapen. Ik ging naar Veendam.
Ik kreeg met kracht en gebalde vuist een vuistslag tegen mijn gezicht aan. Ik voelde op dat moment gelijk dat er iets knapte in mijn mond. Ik voelde met mijn tong dat er tanden los zaten. De vuistslag kreeg ik van de lange manspersoon. Ik had last van mijn gebit. Mijn tanden waren pijnlijk.
Een proces-verbaal d.d. 20 juni 2014, opgenomen op pagina 63 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van aangever [aangever 1]:
Ik zag dat de lange manspersoon mij aankeek en dat hij mij direct met zijn tot vuist gebalde hand in mijn gezicht sloeg. Ik weet zeker dat hij mij doelbewust raakte en dat dit niet per ongeluk kwam. Naar later bleek is de lange manspersoon [verdachte].
Een proces-verbaal d.d. 24 juni 2014, opgenomen op pagina 75 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [aangeefster]:
Ik zag dat hondengeleider [aangever 1] [medeverdachte] wilde boeien. Ik zag dat [verdachte] er ook op af vloog. Ik had al snel door dat hondengeleider [aangever 1] een klap had gekregen.
Een proces-verbaal inverzekeringstelling d.d. 15 juni 2014, opgenomen op pagina 18 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik heb mij verdedigd toen ik klappen kreeg van een politieagent. Mogelijk heb ik iemand geraakt met mijn vuist.
Een proces-verbaal d.d. 15 juni 2014, opgenomen op pagina 129 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik wil aangifte doen tegen een kale man die met een hond liep, een ambtenaar van de politie.
(ten aanzien van feit 2)
Een proces-verbaal d.d. 17 juni 2014, opgenomen op pagina 66 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van aangever [aangever 2]:
Ik was op 14 juni 2014 vanaf 22.00 uur belast met de noodhulpdienst voor het district Midden Oost van de provincie Groningen. Omstreeks middernacht ben ik naar Veendam gegaan.
Vervolgens voelde ik dat ik in mijn gezicht geraakt werd. Dit voelde als een enorme dreun/vuistslag. In het ziekenhuis werd een flink blauw oog geconstateerd. Ik had hoofdpijn en was misselijk.
Een proces-verbaal d.d. 15 juni 2014, opgenomen op pagina 83 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten [verbalisant 4] en A.A. [verbalisant 3]:
Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat één van de inmiddels aangehouden verdachten verbalisant [aangever 2] opzettelijk en met volle kracht een klap in het gezicht gaf. Ik zag dat hij dit deed met zijn tot vuist gebalde rechterhand. Ik kwam er later achter dat dit om [verdachte] ging.
Een proces-verbaal d.d. 15 juni 2014, opgenomen op pagina 93 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisant A. [verbalisant 2]:
Ik zag dat collega [aangever 2] een forse klap in het gezicht kreeg door wat later bleek [verdachte] te zijn, de grootste persoon van de drie aanwezige personen.
(ten aanzien van feit 3)
Een proces-verbaal d.d. 24 juni 2014, opgenomen op pagina 75 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van aangeefster [aangeefster]:
Op 15 juni 2014 was ik, hoofdagent [aangeefster], aan het werk bij de Politie Noord Nederland.
Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: "Hoer". Ik voelde mij hierdoor beledigd. Hij zei het dan ook dusdanig hard dat de omstanders op straat het konden horen.
Een proces-verbaal d.d. 15 juni 2014, opgenomen op pagina 93 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant 2]:
Ik hoorde [verdachte] tegen mijn collega [aangeefster] roepen: "Hoer". Op dat moment waren er meerdere personen en collega's op straat aanwezig.
(ten aanzien van feit 4)
Een proces-verbaal d.d. 15 juni 2014, opgenomen op pagina 12 e.v. van dossier nr. PL01PL-2014082451 d.d. 5 augustus 2014, inhoudende de relatering van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3]:
Op 15 juni 2014 reden wij naar de [adres] te Veendam. Wij zijn naar de slaapkamer aan de achterzijde van de woning gegaan. In deze ruimte hebben wij patronen aangetroffen.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], ben naar de eerste verdieping gelopen om de badkamer te doorzoeken. Ik zag achter de wasmachine op de grond een opgerolde handdoek liggen. In deze opgerolde handdoek zat een zwartkleurig vuurwapen. Naast deze handdoek lag een patroonhouder.
Een proces-verbaal d.d. 15 juli 2014, opgenomen op pagina 42 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [naam verbalisant], gecertificeerd vuurwapencoördinator van de Dienst Regionale Recherche, Team Wapens, Munitie en Explosieven:
Door personeel van de politie, Eenheid Noord-Nederland werd op een vuurwapen en munitie gelijkende voorwerpen in beslag genomen onder [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1991.
Wapen: het voorwerp is een semi automatisch pistool, merk Glock, model 26. Het voorwerp is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Munitie: 10 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9 mm. De patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Een proces-verbaal d.d. 5 augustus 2014, opgenomen op pagina 3 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [naam verbalisant]:
Op 15 juni 2014 kwam bij de meldkamer een telefonische melding binnen van een man die met een vuurwapen was bedreigd door [verdachte], wonende [adres] te Veendam.
Een proces-verbaal inverzekeringstelling d.d. 15 juni 2014, opgenomen op pagina 18 e.v. van dossier nr. PL01PL-2014068950 d.d. 17 juli 2014, inhoudende de verklaring van verdachte:
Ik ben verantwoordelijk voor hetgeen in mijn huis is aangetroffen.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan. Dit houdt in dat verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair en 2 primair ten laste is gelegd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet ten aanzien van feit 1 geen aanleiding om de aangifte van [aangever 1] als onbetrouwbaar te beschouwen. Bovendien wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van verbalisant [aangeefster]. Tot slot leidt de rechtbank uit de verklaringen van verdachte af dat het geweld van verdachte was gericht tegen aangever [aangever 1].
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verbalisanten hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Dat de verklaringen op detail niet overeenkomen wijst er juist op dat er geen sprake is van afstemming. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen, zoals in de bewijsmiddelen opgenomen, te twijfelen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank een gebroken oogkas niet als zwaar lichamelijk letsel, nu operatief ingrijpen niet nodig bleek en uit de stukken niet duidelijk is geworden hoelang aangever [aangever 2] zijn werk niet heeft kunnen doen.
Het verweer van de verdediging met betrekking tot feit 3 wordt weerlegd door de inhoud van de opgenomen bewijsmiddelen. Uit deze bewijsmiddelen blijkt namelijk dat de belediging wel degelijk tegen aangeefster [aangeefster] gericht was.
Mede in het licht van de anonieme melding dat verdachte is gezien met een wapen en gelet op de verklaring van verdachte omtrent zijn verantwoordelijkheid voor hetgeen in zijn huis is aangetroffen, acht de rechtbank feit 4 wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de munitie. Verdachte heeft deze verklaring afgelegd in het kader van zijn inverzekering-stelling op verdenking van onder andere het voorhanden hebben van vuurwapens/munitie. Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij dit heeft gezegd. De rechtbank ziet echter geen reden
om te twijfelen aan de relatering van de hulpofficier van justitie, die het proces-verbaal op ambtseed heeft opgemaakt.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 15 juni 2014 in de gemeente Veendam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [aangever 1], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht in het gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 15 juni 2014 in de gemeente Veendam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [aangever 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het gezicht heeft gestompt, ten gevolge waarvan deze enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 15 juni 2014 in de gemeente Veendam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [aangeefster], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, die [aangeefster] in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd "Hoer";
4.
hij op 15 juni 2014 in de gemeente Veendam een wapen van categorie III, te weten een semi automatisch pistool, merk Glock, model 26 en munitie van categorie III, te weten tien kogelpatronen, merk Magtech, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
2. subsidiair mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3. eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening;
4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met daaraan gekoppeld - gelet op het reclasseringsrapport - een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde. De officier van justitie heeft tevens dadelijk uitvoerbaarheid gevorderd van de voorwaarde en het reclasseringstoezicht.
Standpunt verdediging
Namens verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte lang genoeg heeft vastgezeten, mede gelet op de oriëntatiepunten van de rechtspraak. De raadsvrouw heeft tevens gesteld dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop, het feit dat verdachte onnodig voor een tweede keer door de politie met pepperspray is bespoten en de omstandigheid dat hij zijn woning is kwijt geraakt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee politieambtenaren door beiden in het gezicht te stompen met als gevolg vijf losse tanden en een gebroken oogkas. Verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van beide slachtoffers. Daarnaast heeft verdachte een politieambtenaar beledigd.
Het gedrag van verdachte getuigt van een ernstig gebrek aan respect voor de politie en de door deze voor de beveiliging van de maatschappij en de handhaving van de openbare orde te verrichten werkzaamheden.
Tot slot heeft verdachte een verboden wapen en munitie voorhanden gehad. Deze feiten zijn bij wetgeving strafbaar gesteld ter beheersing van het legale wapenbezit en bestrijding van het illegale wapenbezit. Wapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake een misdrijf.
In het reclasseringsrapport d.d. 19 augustus 2014 wordt uiteengezet dat er vanwege de ontkenning van verdachte geen delictgerelateerde criminogene factoren kunnen worden vastgesteld. Wel zijn er volgens de reclassering (forse) problemen op een aantal leefgebieden. Vanwege zijn ontkenning kan de reclassering geen uitspraak doen over het recidiverisico. Verdachte heeft de reclassering laten weten niet mee te willen werken aan een eventueel toezicht.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen met bijzondere voorwaarden, zoals is gevorderd door de officier van justitie.

In beslag genomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen vuurwapen plus patroonhouder, pistoolholster en 10 patronen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu met betrekking tot deze voorwerpen feit 4 is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen tas, telefoon en muts moeten worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partijen

[aangever 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De vordering bestaat uit een voorschot van € 1.100,00 aan immateriële schade.
Ten aanzien van feit 2 heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zijn vordering bestaat uit een voorschot van € 2.500,00 aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide vordering zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, beide vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat beide vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn en daarom niet-ontvankelijk zijn. De vorderingen moeten in ieder geval worden gematigd.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat [aangever 1] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van in ieder geval € 300,00 aan immateriële schade. [aangever 2] heeft naar het oordeel van de rechtbank als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade geleden tot een bedrag van in ieder geval € 1.000,00 aan immateriële schade. Deze bedragen zullen als voorschot worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het restant van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kunnen [aangever 1] en [aangever 2] daarom thans in het restant van hun vorderingen niet worden ontvangen en kunnen zij dit deel van hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 57, 266, 267, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen goederen, te weten:
- vuurwapen, merk/type Glock 26, plus patroonhouder;
- pistoolholster;
- 10 patronen.
Gelast de teruggave aan de rechtmatige eigenaar van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten:
- bivakmuts;
- tasje, merk Armani;
- telefoon, merk Nokia.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 10 februari 2015.
(ten aanzien van feit 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro) als voorschot.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1], te betalen een bedrag van € 300,00 (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
(ten aanzien van feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) als voorschot.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 2], te betalen een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 december 2014.
Mr. Nolta is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.