ECLI:NL:RBNNE:2014:6497

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
C-17-129750 - FA RK 13-1680
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatiegeschil met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 november 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij ook de zorg voor hun minderjarige kind aan de orde was. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Siesling-Vellinga, verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij haar te bepalen. De man, vertegenwoordigd door mr. J.D. Nijenhuis, heeft de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is om een ouderschapsplan over te leggen, en heeft haar verzoek tot echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft ook de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw bepaald, aangezien de man hiertegen geen verweer heeft gevoerd. Daarnaast heeft de rechtbank de man verplicht om € 25,00 per maand bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Het verzoek van de vrouw om partneralimentatie te weigeren, werd door de rechtbank gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat de man zich grievend had gedragen jegens de vrouw, wat leidde tot een verbroken lotsverbondenheid, waardoor van de vrouw niet kon worden gevergd dat zij bijdroeg aan de kosten van levensonderhoud van de man.

De rechtbank heeft verder de verzoeken van beide partijen met betrekking tot de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen afgewezen, en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies en onderzoek te verrichten met betrekking tot de gezagsvoorziening en zorgregeling. De beslissing over de gezagsvoorziening is aangehouden tot 19 maart 2015, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming uiterlijk twee weken voor die datum moet rapporteren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/129750 / FA RK 13-1680 (echtscheiding) en C/17/134421 / FA RK 14-733 (verdeling)
Tussenbeschikking d.d. 19 november 2014 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats A],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. H. Siesling-Vellinga, gevestigd te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats B],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.D. Nijenhuis, gevestigd te Leeuwarden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 25 september 2013;
- het verweerschrift tevens inhoudende een zelfstandig verzoek;
- het verweer op het zelfstandig verzoek;
- de brief met bijlagen van 23 juni 2014 van de zijde van de man;
- het formulier verdelen en verrekenen van de zijde van de man, ingekomen ter griffie op 1 april 2014;
- het formulier verdelen en verrekenen van de zijde van de vrouw, ingekomen ter griffie op 25 september 2013;
- de brieven met bijlagen van 8 mei 2014, 16 juni 2014 en 22 september 2014 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlage van 6 oktober 2014 van de zijde van de man.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 oktober 2014. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Siesling-Vellinga;
  • de man, bijgestaan door mr. Nijenhuis;
  • de heer W. Kelderhuis, namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad).
1.3.
De minderjarige [naam minderjarige] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk]. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum X] te [gemeente X] (verder: [de minderjarige]).
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid twee van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid zes Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid twee Rv overgelegd. De vrouw heeft - kort gezegd - gesteld dat partijen niet in staat zijn om met elkaar te overleggen en dat het van haar niet gevergd kan worden om in overleg te treden met de man. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Verblijfplaats
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar zal zijn.
De man heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal toewijzen.
2.5.
Informatieregeling
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat zij de man eenmaal per drie maanden schriftelijk dient te informeren over [de minderjarige].
De man is het hiermee eens, zodat de rechtbank het verzoek zal toewijzen.
2.6.
Gezag en verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat het gezag over de minderjarige na echtscheiding alleen aan haar toekomt. Volgens de vrouw heeft de man te kampen met een psychische problematiek welke maakt dat zij niet samen met de man het ouderlijk gezag over [de minderjarige] kan uitoefenen. De man heeft zich tijdens het huwelijk van partijen in toenemende mate agressief, gewelddadig en overheersend jegens de vrouw gedragen. De man leidde een kluizenaarsbestaan met een omgekeerd dag- en nachtritme. De vrouw en [de minderjarige] zijn door het gedrag van de man in een isolement geraakt. De man heeft zich meerdere malen bedreigend jegens de vrouw opgesteld, zo heeft de man haar onder andere met een mes bedreigd, aldus de vrouw. De vrouw heeft op [datum Y] aangifte gedaan, waarna aan de man een huisverbod is opgelegd. De man is vervolgens op zichzelf gaan wonen. De man valt de vrouw lastig met e-mails met onsamenhangende teksten. De vrouw vreest dat de man (wederom) in een psychose komt te verkeren met onvoorspelbaar en levensgevaarlijk gedrag als gevolg. De psychische en emotionele gesteldheid van de man hebben grote invloed gehad op [de minderjarige], hij heeft voortdurend in verwarring geleefd en zich aangepast aan de grillen van de man. [de minderjarige] is getuige geweest van meerdere incidenten tussen de man en de vrouw. Sinds het vertrek van de man knapt [de minderjarige] op. Op grond van het voorafgaande acht de vrouw gezamenlijk gezag niet langer in het belang van [de minderjarige].
2.6.2.
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw ter zake het gezag. De man stelt dat de vrouw psychisch in de war is. De man wil betrokken blijven bij belangrijke beslissingen omtrent [de minderjarige]. De man vindt het te vroeg om het gezag te wijzigen, nu partijen nog maar net uit elkaar zijn.
2.6.3.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
De vrouw is zich ervan bewust dat het in het algemeen in het belang van een kind is als er omgang is met beide ouders. De vrouw vindt dat er ook omgang dient te zijn tussen de man en [de minderjarige], echter de emotionele en lichamelijke veiligheid van [de minderjarige] dient gewaarborgd te zijn. De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de omgang onder begeleiding plaatsvindt in het Omgangscentrum van Jeugdhulp Friesland.
2.6.4.
De man is het eens met het verzoek van de vrouw de omgang te laten plaatsvinden in het Omgangscentrum.
2.6.5.
De raad heeft ter zitting aangegeven dat het traject bij het Omgangscentrum er in het algemeen op gericht is om binnen circa een half jaar een onbegeleide omgangsregeling tussen het kind en de niet verzorgende ouder tot stand te brengen. Oudergesprekken vormen een belangrijk en verplicht onderdeel van het traject. Nu de vrouw heeft aangegeven dat zij niet in staat is om met de man in gesprek te gaan en nu zij aangeeft dat onbegeleide omgang niet tot de mogelijkheden behoort, is het Omgangscentrum volgens de raad wellicht niet het juiste traject voor de ouders. De raad biedt aan onderzoek te verrichten naar het gezag en de zorgregeling.
2.6.6.
De rechtbank sluit zich aan bij hetgeen door de raad ter zitting naar voren is gebracht. De rechtbank is van oordeel dat een onderzoek door de raad nodig is.
Het onderzoek dient de vraag te betreffen welke gezagsvoorziening en welke zorgregeling in het belang van [de minderjarige] is.
2.6.7.
In afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag en de zorgregeling aanhouden.
2.7.
Kinderalimentatie
2.7.1.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) van € 50,00 per maand vast te stellen.
2.7.2.
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [de minderjarige] € 660,00 per maand bedraagt en dat de man, gelet op zijn maandinkomen van ongeveer € 1.200,00 netto inclusief vakantiegeld, de minimale bijdrage dient te voldoen.
2.7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken blijkt dat de man een WAO-uitkering ontvangt van ongeveer € 1.200,00 netto per maand, inclusief vakantiegeld. Indien het inkomen lager is dan € 1.250,00 netto per maand wordt conform de tremanormen uitgegaan van een minimumdraagkracht van € 25,00 per kind per maand. Er zijn door partijen geen feiten en omstandigheden gesteld welke zouden moeten leiden tot een afwijking van voornoemde norm.
2.7.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van de datum van de echtscheiding € 25,00 per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen.
2.8.
Partneralimentatie
2.8.1.
De man heeft de rechtbank verzocht een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 1.066,00 per maand.
2.8.2.
De vrouw heeft hier verweer tegen gevoerd. Als meest verstrekkend verweer stelt de vrouw dat er sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat in redelijkheid niet van haar gevergd kan worden dat zij bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de man, dan wel dat de te betalen bijdrage in belangrijke mate dient te worden gematigd.
2.8.3.
De vrouw stelt dat de man zich tijdens het huwelijk in toenemende mate agressief, gewelddadig en overheersend jegens haar is gaan gedragen. Eerst was er vooral sprake van verbaal geweld, uitschelden en kleineren. Later kwamen daar bedreigingen met een mes bij. De vrouw heeft aangifte gedaan op [datum W]. De situatie was voor de vrouw dermate beangstigend dat zij vreesde voor haar leven. Er is aan de man een huis- en contactverbod opgelegd en sindsdien wonen partijen gescheiden van elkaar. Partijen zijn naar aanleiding van de aangifte van de vrouw in een hulpverleningstraject van [de hulpverleningsinstantie] terecht gekomen. Tijdens één van de gesprekken bij [de hulpverleningsinstantie] heeft de man de vrouw wederom met de dood bedreigd. [de hulpverleningsinstantie] heeft het hulpverleningstraject moeten staken, omdat de man naar de medewerkers van [de hulpverleningsinstantie] grensoverschrijdende mails heeft gezonden.
De vrouw stelt dat de man haar nog steeds bedreigt. De man spreekt berichten in op haar telefoon, stuurt e-mails en sms-berichten. De vrouw verwijst daarbij naar diverse door haar overgelegde e-mails, een rapportage van het AMK naar aanleiding van een zorgmelding door [de hulpverleningsinstantie], en sms-berichten. Voorts heeft de man zich bij brief van [datum Z] in krenkende bewoordingen tot de werkgever van de vrouw gericht.
2.8.4.
De vrouw stelt dat zij als gevolg van de gedragingen van de man een lichamelijk en emotioneel wrak is geworden. Zij staat of stond onder behandeling van diverse artsen, therapeuten en van een psycholoog. De vrouw is nog steeds niet in staat om (volledig) te werken. De vrouw is op grond van vorengaande van mening dat de lotsverbondenheid tussen partijen verbroken is en dat van haar niet gevergd kan worden dat zij aan de man partneralimentatie betaalt.
2.8.5.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Namens de man is ter zitting gesteld dat door de vrouw onvoldoende gesteld is om aan te nemen dat de lotsverbondenheid is doorbroken. De man erkent dat hij zich hier en daar norm overschrijdend heeft gedragen en/of uitgelaten. Maar die incidenten en uitlatingen dienen geplaats te worden in het kader van de echtscheidingsstrijd, aldus de man.
2.8.6.
De advocaat van de man heeft ter zitting aangegeven dat er naar aanleiding van de aangifte van de vrouw een strafrechtelijke procedure loopt. De advocaat heeft de rechtbank verzocht om de stukken uit die strafprocedure, waaronder getuigenverklaringen, in onderhavige procedure in te mogen brengen. De rechtbank wijst dit verzoek af. Het had op de weg van de man gelegen om de door hem genoemde stukken tijdig voor de zitting van 16 oktober 2014 in het geding te brengen. Daarbij komt dat de rechtbank hetgeen in de strafprocedure aan de orde is niet in haar overwegingen zal betrekken.
2.8.7.
Artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft de wettelijke basis voor het vaststellen van een door een gewezen echtgenoot aan de andere gewezen echtgenoot te betalen onderhoudsbijdrage. Bij de beantwoording van de vraag of aan één der gewezen echtgenoten ten laste van de ander een uitkering tot levensonderhoud moet worden toegekend, moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de gewezen echtgenoot die om een bijdrage in het levensonderhoud verzoekt. Daarbij geldt als criterium of er feiten en omstandigheden zijn in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd dat deze bijdraagt in het levensonderhoud van de ander. Grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten ten opzichte van de andere kan tot de conclusie leiden dat aan iedere lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten - welke lotsverbondenheid de grondslag vormt van de onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 BW - een einde is gekomen. In een zodanig geval kan worden geoordeeld dat betaling van een uitkering tot levensonderhoud in redelijkheid niet kan worden gevergd. Ook kan grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten tegenover de ander aanleiding zijn om de onderhoudsverplichting te matigen.
2.8.8.
In het algemeen geldt dat bij de beoordeling of er zich in een concreet geval een situatie voordoet als hierboven beschreven, terughoudendheid dient te worden betracht, dit vanwege het onherroepelijke karakter van zo’n beslissing.
Voorts dient bij de beoordeling rekening te worden gehouden met het gegeven dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen.
2.8.9.
De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de man. De rechtbank onderbouwt dit oordeel als volgt.
2.8.10.
De man heeft op [datum X] aan de vrouw gemaild:
Je bent onbetrouwbaar, niet integer, gemeen, achterbaks, een hele grote leugenaar, wat ik al schreef ‘een zwaar beschadigd mensenkind’ Nog niet in staat te zijn, in het sacrament van het huwelijk, maar [de minderjarige] !!!!!!!!! is er.
2.8.11.
De man heeft op [datum Y] naar aanleiding van een conceptrapportage van het AMK het volgende aan de onderzoeker gemaild:
Mw…., U kunt geen adequaat rapport maken. U doet ‘sampling’, geen onderzoek. Isoleer [de minderjarige] naar elders, dan zien, wat er gebeurd. Of [de minderjarige], dan hier, dan daar. Maar, dat weigert v. ... U weet helemaal niks van [de minderjarige]. Helemaal Niks!!!!. Ik weiger, als váder gezien te worden van [de minderjarige]. Eerst dna bewijs. Geen enkel geloof noch vertrouwen, in de producten van Mw van …. Ze is een bewezen leugenaar. Aangetoond en wel. Ze valt een keer door de mand, en dat is nu gebeurd. Ik doe geen zaken met criminelen, leugenaars en bedriegers. Ik leef zonder hen verder, U hecht geen waarde aan alles dat mij waard is. We ronden een contract af, en gaan ieders weegs, een kind, is haar probleem.
2.8.12.
De man heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij niet gelooft dat hij de biologische vader is van [de minderjarige]. Voorts heeft hij verklaard achter de inhoud van de hierboven genoemde e-mails te staan.
2.8.13.
De man heeft zich bij brief van [datum Z] tot de werkgever van de vrouw gericht met onder andere de navolgende teksten:
Deze dame heeft heel hard, frisse nuchtere gezonde uitgebalanceerde, maar vooral controlerende hulp nodig. Dagelijks toezicht op gedrag, eigenlijk ‘bevoogding’is noodzakelijk. Deze mens is de weg kwijt. En haar, zelf gekozen hulp, zoete koekjes en zachte heelmeesters.
Zo zou mevrouw lid van de directie geworden kunnen zijn, kort en goed, Uw hele organisatie is er ingestonken, in de ‘one woman show’ van mw van ….
Dit lijkt wellicht op wraak, is het niet!!!! Het lijkt misschien op verraad, is het niet!!!! Het is een oprechte poging om uw organisatie ‘wakker te schudden’ en deze persoon zo te isoleren, dat zaken stoppen. Dit soort geesten heeft wel vaker hoge posities, totdat er in de privésfeer, iets kapot gaat, en een ‘stormvloed aan hele nare zaken’ losbarst, hetgeen hier is gebeurd.
Mw van … is heel erg ziek. Psychisch ernstig in de knoop, en haar aan haar eigen integriteit over laten zal destructieve gevolgen hebben. Dit kruis is kunstmatig. Deze lijdensweg is zelf gekozen, zij doet dit zich zelf aan, het is een vorm van zelfverwonding. Het is een schreeuw om hulp, en ik kan en wil haar niet meer persoonlijk helpen.
Dit is een heel ernstig geval, wees zeer op uw hoede!!!
2.8.14.
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij welbewust de brief naar de werkgever van de vrouw heeft gestuurd omdat hij de hoop had dat zij via deze brief hulp van haar werkgever zou krijgen. De man heeft verklaard goed nagedacht te hebben over de mogelijke consequenties van de brief, te weten het voor de vrouw verkrijgen van hulp. De man geeft aan het beste met de vrouw voor te hebben. De man toont zich verbolgen en verbaasd over het feit dat de werkgever van de vrouw richting hem nog niet heeft gereageerd op zijn brief.
2.8.15.
De rechtbank leest voornoemde e-mails in samenhang met de door de vrouw overgelegde- en door de man niet betwiste- rapportages van haar therapeuten en psycholoog. In deze rapportages wordt ondermeer beschreven dat:
Stress wordt intern verwerkt en hoe meer deze oploopt hoe meer zij neigt tot aanpassing, ook wanneer het voor zichzelf niet gezond meer is. In haar huwelijk is dit jarenlang het geval geweest waarbij zij langzaamaan een schim van zich zelf werd. Mevrouw benoemt een langdurige geschiedenis van bedreigingen en ook doodsbedreigingen. Medio 2013 is dit zodanig geëscaleerd dat zij lichamelijk en psychisch uitgeput is geraakt en niet meer in staat was te werken. Haar werkgever heeft mij vervolgens verzocht mevrouw in behandeling te nemen(rapportage van [psycholoog], productie 13 van de vrouw).
De man is de vrouw tijdens het huwelijk steeds meer gaan indoctrineren, manipuleren en bedreigen. Hij isoleerde haar en hield haar zo in de ban. Hij heeft hun kind .. ingezet als maatje van hem, tegen zijn moeder. … Uiteindelijk achtervolgde hij haar, werd steeds dreigender en heb ik haar meermalen moeten waarschuwen om voor haar eigen veiligheid en voor de veiligheid van …te zorgen. De man toonde zich steeds “verwarder”, “vreemd”, paranoïde en ronduit psychopathisch.(rapportage van[therapeut], productie 7 van de vrouw).
2.8.16.
De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zijn houding jegens de vrouw niet voortkomt uit enige vorm van psychische decompensatie. De man acht zich psychisch stabiel waarbij hij – zo weet hij sinds kort – wel wordt beperkt door buitenzintuigelijke waarnemingen.
2.8.17.
De rechtbank stelt vast dat de man noch zijn advocaat aan het verweer ter zake het al dan niet verbroken zijn van de lotsverbondenheid expliciet noch impliciet ten grondslag hebben gelegd dat houding en gedrag van de man jegens de vrouw buiten zijn wil heeft plaatsgevonden.
2.8.18.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de man de grenzen van toelaatbaar gedrag heeft overschreden. De gedragingen van de man zijn naar het oordeel van de rechtbank zo onmiskenbaar en dermate grievend jegens de vrouw dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij een bijdrage levert in de kosten van levensonderhoud van de man, omdat door zijn kwetsende en grievende gedrag van lotsverbondenheid geen sprake meer is. De door de man gestelde echtscheidingsstrijd vormt geen rechtvaardiging voor zijn gedrag en betekent niet dat de gedragingen daardoor minder ernstig moeten worden geacht.
De stelling van de man dat hij zich thans zou onthouden van grievende gedragingen kan evenmin tot een ander oordeel leiden, en is overigens feitelijk onjuist nu de man op [datum Z] nog de hiervoor genoemde brief aan de werkgever van de vrouw zond.
2.8.19.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat het grievend gedrag van de man zich niet slechts heeft beperkt tot de echtscheidingsprocedure, maar ook in de jaren daarvoor in volle hevigheid heeft plaatsgevonden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de hiervoor genoemde gedragingen van de man in onderlinge samenhang bezien een onherroepelijk einde hebben gemaakt aan de lotsverbondenheid van de vrouw jegens de man. Nu juist die lotsverbondenheid, ontstaan door het huwelijk, één van de voornaamste gronden is voor de alimentatieplicht, is de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij een bijdrage levert aan de kosten van levensonderhoud van de man. De rechtbank zal daarom aan de vrouw geen alimentatieverplichting jegens de man opleggen.
2.9.
Verdeling
2.9.1.
De vrouw heeft verzocht de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen te gelasten, dan wel de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen te bepalen zoals door de vrouw verzocht.
De man heeft verzocht het verzoek van de vrouw toe te wijzen voor zover wordt verzocht te bepalen dat partijen de eenvoudige gemeenschappen dienen te verdelen.
2.9.2.
De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat de woning te [woonplaats A] volledig in eigendom toebehoort aan de vrouw. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zowel de grond waar de woning op staat als ook de volledige aflossing van de hypotheek waarmee de woning is gefinancierd, uit privégelden van de vrouw zijn voldaan. Onvoldoende gesteld dan wel gebleken is dat de man heeft bijgedragen aan de aflossing van de hypotheek. Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat partijen ter zake de woning en de aflossing van de hypotheek over en weer niets meer met elkaar te verrekenen hebben.
2.9.3.
De vrouw heeft in haar formulier verdelen en verrekenen aangegeven dat er twee en/of rekeningen zijn welke kunnen worden aangemerkt als een eenvoudige gemeenschap en welke dienen te worden verdeeld. De rechtbank gaat ervan uit dat het gaat om de rekening met nummer [rekeningnummer 1] aangehouden bij de [bank 1] en om de rekening met nummer [rekeningnummer 2] aangehouden bij de [bank 2]. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat kort voor het feitelijk uiteengaan van partijen op de [bank 2] rekening met nummer [rekeningnummer 2] een saldo stond van € 32.000,00. De man heeft dit ter zitting bevestigd. De man heeft om hem moverende redenen bij het uiteengaan van partijen € 19.000,00 opgenomen van de rekening , zijnde meer dan de helft van het totale saldo. Ter zitting heeft de vrouw evenwel laten weten de mogelijke vordering welke zij op de man heeft te laten rusten.
Met betrekking tot de [bank 1] rekening heeft de vrouw gesteld dat het huidige saldo
€ 0,00 is. De man heeft dit weliswaar betwist, maar heeft geen enkele onderbouwing gegeven van het door hem gestelde negatieve saldo.
2.9.4.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat partijen met betrekking tot de gestelde eenvoudige gemeenschappen en de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden over en weer niets meer te verrekenen, te verdelen en te vorderen hebben. De rechtbank zal de verzoeken van partijen dan ook afwijzen.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats huwelijk] op [datum huwelijk];
3.2.
bepaalt dat de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum X] te [gemeente X], vanaf heden zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de vrouw de man eenmaal per drie maanden schriftelijk dient te informeren over [de minderjarige];
3.4.
bepaalt dat de man € 25,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
wijst af het verzoek van de man om vaststelling van een bijdrage van de vrouw in de kosten van zijn levensonderhoud;
3.6.
wijst af de verzoeken van partijen ter zake de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en verstaat dat partijen ter zake deze verdeling en ter zake de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben;
3.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens ten aanzien van de echtscheiding;
3.8.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te adviseren ten aanzien van de gezagsvoorziening en de zorgregeling en daartoe een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 2.6.6. vermelde vraag;
3.9.
houdt de beslissing over de gezagsvoorziening aan tot 19 maart 2015 PRO FORMA. Uiterlijk twee weken voor die datum dient de Raad voor de Kinderbescherming aan de rechtbank te rapporteren en te adviseren. Daarna zal de rechtbank partijen informeren over de verdere voortgang van de procedure;
3.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 19 november 2014.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.