ECLI:NL:RBNNE:2014:6604

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
C-17-132548 - FA RK 14-237
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding en beoordeling van samenwoning

In deze zaak heeft de vrouw een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Noord-Nederland met het verzoek om wijziging van de partneralimentatie, zoals overeengekomen in het echtscheidingsconvenant van 26 oktober 2011. De vrouw stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man, die nu samenwoont met een nieuwe partner. De man heeft verweer gevoerd en betwist dat de vrouw recht heeft op een hogere alimentatie, stellende dat zij samenwoont met de verhuurder van haar woning, wat zijn onderhoudsverplichting zou doen vervallen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 juli 2014, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw samenwoont in de zin van artikel 1:160 BW. De rechtbank oordeelt dat de vrouw geen affectieve relatie heeft met de heer [A], de verhuurder, en dat er geen financiële verstrengeling is. De rechtbank concludeert dat de man zijn onderhoudsverplichting niet kan ontlopen op basis van de samenwoning.

Vervolgens heeft de rechtbank de huidige draagkracht van de man beoordeeld, waarbij de door de man overgelegde berekening als uitgangspunt is genomen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de man € 810,- per maand aan partneralimentatie moet betalen, aangezien zijn draagkracht deze behoefte niet overschrijdt. De wijziging van de alimentatie gaat in op de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 12 februari 2014. De beschikking is gegeven te Leeuwarden en is uitvoerbaar bij voorraad, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/132548 / FA RK 14-237

beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 13 augustus 2014

inzake

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. R. Tamourt, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen

[verweerder],

wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. P. Bosma, kantoorhoudende te Zeewolde.

Procesverloop

De vrouw heeft een verzoekschrift ingediend, waarbij wordt verzocht de partneralimentatie, zoals door partijen in het aan de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 26 oktober 2011 gehechte echtscheidingsconvenant is overeengekomen, te wijzigen.
De man heeft binnen de daarvoor gestelde termijn een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze enkelvoudige kamer op 15 juli 2014. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Tamourt, en mr. Bosma.
Bij de stukken bevindt zich een brief van 22 juli 2014 van de zijde van de vrouw.

Motivering

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum ontbinding] in de daartoe bestemde registers. In het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte echtscheidingsconvenant is door partijen een partneralimentatie van € 72, - per maand, thans € 81,08 per maand overeengekomen.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht de partneralimentatie te wijzigen. De vrouw stelt dat destijds is uitgegaan van onjuiste gegevens en dat er thans sprake is van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man. De vrouw stelt verder dat haar behoefte
€ 1.412,67 bedraagt en dat de man in staat moet worden geacht € 1.387, - per maand aan partneralimentatie te voldoen.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw en stelt dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd op grond waarvan zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw is komen te vervallen. Voorts stelt de man dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage te voldoen.
In geschil is of al dan niet sprake is van samenwoning in de zin van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW).
Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of er sprake is van een samenleving in de zin van voormeld artikel, is vereist dat tussen betrokkenen een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en die ander elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren (HR 13 juli 2001, LJN ZC3603, HR 3 juni 2005, LJN AS5961). Hierbij geldt als uitgangspunt dat artikel 1:160 BW restrictief wordt uitgelegd, waarbij de bewijslast ten aanzien van de stelling van de man dat de vrouw samenwoont in de zin van artikel 1:160 BW op hem rust.
De man stelt dat de vrouw samenwoont in de zin van artikel 1:160 BW met de verhuurder van de woning van de vrouw, de heer [A]. De man voert daartoe aan dat de vrouw en de heer [A] op hetzelfde adres wonen, al jaren gezamenlijk op vakantie gaan, de maaltijden gezamenlijk gebruiken, gezamenlijk bezoek ontvangen en uitgaan, gezamenlijke vrienden hebben en elkaar zodanig fysiek aanraken dat daaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een affectieve relatie. De vrouw heeft dit betwist. De vrouw stelt dat zij enkel een woonruimte huurt in het huis van de heer [A], dat zij geen affectieve relatie met hem heeft en dat zij gescheiden leven. De vrouw verwijst daarbij naar de weergave van het huisbezoek van [datum huisbezoek] van een ambtenaar van de gemeente [X], dat is opgemaakt in verband met de WWB aanvraag van de vrouw.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man zijn stelling dat de vrouw samenwoont in de zin van artikel 1:160 BW gelet op de betwisting door de vrouw onvoldoende (met bewijsstukken) onderbouwd. Daarbij komt dat hetgeen de vrouw heeft gesteld over de samenwoning met de heer [A] grotendeels wordt ondersteund door de door de vrouw overgelegde weergave van het huisbezoek d.d. [datum huisbezoek] van een ambtenaar van de gemeente [X] ter zake de WWB aanvraag van de vrouw. Hierin wordt onder andere vermeld dat er sprake is van een normale sociale omgang, dat er apart wordt gegeten, dat de vrouw en de heer [A] ieder hun eigen boodschappen doen, dat er apart van elkaar wordt gewassen en dat er geen financiële verstrengeling is. De stelling van de man kan derhalve niet leiden tot een beëindiging van de partneralimentatie.
De man heeft geen verweer gevoerd ter zake de door de vrouw gestelde wijziging van omstandigheden en onjuistheid van de beschikking van 26 oktober 2011. Tussen partijen is derhalve niet in geschil dat er sinds de beschikking van 26 oktober 2011 een wijziging van omstandigheden is, namelijk dat de man thans samenwoont met zijn partner.
De rechtbank is van oordeel dat dit reeds een reden vormt om over te gaan tot een herbeoordeling van de partneralimentatie. De rechtbank zal in haar beoordeling uitgaan van de omstandigheden zoals die zich op dit moment voordoen.
De rechtbank neemt voor de berekening van de huidige draagkracht van de man de door de man overgelegde berekening d.d. 28 april 2014 als uitgangspunt en merkt daarover het volgende op. De vrouw heeft geen nader verweer gevoerd op het door de man gestelde inkomen zoals in de door de man overgelegde berekening is vermeld, namelijk € 36.991, - bruto per jaar. Niet gesteld noch gebleken is dat de partner van de man niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De rechtbank zal het inkomen van de partner van de man conform de Tremanormen niet betrekken bij de vaststelling van de draagkracht van de man en de helft van de woonlasten aan haar toerekenen. Voor wat betreft de toepassing van de bijstandsnorm wordt uitgegaan van de norm voor een alleenstaande. Uit de stukken blijkt dat de man € 130, - aan ziektekosten dient te voldoen. Van de noodzaak om met de advocaatkosten rekening te houden is niet gebleken, gelet op de hoogte van het inkomen van de man. De rechtbank zal dan ook geen rekening houden met de door de man opgevoerde aflossing op de advocaatkosten van € 114, - per maand. De rechtbank berekent de draagkracht zoals in aangehechte berekening is weergegeven. Uit deze berekening volgt een beschikbare draagkracht van € 810, - per maand inclusief fiscaal voordeel. Nu de man de door de vrouw gestelde behoefte niet heeft betwist en de door de rechtbank berekende beschikbare draagkracht van de man deze behoefte niet overschrijdt, zal de rechtbank bepalen dat de man € 810, - aan partneralimentatie dient te voldoen.
De rechtbank zal - zoals door de vrouw verzocht en door de man niet betwist - de wijziging in laten gaan op de datum van de indiening van het verzoekschrift, te weten 12 februari 2014.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man met ingang van 12 februari 2014 € 810, - per maand moet betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. F. Kleefmann, lid van de kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 13 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
(
fn: 458)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.