In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 oktober 2014 een beschikking gegeven naar aanleiding van een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Uygul. Het wrakingsverzoek was ingediend na een vermeende uitspraak van de rechter, mr. M.M.A. van Capelle, die zou hebben gezegd dat de honden van de verzoeker nooit meer teruggegeven zouden worden. De rechtbank heeft de procedure gestart met een beschikking op 11 september 2014, waarin mr. Van Capelle werd uitgenodigd om te reageren op de notitie van mr. Uygul. Na ontvangst van de schriftelijke reactie van mr. Van Capelle op 1 oktober 2014, heeft mr. Uygul op 14 oktober 2014 gereageerd namens de verzoeker.
De rechtbank heeft de inhoud van de reacties van beide partijen beoordeeld. Mr. Van Capelle ontkende de exacte bewoordingen te hebben gebruikt, maar gaf aan dat hij de verzoeker had medegedeeld dat hij zijn honden niet zou terugkrijgen. De rechtbank concludeerde dat de reactie van mr. Van Capelle niet voldoende duidelijkheid bood over de gang van zaken tijdens en na de behandeling van het klaagschrift. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking gegrond verklaard. De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit mr. H. Wolthuis als voorzitter, en de rechters mr. G.J.J. Smits en mr. S. Dijkstra. De griffier werd opgedragen om de beslissing onverwijld aan de betrokken partijen mee te delen.